ECLI:NL:GHARL:2015:4369

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
200.151.569-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinder- en partneralimentatie na echtscheiding met extra lasten voor de voormalige woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van zijn ex-vrouw en hun twee minderjarige kinderen. De man en de vrouw zijn in 2014 gescheiden en hebben gezamenlijk het gezag over hun kinderen, geboren in 2004 en 2006. De rechtbank Overijssel had eerder bepaald dat de man een bijdrage moest leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking, waarbij hij de hoogte van de alimentatie betwistte, met name de draagkracht en de behoefte van de vrouw en de kinderen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De man voerde aan dat zijn financiële situatie was veranderd en dat hij extra lasten had door de dubbele woonlasten van de voormalige echtelijke woning, die nog door de vrouw werd bewoond. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op basis van de Nibud-tabel en de draagkracht van de man beoordeeld, rekening houdend met zijn netto besteedbaar inkomen en de lasten die hij moest dragen.

Uiteindelijk heeft het hof de alimentatiebedragen voor de kinderen en de vrouw vastgesteld voor verschillende periodes, waarbij het hof de zorgkorting heeft toegepast en de fiscale voordelen in aanmerking heeft genomen. De man is verplicht om maandelijks een bijdrage te betalen voor de kosten van de kinderen en voor de levensonderhoud van de vrouw, met specifieke bedragen voor elke periode. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en de nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.569/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/139766/ES RK 13-1081)
beschikking van de familiekamer van 9 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.K. Holt, kantoorhoudend te Meppel,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, kantoorhoudend te Meppel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 maart 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 26 juni 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 3 september 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 28 oktober 2014;
- het journaalbericht van mr. Holt van 22 juli 2014 met bijlagen, ingekomen op 23 juli 2014;
- het journaalbericht van mr. Holt van 26 november 2014 met bijlagen, ingekomen op
27 november 2014;
- het journaalbericht namens mr. Olie-Hallmans van 27 november 2014 met bijlagen, ingekomen op 28 november 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in
persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten die beiden pleitnotities hebben overgelegd. Met toestemming van het hof hebben beide partijen ter zitting nog berekening(en) overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2014 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), geboren [in] 2004, en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2]), geboren [in] 2006,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen wonen sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
3.3
Ingevolge de beschikking van 12 juli 2013 dient de man met ingang van 1 juli 2013 voor de duur van de scheidingsprocedure € 694,- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en € 642,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdragen met ingang van (naar nu bekend) 10 september 2014 vastgesteld op € 301,- per kind per maand respectievelijk € 621,- per maand.
4.2
De man is met 9 grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 28 maart 2014. De grieven 1, 3 en 4 zien op de draagkracht van de man voor kinderalimentatie. Grief 2 ziet op de draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie. De grieven 6 tot en met 8 zien op de behoefte van de vrouw. De grieven 5 en 9 missen zelfstandige betekenis en zullen daarom niet afzonderlijk besproken worden.
4.3
De vrouw is op haar beurt met 5 grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven 1 (kinder- en partneralimentatie), 3 (kinderalimentatie) en 5 (partneralimentatie) zien op de draagkracht van de man. Grief 2 ziet op de behoefte van de kinderen. Grief 4 ziet op de draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie. De vrouw heeft tevens haar verzoek gewijzigd. Dit laatste heeft zij bij schrijven van 27 november 2014 en ter zitting van
8 december 2014 wederom gedaan.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

KINDERALIMENTATIE
De behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.1
De rechtbank heeft de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan de hand van de Nibud-tabel "Eigen aandeel kosten van kinderen" (versie 2013-2) gesteld op € 1.084,- per maand (na aftrek van het kindgebonden budget (hierna: KGB)). De rechtbank is daarbij uitgegaan van een besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk van (meer dan) € 5.000,- per maand.
5.2
Voor het laatst in 2013 bedroeg de hoogste inkomenscategorie van de behoeftetabel
€ 5.000,- (of meer). Vanaf 2014 bedraagt deze categorie in de behoeftetabel € 6.000,- (of meer). De vrouw baseert zich in haar incidentele grief 2 op de behoeftetabel 2014.
