ECLI:NL:GHARL:2015:4399

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
200.156.349-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en koude uitsluiting in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden centraal in het kader van een echtscheiding. Partijen, de man en de vrouw, zijn in 1996 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een koude uitsluiting inhielden, wat betekent dat er geen gemeenschap van goederen bestond. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, terwijl de man in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank die de vrouw aanspraak gaf op de helft van het vermogen dat door de gezamenlijke onderneming was opgebouwd.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van de man op 24 september 2014, gevolgd door een verweerschrift van de vrouw. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 februari 2015, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vrouw recht had op een deel van het vermogen, maar het hof moest nu beoordelen of de onverkorte handhaving van de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.

Het hof concludeerde dat de huwelijkse voorwaarden, die expliciet de koude uitsluiting bepaalden, niet onaanvaardbaar waren. De man had alle ondernemersrisico's gedragen en de vrouw had de gelegenheid gehad om eigen vermogen op te bouwen. Het hof oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een afwijking van de huwelijkse voorwaarden rechtvaardigden. De beslissing van de rechtbank werd dan ook vernietigd, en het hof besloot dat de afwikkeling conform de huwelijkse voorwaarden diende te geschieden. De vrouw had geen recht op de helft van het vermogen dat door de onderneming was opgebouwd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.156.349/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/97234 / FA RK 13-257)
beschikking van de familiekamer van 11 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: aanvankelijk mr. A.H. Horstman, thans mr. S.C. Bosch, kantoorhoudend te Drachten,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.Q.N. Renon, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 juni 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 september 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 27 november 2014;
- een journaalbericht van 2 oktober 2014 met bijgevoegd het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg namens mr. Horstman;
- een brief van 15 oktober 2014 met bijlagen van mr. Horstman;
- een journaalbericht van 6 februari 2015 met bijlagen namens mr. Horstman, ingekomen op 9 februari 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 februari 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Horstman en mr. Renon hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1996 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit de huwelijkse voorwaarden, die op 17 april 1996 gepasseerd zijn, blijkt dat partijen iedere gemeenschap van goederen hebben uitgesloten en zij geen finaal of periodiek verrekenbeding zijn overeengekomen (de zogenaamde 'koude uitsluiting').
3.2
Uit het huwelijk van partijen zijn [de jong-meerderjarige] ([in] 1996) en [de minderjarige] ([in] 1998) geboren. [de jong-meerderjarige] woont bij de man en [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.3
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 14 mei 2012, verzocht - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, te bepalen dat partijen zullen overgaan tot afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden en tot verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap over te gaan.
3.4
De man heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 15 mei 2012, verzocht - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en partijen te veroordelen over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
3.5
Partijen hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
3.6
Bij beschikking van 17 oktober 2012 heeft de toenmalige rechtbank Assen - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat partijen zich ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, alsmede ten aanzien van de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap, dienen uit te laten uiterlijk op 19 december 2012.
3.7
Het huwelijk is ontbonden [in] 2013 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Assen van 17 oktober 2012 in de registers van de burgerlijke stand.
3.8
Partijen hebben zich - de vrouw bij brief van 18 januari 2013 en de man bij brief van 13 augustus 2013 - uitgelaten over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, alsmede ten aanzien van de verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap.
3.9
Bij tussenbeschikking van 25 juni 2014 heeft de rechtbank bepaald dat, voordat de eindbeschikking is gegeven, hoger beroep kan worden ingesteld tegen deze tussenbeschikking.
3.1
De man verzoekt het hof bij beroepschrift om de tussenbeschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 25 juni 2014 te vernietigen voor zover daarin is geoordeeld dat de vrouw aanspraak heeft op de helft van het vermogen dat door het gezamenlijk drijven van de onderneming is ontstaan en te bepalen dat de vrouw geen aanspraak heeft op het vermogen van de man en in overeenstemming met de bepaling in de huwelijkse voorwaarden inhoudende de koude uitsluiting dient te worden afgewikkeld.
3.11
De vrouw verzoekt het hof bij verweerschrift om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel dit af te wijzen en de tussenbeschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 25 juni 2014 te bekrachtigen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In de onderhavige zaak dient te worden beoordeeld of onverkorte handhaving van tussen partijen opgemaakte huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.2
De rechtbank heeft - samengevat - geoordeeld dat de regels uit de huwelijkse voorwaarden, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, in zoverre naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat de vrouw aanspraak heeft op de helft van het vermogen dat door het gezamenlijk drijven van de onderneming (naar het hof begrijpt: de camping) is ontstaan. Vanwege het principiële karakter van deze beslissing heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep opengesteld. Hoewel deze beslissing niet expliciet in het dictum is opgenomen, begrijpt het hof - tezamen met partijen - dat de rechtbank tussentijds hoger beroep heeft opgesteld tegen de overwegingen van de rechtbank waarin deze beslissing is opgenomen.
