ECLI:NL:GHARL:2015:4244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
200.164.561/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en de gevolgen van ernstige conflicten tussen ouders voor de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder alleen het gezag over de minderjarige uitgeoefend. De vader, verweerder in hoger beroep, had verzocht om gezamenlijk gezag, maar de moeder was van mening dat dit niet in het belang van het kind was vanwege de ernstige conflicten tussen de ouders. De rechtbank Noord-Nederland had op 11 november 2014 bepaald dat partijen gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast zouden worden, maar de moeder ging hiertegen in beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2015 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was. De moeder stelde dat de vader haar in het verleden had bedreigd en dat er zorgen waren over de veiligheid van de minderjarige bij de vader. De vader ontkende deze beschuldigingen en stelde dat de omgang met de minderjarige goed was verlopen. Het hof oordeelde dat de problemen tussen de ouders zodanig ernstig waren dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders als zij gezamenlijk gezag zouden uitoefenen.

Het hof concludeerde dat er geen basis was voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag, omdat de ouders niet in staat waren om op een constructieve manier met elkaar te communiceren. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af, waarbij de moeder alleen met het gezag over de minderjarige belast bleef. Het hof benadrukte het belang van de minderjarige en de noodzaak van duidelijkheid omtrent het gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.164.561/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/139876/ FA RK 13-629)
beschikking van de familiekamer van 28 mei 2015
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Suurmeijer, kantoorhoudend te Stadskanaal,
tegen
[verweerder],
wonende te [A],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Arnold, kantoorhoudend te Winschoten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 11 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 februari 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidende verzoek van de vader om met het gezag over de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen [de minderjarige]), geboren [in] 2007 te [B], te worden belast alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 maart 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is verder binnengekomen een journaalbericht van 23 maart 2015 van mr. Suurmeijer met bijlagen (processen-verbaal van de mondelinge behandelingen bij de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2013, 7 november 2013, 13 maart 2014 en 25 september 2014).
2.4
Op 14 april 2015 is binnengekomen een journaalbericht van mr. Suurmeijer van 12 april 2014 met bijlagen. Dit journaalbericht met bijlagen is buiten de in het procesreglement gegeven termijn bij het hof binnengekomen. Mr. Arnold heeft, mede gelet op de datering en de inhoud van stukken, bezwaar gemaakt tegen de kennisneming daarvan door het hof.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft het hof aangegeven dat deze stukken overeenkomstig het procesreglement niet werden geaccepteerd.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2015 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door mr. Suurmeijer. De vader is ter zitting niet in persoon verschenen. Namens hem is mr. Arnold verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak de heer [C] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige] is [in] 2007 geboren uit de affectieve relatie van de ouders welke in december 2010 is beëindigd. [de minderjarige] is door de vader erkend. Tot de bestreden beschikking heeft de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] uitgeoefend.
3.2
Zowel de vader als de moeder heeft een nieuwe partner. De vader heeft inmiddels een kind bij zijn nieuwe relatie.
3.3
Op 15 maart 2013 heeft de vader bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een inleidend verzoekschrift ingediend tot wijziging van het gezag over [de minderjarige] en tot vaststelling van een omgangsregeling (als nader omschreven in dat verzoekschrift).
3.4
Voor zover hier van belang heeft de rechtbank bij (tussen)beschikking van 28 mei 2013 de beslissingen ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen omgang in het [D] van [E] te laten plaatsvinden en deel te nemen aan het traject [F] (hierna: [F]).
3.5
Het [F]-traject (uitgevoerd door [E]) heeft niet geleid tot het gewenste resultaat. Uit het eindrapport van [E] blijkt dat er in de periode van 20 juni 2013 tot 26 september 2013 in zes gesprekken gewerkt is aan het vaststellen van de belemmeringen en blokkades die er voor zorgen dat de communicatie tussen de ouders moeizaam of niet goed verloopt. Partijen hebben hun blokkades benoemd en voor een gedeelte van hun blokkades een oplossing gevonden, maar het is er in het traject niet van gekomen om de gemaakte afspraken uit te voeren.