5.3
Partijen zijn in 2013 uit elkaar gegaan, zodat de behoeftetabel van dat jaar van toepassing is. Of voor wat betreft het inkomen van de man nu wel of geen rekening wordt gehouden met een ATV compensatie, maakt voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen geen verschil. Vaststaat immers dat het besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk ook los van die compensatie minimaal € 5.000,- per maand bedroeg. Derhalve is het door de rechtbank gehanteerde tabelbedrag van € 1.185,- het juiste.
5.4
Anders dan de vrouw, ziet het hof geen reden dit tabelbedrag te vermeerderen met een bedrag aan oppaskosten. Het meest recente standpunt van de vrouw in deze, zoals verwoord bij schrijven van 27 november 2014, houdt in dat de netto kosten van kinderopvang voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] over 2014 € 33,38 per maand bedroegen. Het hof acht dit een niet zo uitzonderlijk hoog bedrag, ook niet ingeval van een alleenstaande ouder, dat de oppaskosten onvoldoende verdisconteerd zouden zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen zoals opgenomen in de Nibud-tabel.
5.5
Het eigen aandeel in de kosten van de kinderen bedraagt na indexering per
10 september 2014 € 1.196,- per maand en per 1 januari 2015 € 1.205,- per maand. Niet ter discussie staat dat de vrouw in 2014 een KGB van € 101,- per maand ontving. Aldus bedraagt de resterende behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 10 september 2014 € 1.095,- per maand. Conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie zal het hof per 1 januari 2015 het KGB inclusief de alleenstaande ouderkop (hierna: AOK) in mindering brengen op het eigen aandeel in de kosten van de kinderen. Tussen partijen is niet in geschil dat het KGB inclusief de AOK per 1 januari 2015 ongeveer € 335,- per maand is. Aldus bedraagt de resterende behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 1 januari 2015 € 870,- per maand.
Het netto besteedbaar inkomen van de man
5.6
Voldoende is komen vast te staan dat de man in ieder geval na 10 september 2014 geen ATV compensatie meer ontvangt. In het licht van de gemotiveerde betwisting van de man, mede gelet op de uitgebreide zorgregeling, heeft de vrouw haar stelling dat dit aan de man te wijten is onvoldoende onderbouwd, zodat het hof deze stelling zal passeren. De rechtbank heeft deze compensatie terecht niet meegenomen in de berekening van het NBI van de man. Evenals de rechtbank zal het hof aan de zijde van de man daarom uitgaan van een NBI van € 3.595,- per maand.
De dubbele woonlasten van de man tot de verkoop van de (voormalige) echtelijke woning
5.7
De vrouw woont in de (voormalige) echtelijke woning van partijen in [B] (hierna: de woning). Niet ter discussie staat dat de man de helft van de lasten van die woning voor zijn rekening neemt. Vaststaat dat de man daarnaast kosten maakt voor een door hem sinds 12 maart 2014 gehuurde woning in [A].
5.8
Ingeval van extra lasten in verband met de (voormalige) eigen woning, terwijl die woning niet meer wordt bewoond door de onderhoudsplichtige maar wel door zijn voormalige partner, kan overeenkomstig de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen bij beide partijen het draagkrachtloos inkomen worden verhoogd met de som van de werkelijke eigen woonlast - in plaats van de forfaitaire woonlast - en de in aanmerking te nemen netto lasten met betrekking tot de (voormalige) eigen woning.