4.3
De man is het met de beslissing van de rechtbank niet eens. Hij is van mening dat conform de huwelijkse voorwaarden dient te worden afgerekend en heeft om die reden hoger beroep ingesteld. De grieven van de man leggen de beslissing van de rechtbank op dit punt ten volle ter beoordeling van het hof voor. Het hof zal een afzonderlijke bespreking van de grieven derhalve achterwege laten.
4.4
In de akte huwelijkse voorwaarden d.d. 17 april 1996 staat - voor zover hier relevant - het volgende opgenomen:
"(…)
Algehele uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)
Kosten huishouding
Artikel 6
Ten laste van de man komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, van de door de echtgenoten geadopteerde kinderen, alsmede van de kinderen die met beider toestemming in het gezin zijn opgenomen, wat de laatste kinderen betreft voor zover deze kosten niet ten laste van derden komen.
Ook de in de persoon van de vrouw ontstane huishoudelijke schulden dient de man, in de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten, voor zijn rekening te nemen, tenzij de Rechtbank op een verzoek van de man als bedoeld in artikel 86 lid 1 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft bewilligd, in welk geval de man de huishoudelijke schulden, waarvoor hij niet langer aansprakelijk is, ook niet meer behoeft te dragen.
Onder kosten van de huishouding worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, huurpenningen voor de echtelijke woning en renten van geldleningen voor de financiering van de echtelijke woning, de inboedel en de gezinsauto.
(…)
Pensioen
Artikel 9
1. Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden dan wel indien tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt geen verrekening en/of verevening plaats van de waarde van de door de echtgenoten opgebouwde aanspraken op al of niet ingegaan pensioen. De toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is derhalve uitgesloten.
2. Het hiervoor in lid 1 bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van reserves voor oudedagvoorziening, gekweekt in de uitoefening van een bedrijf of vrij beroep van een echtgenoot."
4.5
Partijen zijn destijds op de gevolgen van de door hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden gewezen. Immers, in de brief van kandidaat-notaris mr. P.H. Prummel (werkzaam bij Van Hattum Notaris) d.d. 4 april 1996 wordt het volgende medegedeeld:
"Geachte heer en mevrouw,
Hierbij zend ik u het concept van de door u te makenhuwelijksvoorwaarden, zoals met u besproken.
Deze huwelijksvoorwaarden houden kortgezegd in dat ieder houdt wat hij/zij nu heeft, zonder dat er gedurende het huwelijk enige verrekening van overgespaard inkomen zal plaatsvinden. Ook vindt aan het eind van het huwelijk geen (her)verdeling van bezittingen plaats, terwijl tevens verrekening/verevening van opgebouwd pensioen is uitgesloten. Deze huwelijksvoorwaarden worden daarom ook wel "koude uitsluiting" genoemd.
(…) "
4.6
In hoger beroep is niet in geschil dat de man en de vrouw bewust onder zogenaamde 'koude uitsluiting' met elkaar zijn gehuwd. Partijen twisten wel over de aanleiding voor het opmaken van dergelijke huwelijkse voorwaarden. Zo stelt de vrouw dat de man wilde voorkomen dat bij overlijden van de vrouw, de ex-echtgenoot van de vrouw via haar zoon mede-eigenaar zou worden van de onderneming. De man betwist dit en geeft aan dit door middel van een testament geregeld had kunnen worden, hetgeen nadien ook is gebeurd. Hij stelt dat er voor koude uitsluiting gekozen is omdat hij enkel en alleen onder die voorwaarden wilde trouwen. Dit was, zo stelt de man, niet alleen gebruikelijk binnen zijn boerenfamilie, doch mede ingegeven ter bescherming van zijn (familie)kapitaal.