3.6
Bij (tussen)beschikking van 26 november 2013 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] één zaterdag per veertien dagen van 13.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] weer terugbrengt naar de moeder. De definitieve beslissing over de omgangsregeling en het gezag is door de rechtbank aangehouden.
3.7
De voornoemde voorlopige omgangsregeling is goed verlopen. Bij (tussen)beschikking van 8 april 2014 heeft de rechtbank de door partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 13 maart 2014 overeengekomen omgangsregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] eens per veertien dagen een weekend bij de vader verblijft. In het kader daarvan verblijft zij om en om het ene weekend bij de vader van zaterdag 11.00 uur tot zondag 15.00 uur en het andere weekend van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij [de minderjarige] bij de vader eet. Hoewel de rechtbank in deze beschikking heeft overwogen dat er geen contra-indicaties bestaan voor het gezamenlijk gezag, is de definitieve beslissing met betrekking tot het gezag door de rechtbank nog één maal aangehouden, teneinde de basis daarvoor bij de moeder verder te verstevigen.
3.8
Bij de bestreden beschikking van 11 november 2014 heeft de rechtbank bepaald dat partijen gezamenlijk worden belast met het gezag over de minderjarige [de minderjarige].
Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In de onderhavige procedure is tussen partijen in geschil het gezag over [de minderjarige].
4.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag/hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3
Het in de wet verankerde uitgangspunt in zaken als de onderhavige is dus dat een verzoek om gezamenlijk gezag, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, wordt toegewezen.
4.4
Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat geen sprake is van contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. De moeder bestrijdt dat partijen in staat zijn met elkaar te communiceren en te overleggen. Zij wijst erop dat de vader haar in het verleden verschillende keren heeft bedreigd en haar eigendommen heeft vernield. Volgens de moeder is het gedrag van de vader jegens haar niet veranderd. De vader bedreigt haar nog steeds en dit heeft ertoe geleid dat de moeder samen met [de minderjarige] is verhuisd naar een voor de vader onbekend adres. Gezien het karakter van de vader en zijn dreigende houding jegens de moeder, acht zij het dan ook niet in het belang van [de minderjarige] dat de vader belast wordt met het gezag over haar. De moeder maakt zich zorgen om [de minderjarige] en haar veiligheid bij de vader. De moeder bevestigt dat het een tijdje beter leek te gaan tussen partijen; de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling is in het begin goed verlopen, maar nu is het weer mis. Dat de vader een gewelddadig karakter heeft, blijkt volgens de moeder ook uit het feit dat er melding is gedaan van huiselijk geweld in zijn huidige relatie, bij de vader thuis. De moeder wijst erop dat [de minderjarige] in ieder geval dit huiselijk geweld heeft meegekregen, in welke mate is niet duidelijk. De moeder voelde zich -naar haar zeggen- genoodzaakt de omgang te stoppen. [de minderjarige] lijkt angstig te zijn geworden voor de vader en wil niet naar hem toe. Een andere zorg voor de moeder is de pijn die [de minderjarige] heeft gehad na de omgang en het bloed bij het plassen. De moeder kan haar zorgen niet onderbouwen met bewijzen, maar zij maakt zich wel degelijk zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] en voelt zich niet bij machte om dit met de vader te bespreken.
De moeder betwist dat zij de omgang tussen de vader en [de minderjarige] enkel heeft gestopt om haar positie in de gezagprocedure te versterken. De vader wil volgens de moeder nergens aan meewerken en doet dingen achter haar rug om. Ook de speltherapie van [de minderjarige] vindt de vader niet goed, terwijl de moeder dit juist wel in haar belang acht, omdat [de minderjarige] er baat bij heeft. Zij heeft veel dingen bij de vader gezien. De therapie maakt volgens de moeder veel bij haar los. Het maakt [de minderjarige] ook onrustig, maar zij moet erover leren praten. De moeder geeft aan niet afwijzend te staan tegenover de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader, zolang de veiligheid van [de minderjarige] is gewaarborgd. Zij zou kunnen instemmen met omgang onder begeleiding.