5.9
Vaststaat dat de lasten van de echtelijke woning vanaf 10 september 2014 voor de man maandelijks bestaan uit € 845,- (bruto) hypotheekrente en € 48,- forfait overige eigenaarslasten. Als ter zitting gesteld en niet weersproken staat vast dat de man tot 1 januari 2015 ook de helft van een premie levensverzekering bij [C] met polisnummer [00000] van € 131,29 per maand heeft voldaan, zodat daarmee (afgerond
€ 66,-) tot die datum rekening wordt gehouden. Als ter zitting gesteld en niet weersproken staat vast dat de man zijn helft van een premie levensverzekering bij [C] met polisnummer [00001] van € 90,76 per maand niet betaalt, zodat daarmee geen rekening wordt gehouden. De man heeft de stelling van de vrouw dat boven de streep geen rekening gehouden moet worden met het eigenwoningforfait niet weersproken, zodat het hof daarbij aansluiting zal zoeken. Als gesteld en niet weersproken staat verder vast dat de man vanaf
1 juni 2015 geen aanspraak meer kan maken op hypotheekrenteaftrek wat betreft de woning. Vanaf die datum zal het hof daarom bij de man geen rekening meer houden met het fiscaal voordeel uit de eigen woning. Tot die tijd bedraagt de netto hypotheekrente in het geval van de man € 435,- per maand.
5.1
De man heeft de stelling van de vrouw dat hij samenwoont met zijn nieuwe partner en dat hij zodoende zijn huurlasten kan delen onvoldoende onderbouwd weersproken. Hoewel de vrouw in haar incidentele appelschrift van 2 september 2014 niet expliciet een grief heeft gericht tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen woonlasten van de man, heeft zij in haar reactie op grief 1 van de man wel gemotiveerd aangevoerd dat de man samenwoont. Naar het oordeel van het hof heeft de man daarin kunnen dan wel moeten lezen dat zijn woonlasten op dit punt worden betwist. In het licht van deze gemotiveerde betwisting van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om te bewijzen dat hij niet samenwoont. Zijn eerst ter zitting van 8 december 2014 geponeerde en bovendien niet met bescheiden onderbouwde stelling dat zijn nieuwe partner de (hypotheek)lasten draagt van een eigen woning in [D], waar haar kinderen en ex-(geregistreerd) partner ook nog wonen, voldoet daartoe geenszins. Voor zover de man ter zitting heeft bedoeld een bewijsaanbod te doen, zal het hof dit als tardief terzijde schuiven.
5.11
De totale huur van de woning in [A] bedraagt € 916,- per maand. Nu wordt aangenomen dat de man samenwoont, wordt hij geacht deze huur te kunnen delen met zijn nieuwe partner. Aldus komt maandelijks een deel van € 458,- van de huur voor rekening van de man.
5.12
Op grond van het vorenstaande bedragen de totale werkelijke netto woonlasten van de man in de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015 (€ 435,- + € 48,- + € 66,- +
€ 458,- =) € 1.007,- per maand, in de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015 (€ 435,- +
€ 48,- + € 458,- =) € 941,- per maand en vanaf 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning
(€ 845,- + € 48,- + € 458,- =) € 1.351,- per maand.
5.13
De forfaitaire woonlast van de man bedraagt 0,3 x € 3.595,- = (afgerond) € 1.079,- per maand.
* de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015/1 juni 2015
5.14
Uit het vorenstaande vloeit voort dat in de periode van 10 september 2014 tot 1 juni 2015 aan de kant van de man geen sprake is van extra lasten die verband houden met de (voormalige) echtelijke woning die aanleiding geven om af te wijken van de forfaitaire woonlast. Voor wat betreft deze periode is de rechtbank dan ook uitgegaan van de juiste draagkracht(formule), te weten 70% [3595 – (0,3 x 3595 + 860)] = € 1.160,- per maand.
Tot 1 januari 2015 kon de man in aanmerking komen voor € 43,- per kind per maand aan fiscaal voordeel. Met de man is het hof van oordeel dat dit fiscaal voordeel op deze plaats bij de draagkracht van de man moet worden opgeteld. Dit brengt mee dat de draagkracht van de man in de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015 € 1.246,- per maand bedroeg en in de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015 € 1.160,- per maand.
* de periode van 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning
5.15
In de periode van 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning is aan de kant van de man sprake van extra lasten die verband houden met de (voormalige) echtelijke woning die aanleiding geven om af te wijken van de forfaitaire woonlast. Volgens de overigens van toepassing zijnde formule uit de draagkrachttabel van 2015 is de draagkracht van de man in deze periode 70% [3595 – (1351 + 875)] = € 958,- per maand.
