ECLI:NL:GHARL:2015:4490

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
200.158.108-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders in het kader van een geschil over omgangsrecht

In deze zaak gaat het om een zorgregeling tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, die in een conflict zijn verwikkeld over de omgangsregeling. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2014 aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De vader verzoekt om een uitbreiding van de zorgregeling, terwijl de moeder in incidenteel hoger beroep verzoekt om geen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft de situatie van de ouders en de kinderen zorgvuldig gewogen, waarbij de deskundige heeft geconcludeerd dat de ouders zich in een fase van vijandschap bevinden, wat de communicatie en samenwerking bemoeilijkt. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, die al moeizaam tot stand is gekomen, niet verder uitgebreid kan worden zonder het risico op conflicten te vergroten. De ouders zijn niet in staat om constructief met elkaar te communiceren, wat in het belang van de kinderen een stabiele en ongewijzigde zorgregeling vereist. De moeder heeft twijfels geuit over de huidige regeling, maar het hof heeft geen voldoende bewijs gevonden dat deze schadelijk is voor de kinderen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader om uitbreiding van de zorgregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.108/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/91302 / FA RK 12-382)
beschikking van de familiekamer van 16 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
advocaat: mr. M. Elderhuis, kantoorhoudend te Winschoten,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. M. Helmantel, kantoorhoudend te Veendam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 oktober 2014, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij hem verblijven, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen, dan wel een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen die het hof juist acht.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 december 2014, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden en verzocht dit af te wijzen.
Daarbij heeft de moeder tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De moeder verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat er geen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen zal zijn, dan wel te bepalen zoals het hof juist acht.
2.3
Daarop heeft de vader in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 12 januari 2015, waarin hij het hof verzoekt de moeder in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het incidenteel appel af te wijzen.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 28 oktober 2014 een brief van 27 oktober 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) inhoudende dat de raad geen rapporten en adviezen heeft om aan het hof te zenden;
- op 7 november 2014 de aantekeningen van de griffier van de zitting van de rechtbank van 27 januari 2014 en het proces-verbaal van de zitting van 10 juli 2014 van de rechtbank, die eveneens bij journaalbericht van 13 november 2014 van mr. Elderhuis zijn ingediend;
- op 6 maart 2015 een journaalbericht van 5 maart 2015 van mr. Elderhuis met bijlagen;
- op 6 maart 2015 een journaalbericht van 5 maart 2015 van mr. Helmantel met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op maandag 16 maart 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De raad is in de gelegenheid gesteld ter zitting te verschijnen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]) [in] 2006 en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2]) [in] 2008. Het huwelijk van partijen is [in] 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 augustus 2009 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank onder meer het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder bepaald.
3.2
Bij beschikking van 29 september 2010 heeft de rechtbank een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, inhoudende dat de vader en de kinderen (aanvankelijk) twee uur per drie weken onder begeleiding van de gezinsvoogd op neutraal terrein contact met elkaar zullen hebben, waarbij deze contactregeling gefaseerd en op basis van de ervaringen en mogelijkheden van betrokkenen, en na een daartoe genomen beslissing van de gezinsvoogd, uitgebreid kan worden.
3.3
De moeder heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, bij de griffie van de rechtbank binnengekomen op 10 februari 2012, verzocht haar voortaan alleen te belasten met het gezag over de kinderen en daarnaast primair te bepalen dat de bij beschikking van 29 september 2010 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en de kinderen wordt stopgezet en subsidiair te bepalen dat de bij beschikking van 29 september 2010 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en de kinderen voor onbepaalde tijd wordt geschorst.
3.4
De vader heeft daartegen verweer gevoerd bij verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, bij de griffie van de rechtbank binnengekomen op 4 mei 2012 en verzocht de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de moeder af te wijzen en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, inhoudende dat de kinderen aanvankelijk twee uur per drie weken bij de vader zullen verblijven, waarbij deze zorgregeling gefaseerd uitgebreid zal worden naar een regeling waarbij de kinderen één weekend per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven en voor het geval de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag toewijst, een informatie- en consultatieregeling vast te stellen.
3.5
De rechtbank heeft in de beschikking van 23 mei 2012 het verzoek van de moeder om voortaan met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te worden belast en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling, afgewezen. De moeder heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld. Vervolgens heeft het hof na een ouderschapsonderzoek in zijn beschikking van 24 december 2013 - voor zover hier van belang - bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de moeder toekomt en de afwijzing van de informatie- en consultatieregeling bekrachtigd.
3.6
Daardoor restte nog de kwestie van de zorgregeling. In de thans bestreden beschikking van 23 juli 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, bepaald dat de minderjarige kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één zondag per veertien dagen van 10.30 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijven en het meer of anders verzochte afgewezen. Partijen strijden hierover in dit hoger beroep.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Zowel het principaal appel als het incidenteel appel betreft de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2].
4.2
De vader heeft in zijn verweer tegen het incidenteel appel naar voren gebracht dat de moeder in haar incidenteel appel geen grieven heeft aangevoerd en daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar incidenteel appel, dan wel dat haar incidenteel appel afgewezen moet worden. De moeder heeft evenwel aangegeven in haar petitum dat zij verzoekt dat er geen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen zal zijn en uit haar reactie op de grieven van de vader blijkt genoegzaam waarom zij zich op het standpunt stelt dat de vastgestelde zorgregeling niet in stand moet blijven. Het hof is van oordeel dat de moeder in haar beroepschrift de gronden van het incidenteel hoger beroep aldus afdoende naar voren heeft gebracht.