4.7
Uit de stukken blijkt dat de man destijds een boerderij had in [C]. Na verkoop van de boerderij in 1993 resteerde er een overwaarde van fl. 300.000,--. De man heeft met voornoemd vermogen, een aanvullende financiering en een geldlening en garantstelling van zijn ouders de camping in [D] aangekocht voor een bedrag van in totaal fl. 1.250.000,--. Partijen hebben elkaar nadien op deze camping leren kennen in 1994 en een relatie met elkaar gekregen. Per 1 januari 1996 is [E] B.V. (waarvan de man enig aandeelhouder is) opgericht. Het in deze B.V. ingebrachte vermogen bedroeg fl. 764.090,--. Op 27 maart 1996 is bij notariële akte onder meer [F] B.V. opgericht (waarvan [E] B.V. de enig aandeelhouder is). [F] B.V. drijft een camping/recreatiebedrijf met horecagedeelte (hierna: de camping). Partijen zijn na het sluiten van hun huwelijk gaan samenwonen in een woning op de camping. In de jaren 2001 t/m 2003 zijn partijen vanwege huwelijksproblemen tijdelijk uit elkaar geweest. De vrouw heeft in de tussenliggende periode bij [G] gewerkt. Partijen zijn na terugkomst van de vrouw en de kinderen op de camping met elkaar overeengekomen dat de vrouw per 1 januari 2004 een vergoeding voor haar werkzaamheden op de camping zou ontvangen van € 260,-- netto per maand, welke jaarlijks geïndexeerd werd en laatstelijk € 315,-- netto per maand, bedroeg. In 2010 zijn partijen naar een woning in [A] verhuisd. Zij verbleven sinds die tijd derhalve niet meer volledig op de camping.
4.8
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw werkzaamheden heeft verricht op de camping. Wel twisten partijen over de omvang van de door de vrouw verrichte werkzaamheden.
4.9
De man stelt zich op het standpunt dat de arbeidsinspanningen van de vrouw zeer gering waren. De werkzaamheden van de vrouw bestonden volgens hem uit het verrichten van hand- en spandiensten op de camping, zoals gebruikelijk is binnen een huwelijk. Zij was volgens de man slechts incidenteel op de camping aanwezig. De vrouw verzorgde de kinderen en de huishouding. Daarnaast heeft zij een aantal jaren bij [G] gewerkt en is de camping gedurende zes maanden per jaar gesloten, zodat zij in die periode ook geen werkzaamheden op de camping heeft verricht, aldus de man. Door de man zijn verklaringen van derden in het geding gebracht die zijn stelling ondersteunen. Het is volgens hem bovendien onjuist dat de vrouw - zoals de rechtbank heeft geoordeeld - als boekhouder van de onderneming fungeerde. De man stelt dat de vrouw zo af en toe de administratie deed, welke onder meer bestond uit het bevestigen van de nota's achter de bankafschriften. De boekhouding werd volgens hem verzorgd door accountantskantoor [H] te [I], en meer in het bijzonder door de heer [J]. Daarnaast betoogt de man dat niet gebleken is dat er een causaal verband bestaat tussen de (geringe) arbeidsinspanningen van de vrouw enerzijds en de vermogenstoename anderzijds. Volgens hem blijkt - anders dan de rechtbank overweegt - niet dat de omvang van de werkzaamheden van de vrouw de normale werkweek te buiten ging. De man bestrijdt dat dit het geval was. Uit de beloning die de vrouw ontving, blijkt volgens hem genoegzaam dat de vrouw slechts gedurende enkele uurtjes per dag werkzaamheden heeft verricht op de camping.
4.1
De vrouw geeft daarentegen aan dat zij een zeer essentiële rol vervulde binnen het familiebedrijf van partijen. Partijen runden de camping samen, waarbij de vrouw naar eigen zeggen feitelijk meer uren werkte dan de man. Zij heeft in eerste aanleg zeer gedetailleerd verslag gedaan van haar werkzaamheden en diverse verklaringen van derden overgelegd die dit standpunt onderschrijven. De verklaringen die door de man zijn overgelegd, zijn niet betrouwbaar nu deze personen allen vrienden en/of zakelijke relaties van de man zijn, aldus de vrouw. Volgens de vrouw zagen de gasten haar, naast de man, ook als beheerder/gastvrouw van de camping. Zij heeft producties in het geding gebracht waaruit zulks blijkt. De vrouw bestrijdt dat er alleen gedurende zes maanden per jaar werkzaamheden op de camping dienen te worden verricht. Naast het campinggedeelte - waar tevens wintervaste stacaravans staan - zijn er een terrein met 80 chalets, een terrein met 30 bungalows en uitgebreide horecavoorzieningen. Derhalve is er volgens de vrouw gedurende het hele jaar werk te verrichten op de camping. De vrouw stelt dat de beloning in lijn is met de fiscale constructies die gebruikelijk zijn als echtelieden beiden in een onderneming werken. De vrouw geeft aan dat zij de receptiewerkzaamheden met de boekhoudkundige werkzaamheden combineerde. Zij heeft, naar eigen zeggen, in 1997 uitleg gekregen van de heer [J] over het boekhoudprogramma. Ieder kwartaal leverde zij de boekhouding in bij de accountant in verband met de aangifte omzetbelasting. De man bagatelliseert wat de vrouw daadwerkelijk aan werkzaamheden binnen de onderneming deed, aldus de vrouw.