* vanaf de verkoop van de woning
5.16
Vanaf de datum van de verkoop van de woning geldt de formule uit de draagkrachttabel 2015 onverkort en bedraagt de draagkracht van de man 70% [3595 – (0,3 x 3595 + 875)] = € 1.149,- per maand.
Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw
5.17
Uit de salarisspecificaties blijkt dat het bruto arbeidsinkomen van de vrouw vanaf augustus 2014 € 25.838,- per jaar bedraagt in plaats van € 25.332,- waar de rechtbank van is uitgegaan. Overeenkomstig de stelling van de man en in aansluiting op de draagkracht-berekening van de vrouw van 1 juli 2014 zal het hof vanaf 10 september 2014 rekening houden met dit hogere inkomen. Hetzelfde geldt voor de in die berekening van 1 juli 2014 opgenomen component "Overige loonbestanddelen" van € 86,- per maand. Uit de salaris-specificaties blijkt dat de vrouw tot augustus 2014 € 85,95 per maand (afgerond genoemd bedrag) aan Bijdrage Individueel Sparen kreeg en dat deze bijdrage vanaf augustus 2014
€ 87,67 per maand, zijnde € 1.052,- per jaar bedroeg. Met de man is het hof van oordeel dat vanaf 10 september 2014 met dit laatste bedrag rekening moet worden gehouden.
5.18
De rechtbank is voorts uitgegaan van een bonus van € 960,- per jaar. Uit de door de vrouw overgelegde bonusregeling volgt evenwel bij een fulltime dienstverband in januari 2014 een bonus van € 1.600,- en in januari 2015 van € 800,-. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat een fulltime dienstverband bij de werkgever van de vrouw 36 uur per week behelst. Omgeslagen naar de parttime aanstelling van de vrouw van 24 uur per week bedraagt haar bonus in 2014 € 1.067,- en in 2015 € 533,-. Het hof zal deze bedragen in de draagkrachtberekeningen van de vrouw betrekken. Met de door de vrouw aangevoerde toekomstige omstandigheid dat zij per 1 januari 2016 geen bonus meer zal ontvangen, houdt het hof wegens het onzekere karakter daarvan en nu de man dit bovendien heeft betwist thans geen rekening.
5.19
De rechtbank heeft rekening gehouden met een zaterdagtoeslag van € 152,40 per maand, zijnde 1.824,- bruto per jaar. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de vrouw op jaarbasis € 600,- bruto aan zaterdagtoeslag ontvangt, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank in de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de alleenstaande ouderkorting. De draagkrachtberekening van de vrouw dient op dit punt te worden gecorrigeerd.
5.21
Uit aangehechte berekening volgt dat het NBI van de vrouw in de periode van
10 september 2014 tot 1 januari 2015 € 2.348,- per maand bedroeg. Volgens de van toepassing zijnde formule uit de draagkrachttabel van 2014 is de draagkracht van de vrouw 70% [2348 – (0,3 x 2348 + 860)] = € 549,- per maand.
5.22
Uit aangehechte berekening volgt dat het NBI van de vrouw na afschaffing van de alleenstaande ouderkorting vanaf 1 januari 2015 € 2.145,- per maand bedraagt. Volgens de van toepassing zijnde formule uit de draagkrachttabel van 2015 is de draagkracht van de vrouw 70% [2145 – (0,3 x 2145 + 875)] = € 439,- per maand.
Het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
* de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015
5.23
Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt: 1246/1795 x 1095 =
€ 760,- per maand.
5.24
Het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt: 549/1795 x 1095 =
€ 335,- per maand.
* de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015
5.25
Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt: 1160/1599 x 870 =
€ 631,- per maand.
5.26
Het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt: 439/1599 x 870 =
€ 239,- per maand.
* de periode van 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning
5.27
Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt: 958/1397 x 870 =
€ 597,- per maand.
5.28
Het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt: 439/1397 x 870 =
€ 273,- per maand.