4.3
Aan de orde is daarom de vraag of er een zorgregeling dient te zijn en zo ja, hoe die zorgregeling dient te luiden. De rechter neemt een zodanige beslissing over de zorgregeling als hem in het belang van het kind, dan wel de kinderen wenselijk voorkomt. Hij dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen.
4.4
Het hof maakt uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting het volgende op.
4.5
De verstandhouding tussen de ouders is al jaren onverminderd slecht, waarbij de kinderen klem zitten tussen hen beiden en er sprake is van loyaliteitsproblematiek. Er is tevergeefs meermalen hulpverlening ingezet om de communicatie tussen partijen te verbeteren. In het in het geding gebrachte deskundigenbericht in het ouderschapsonderzoek van 3 september 2013 heeft de deskundige geconcludeerd dat de ouders in de vierde fase van de escalatieladder beland zijn, die van vijandschap, waarbij alleen nog slechte bedoelingen verondersteld worden, er geen vertrouwen of respect meer mogelijk is en men nog liever samen de afgrond in gaat dan over te stappen op andere overtuigingen en strategieën. De deskundige is tot de slotsom gekomen dat deze omgang tussen de ouders niet voor verbetering vatbaar is gebleken.
De vader geeft aan dat de communicatie tussen partijen is verbeterd en dat er minder strijd is. Weliswaar is het positief dat de vader een stapje terug heeft gedaan door niet naar schoolevenementen te gaan met als gevolg dat de moeder daar wel met de kinderen naar toe is gegaan, maar de strijd tussen de ouders is evenwel ook na het ouderschapsonderzoek niet voorbij, getuige de (nog vrij recente) onenigheid bij de overdracht van [de minderjarige1] in december 2014. In tegenstelling tot hetgeen vader in zijn beroepschrift stelt, geeft niet alleen de weergave van de moeder over dat voorval maar ook die van de vader bewijs van de aanhoudende strijd tussen hen. De stelling van de vader dat er geen sprake is van strijd bij de overdracht kan dan ook niet worden gevolgd.
4.6
De huidige zorgregeling is zeer moeizaam tot stand gekomen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld geweest van 14 juli 2010 tot 3 januari 2012 waarbij het belangrijkste doel was het realiseren van omgang tussen de vader en de kinderen. Er vonden contacten tussen hen plaats op het kantoor van de (toenmalige) BJZ Drenthe. Na afloop van de ondertoezichtstelling is echter ook een einde gekomen aan de bezoekregeling.
Tijdens het ouderschapsonderzoek is het contact tussen de vader en de kinderen weer opgestart onder begeleiding van de deskundige, maar na het onderzoek is het contact wederom afgebroken.
Eerst nadat de ouders ter zitting van de rechtbank van 27 januari 2014 hebben aangegeven dat zij willen meewerken aan een voorlopige regeling, heeft de rechtbank bij beschikking van 12 februari 2014 een voorlopige zorgregeling bepaald inhoudende dat de kinderen eens per veertien dagen op zondagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijven. In de bestreden beschikking van 23 juli 2014 is deze regeling met enkele uren uitgebreid.
4.7
Gelet op de nog steeds slechte verstandhouding tussen de ouders en de moeite die het heeft gekost om te komen tot de huidige zorgregeling, is het hof van oordeel dat het niet verstandig is om de huidige omgangsregeling uit te breiden. Zolang de ouders niet in staat zijn om consequent, constructief en in het belang van de kinderen met elkaar te communiceren, is het thans in het belang van de kinderen dat zij zoveel mogelijk uit de strijd tussen hun ouders worden gehouden. Door de door de vader gewenste weekendregeling neemt weliswaar het aantal overdrachtsmomenten niet toe, maar wel de kans op conflicten tussen de ouders, omdat een langere omgang om meer overleg tussen de ouders vraagt. Naar het oordeel van het hof is het belang van de kinderen in dit geval er het meest mee gediend dat de zorgregeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld niet wordt veranderd.
4.8
De moeder heeft in haar incidenteel appel betwijfeld of de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen is en heeft aangevoerd dat de kinderen onhandelbaar thuiskomen, woedeaanvallen hebben en slecht slapen als ze bij de vader zijn geweest. Die omstandigheden zijn evenwel onvoldoende aangetoond. Het hof is evenmin anderszins gebleken van zodanige omstandigheden dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen kan worden geacht. Het hof heeft dan ook geen reden om de huidige regeling te verminderen dan wel te beëindigen of te schorsen.
4.9
De vader heeft overigens geklaagd over de omstandigheid dat het standpunt van de moeder centraal heeft gestaan in de overweging van de rechtbank over het halen en brengen, maar heeft aangegeven dat hij zich niet verzet tegen de vastgelegde haal- en brengregeling. Het hof zal die daarom in stand laten.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 juli 2014;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. J.G. Idsardi en mr. I.A. Vermeulen, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 juni 2015.