4.11
Het hof is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de omvang van de werkzaamheden van de vrouw de normale werkweek te buiten gaat. Partijen staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar en hebben in hoger beroep hun gemotiveerde stellingen beiden met verklaringen van derden onderbouwd. Evenmin kan, naar het oordeel van het hof, worden vastgesteld dat de vrouw voor een winstgevende exploitatie van de onderneming belangrijke arbeidsinspanningen heeft verricht. Wat er ook zij van de omvang van de door de vrouw verrichte werkzaamheden op de camping, blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder HR 25 november 1988, NJ 1989, 529) is de enkele omstandigheid dat door de arbeidsinspanning van de vrouw het vermogen van de man is toegenomen, niet voldoende om een tussen partijen overeengekomen uitsluiting van iedere gemeenschap niet toe te passen. Derhalve ziet het hof in het enkele feit dat de vrouw werkzaamheden op de camping heeft verricht geen aanleiding om te bepalen dat de krachtens overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.12
Blijkens HR 18 juni 2004, NJ 2004, 399 kan er zeer wel belang worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, ook als dit gedrag afweek van de huwelijkse voorwaarden. Het hof is echter - anders dan de rechtbank - van oordeel dat het feit dat de vrouw voor een vergoeding van aanvankelijk € 260,-- en laatstelijk € 315,-- netto per maand werkzaamheden op de camping heeft verricht, niet is aan te merken als een onderling overeenstemmende gedraging die afwijkt van de huwelijkse voorwaarden. Wat er ook zij van de aanleiding voor een dergelijke vergoeding, die volgens de man is gelegen in de geringe werkzaamheden die de vrouw verrichte en volgens de vrouw gelegen is in een fiscaal aantrekkelijke constructie, op grond van de huwelijkse voorwaarden was de vrouw - naast voornoemde vergoeding - gerechtigd tot de kinderbijslag voor de kinderen, de alimentatie voor [K] (haar zoon uit een eerder huwelijk) en de 'zwarte' inkomsten ter hoogte van € 650,-- per maand uit de verhuur van een eigen huisje c.q. caravan op de camping. Ook haar inkomen bij [G] van circa € 1.200,-- bruto per maand mocht zij voor zichzelf houden. Blijkens de huwelijkse voorwaarden kwamen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (incl. het kind van de vrouw uit een eerder huwelijk), volledig voor rekening van de man. De vrouw heeft derhalve de gelegenheid gehad om vermogen op te bouwen. De man bouwde daarentegen vermogen op binnen de onderneming. Er was weliswaar sprake van een verstrengeling van het privéleven van partijen en de onderneming van de man, nu partijen woonachtig waren op de camping en ook aldaar werkzaamheden verrichtten, doch het hof is van oordeel dat niet gebleken is dat er daarnaast ook sprake was van een financiële verstrengeling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt juist dat partijen tijdens hun huwelijk conform de huwelijkse voorwaarden gehandeld hebben. Het hof is van oordeel dat ook overigens niet gebleken is van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat partijen gedurende het huwelijk onderling overeenstemmend gedrag hebben vertoond dat een afwijking van de huwelijkse voorwaarden rechtvaardigt. Dit oordeel komt niet anders te luiden indien hetgeen de vrouw heeft aangevoerd over de beweegredenen van partijen om bij het aangaan van het huwelijk "koude uitsluiting" overeen te komen, voor juist zou moeten worden gehouden.
4.13
Het hof ziet in de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden - waarbij kort gezegd de man alle ondernemersrisico's heeft gedragen en de vrouw in staat is gesteld om eigen vermogen op te bouwen - geen aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid een krachtens de huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel buiten toepassing te laten. Derhalve zal het hof verstaan dat - anders dan is overwogen in de tussenbeschikking van 25 juni 2014 - afgewikkeld dient te worden conform de huwelijkse voorwaarden. Een vernietiging van de beschikking waarvan beroep ligt niet in de rede, nu in het dictum geen beslissing is opgenomen die voor vernietiging in aanmerking komt.
4.14
Gelet op het vorenstaande komt het hof niet meer toe aan de bespreking van hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd in het kader van de aanspraak van de vrouw op de helft van het vermogen dat door het exploiteren van de camping is opgebouwd.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
verstaat dat - in afwijking van hetgeen de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen bij beschikking van 25 juni 2014 heeft overwogen - afgewikkeld dient te worden conform de huwelijkse voorwaarden;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. W. Foppen en mr. G.K. Schipmölder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 juni 2015 in bijzijn van de griffier.