* vanaf de verkoop van de woning
5.29
Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt: 1149/1588 x 870 =
€ 629,- per maand.
5.3
Het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt: 439/1588 x 870 =
€ 241,- per maand.
De zorgkorting
5.31
De rechtbank heeft een zorgkorting van 25% gehanteerd. De man vindt dat dit 35% moet zijn en de vrouw vindt dat dit 15% moet zijn.
5.32
Bij de beschikking waarvan beroep is een zorgregeling vastgesteld. Op basis daarvan verblijven de kinderen gemiddeld (afgerond) 2 dagen per week bij de man (ongeveer 1,5 weekdagen en 0,8 vakantiedagen (op basis van 12 weken vakantie als gesteld door de man). Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank gehanteerde zorgkorting van 25% het meeste recht doet aan de feitelijke situatie.
5.33
In de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015 bedraagt de zorgkorting 25% van € 1.095,- = € 274,- per maand en vanaf 1 januari 2015 25% van € 870,- = € 218,- per maand.
5.34
Uit het vorenstaande volgt dat de man na te noemen bijdragen in de kosten van de kinderen aan de vrouw dient te betalen:
- over de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015 760 - 274 = € 486,- per maand, zijnde € 243,- per kind;
- over de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015 631 - 218 = € 413,- per maand, zijnde
€ 206,50 per kind;
- over de periode van 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning 597 - 218 = € 379,- per maand, zijnde € 189,50 per kind;
- vanaf de verkoop van de woning 629 - 218 = € 411,- per maand, zijnde € 205,50 per kind.
PARTNERALIMENTATIE
De behoefte van de vrouw
5.35
De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie. Hij stelt dat voor de bepaling van die behoefte uitgegaan moet worden van de zogeheten 60%-norm en van een netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van € 5.412,- per maand. De vrouw betwist dat en stelt dat haar behoefte bepaald dient te worden aan de hand van het door haar in eerste aanleg overgelegde behoeftelijstje. Daaruit volgt een behoefte van € 4.262,35 per maand.
5.36
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk wat de kosten van levensonderhoud betreft in redelijkheid aanspraak kan maken. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel - afhankelijk van de omstandigheden - bijdragen tot het oordeel dat echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
5.37
Door bij de berekening van de hoogte van de behoefte van de vrouw enkel uit te gaan van 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen dat partijen aan het einde van het huwelijk verdienden, miskent de man dat de behoefte aan alimentatie in redelijkheid moet worden bepaald aan de hand van alle relevante omstandigheden. De 60% norm komt eerst aan de orde wanneer partijen het niet eens kunnen worden over een door de alimentatiegerechtigde specifiek onderbouwde behoefte.
5.38
De man heeft het door de vrouw overgelegde gespecificeerde behoeftelijstje niet weersproken, zodat de door de vrouw daarin gestelde behoefte van (afgerond) € 4.262,- netto per maand vaststaat.
De behoeftigheid van de vrouw
5.39
Uit 5.21 volgt dat de vrouw in de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015 tot een bedrag van € 2.348,- per maand door middel van inkomsten uit arbeid in haar kosten van levensonderhoud kon voorzien. Aldus had zij in die periode behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man van € 1.914,- per maand. Uit 5.22 volgt dat de vrouw vanaf 1 januari 2015 tot een bedrag van € 2.145,- per maand door middel van inkomsten uit arbeid in haar kosten van levensonderhoud voorziet, zodat haar behoeftigheid sindsdien € 2.117,- per maand bedraagt.
De draagkracht van de man
5.4
Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep wordt de draagkracht van de man ten behoeve van partneralimentatie berekend als aangehecht.
* de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015
5.41
Van de draagkrachtruimte is 60%, derhalve afgerond € 1.034,- beschikbaar voor alimentatie. De man dient € 674,- per maand (inclusief de zorgkorting en na aftrek van het fiscaal voordeel buitengewone lastenaftrek kinderen ) voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te voldoen, zodat
€ 360,- per maand resteert voor de vrouw. Gelet op het te genieten fiscaal voordeel, kan de man ten behoeve van de vrouw maandelijks € 668,- voldoen.
* de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015
5.42
Van de draagkrachtruimte is 60%, derhalve afgerond € 1.094,- beschikbaar voor alimentatie. De man dient € 631,- per maand (inclusief de zorgkorting) voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te voldoen, zodat € 463,- per maand resteert voor de vrouw. Gelet op het te genieten fiscaal voordeel, kan de man ten behoeve van de vrouw maandelijks € 846,- voldoen.
* de periode van 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning
5.43
Van de draagkrachtruimte is 60%, derhalve afgerond € 864,- beschikbaar voor alimentatie. De man dient € 597,- per maand (inclusief de zorgkorting) voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te voldoen, zodat € 267,- per maand resteert voor de vrouw. Gelet op het te genieten fiscaal voordeel, kan de man ten behoeve van de vrouw maandelijks € 556,- voldoen.
* vanaf de verkoop van de woning
5.44
Van de draagkrachtruimte is 60%, derhalve afgerond € 1.371,- beschikbaar voor alimentatie. De man dient € 629,- per maand (inclusief de zorgkorting) voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te voldoen, zodat € 742,- per maand resteert voor de vrouw. Gelet op het te genieten fiscaal voordeel, kan de man ten behoeve van de vrouw maandelijks € 1.472,- voldoen.
De draagkracht van de vrouw
5.45
Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de namens de vrouw ter zitting overgelegde draagkrachtberekening wordt de draagkracht van de vrouw berekend als aangehecht.
5.46
Tot 1 januari 2015 wordt rekening gehouden met de (andere) helft van de hiervoor onder 5.9 genoemde premie levensverzekering bij [C] met polisnummer [00000] van € 131,29 per maand. Als ter zitting gesteld en niet weersproken staat vast dat de vrouw de gehele premie levensverzekering bij [C] met polisnummer [00001] van € 90,76 per maand betaalt, zodat dit bedrag vanaf 10 september 2014 tot aan de verkoop van de echtelijke woning in de draagkrachtberekening van de vrouw wordt betrokken.
De jusvergelijking
* de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015
5.47
Vergelijking van ieders draagkracht in deze periode leert het hof blijkens aangehechte jusvergelijking dat de vrouw met een alimentatie van € 668,- per maand niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man.
* de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015
5.48
Uit aangehechte jusvergelijking blijkt dat de vrouw bij onder 5.42 genoemde alimentatie meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Bij een alimentatie van € 830,- per maand hebben partijen in deze periode een gelijke vrije ruimte. Het hof zal daarom dit bedrag vaststellen.
* de periode van 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning
5.49
Vergelijking van ieders draagkracht in deze periode leert het hof blijkens aangehechte jusvergelijking dat de vrouw met een alimentatie van € 556,- per maand niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man.
* vanaf de verkoop van de woning
5.5
Uit aangehechte jusvergelijking blijkt dat de vrouw bij onder 5.44 genoemde alimentatie meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Bij een alimentatie van € 1.226,- per maand hebben partijen vanaf de verkoop van de woning een gelijke vrije ruimte. Het hof zal daarom dit bedrag vaststellen. Deze bijdrage valt binnen de grenzen van de rechtsstrijd, aangezien de vrouw uiteindelijk verzocht heeft om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.264,- per maand.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt:

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 maart 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dient te betalen:
- over de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015 € 243,- per kind per maand;
- over de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015 € 206,50 per kind per maand;
- over de periode van 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning € 189,50 per kind per maand en
- vanaf de verkoop van de woning € 205,50 per kind per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen:
- over de periode van 10 september 2014 tot 1 januari 2015 € 668,- per maand;
- over de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015 € 830,- per maand;
- de periode van 1 juni 2015 tot de verkoop van de woning € 556,- per maand en
- vanaf de verkoop van de woning € 1.226,- per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. I.A. Vermeulen en
mr. G.K. Schipmölder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
9 juni 2015 in bijzijn van de griffier.