De moeder verzoekt dan ook het inleidend verzoek van de vader alsnog af te wijzen en subsidiair de beslissing omtrent het gezag aan te houden in afwachting van een raadsonderzoek. Anders dan de rechtbank heeft beoogd, heeft het gezamenlijk gezag niet tot verbetering van de communicatie geleid en de standpunten van partijen zijn alleen maar verhard.
4.5
De vader is van mening dat de rechtbank met grote zorgvuldigheid de juiste eindbeslissing heeft genomen. De vader acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij samen met de moeder belast is met het gezag. De moeder weigert hem informatie over [de minderjarige] te verstrekken. Hij maakt zich zorgen over [de minderjarige]. De vader wil voldoende contact en omgang met [de minderjarige], maar ook betrokken worden bij belangrijke aangelegenheden betreffende haar opvoeding en verzorging.
De vader betwist uitdrukkelijk de (opnieuw) door de moeder geuite beschuldigingen betreffende het huiselijk geweld jegens de moeder en [de minderjarige], alsmede seksueel misbruik door hem van [de minderjarige]. De vader betreurt het dat de moeder deze beschuldigingen wederom uit in de onderhavige procedure, daar hij had verwacht dat dit inmiddels een gepasseerd station zou zijn geweest. Hij wijst erop dat de moeder gedurende één van de bemiddelingsgesprekken bij Bureau Jeugdzorg ook erkend heeft opzettelijk onjuistheden jegens haar (voormalige) advocaat en instanties te hebben verkondigd, ter frustratie van de door de vader ingediende verzoeken bij de rechtbank. Wat tevens opvalt is volgens de vader dat ondanks deze valse beschuldigingen de omgang in het verleden gewoon doorgang vond. Hij wijst erop dat de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] heel goed is verlopen en zelfs in overleg met de moeder is uitgebreid. In zomer 2014 is [de minderjarige] zelfs een volledige week bij de man geweest. Nu heeft de moeder de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling eenzijdig beëindigd en is zij samen met [de minderjarige] zonder enige melding naar [G] verhuisd, hetgeen voor de vader als verrassing kwam aangezien partijen inmiddels een bemiddelingstraject bij Bureau Jeugdzorg waren gestart.
De moeder heeft een angststoornis en de vader vraagt zich af of de moeder haar angst op haar dochter projecteert. De vader kan anders niet verklaren wat de oorzaak zou zijn van het feit dat [de minderjarige] angst zou hebben voor hem. Hij merkt op dat niet gezegd en bewezen is dat de vrees gegrond is. De vader kan zich moeilijk verweren tegen de valse beschuldigingen van de moeder, maar het belemmert hem wel in zijn contact met [de minderjarige]. Ook hij maakt zich zorgen over [de minderjarige] en ook hij wil, mocht het zo zijn dat [de minderjarige] is misbruikt, dat de dader wordt gepakt. Hij stelt uitdrukkelijk dat hij daar niets mee te maken heeft. Nadat hij door de rechtbank mede met het gezag over [de minderjarige] is belast, werd ook hij betrokken bij de hulpverlening en volledig geïnformeerd over de inhoud van de melding van de huisarts bij het AMK betreffende signalen van seksueel misbruik van [de minderjarige]. Hij wijst er daarbij op dat hij vanuit de hulpverlening bevestiging heeft gekregen dat hem ter zake geen verwijt kan worden gemaakt.
Met betrekking tot de door de moeder aangedragen zorgen ten aanzien van het huiselijk geweld bij hem thuis, benadrukt de vader dat het een eenmalig incident betrof. Ook is hij destijds eerlijk geweest over het feit dat zijn relatie moeizaam verliep. Er heeft om die reden tijdelijk geen omgang plaatsgevonden. Op dit moment gaat het heel goed met zijn relatie.
De vader maakt zich zorgen om [de minderjarige] en acht ondertoezichtstelling noodzakelijk, maar heeft geen financiële middelen om een verzoek daartoe in te dienen, noch om een kort geding te starten tot nakoming van de omgang. De vader is van mening dat een onderzoek door de raad goed zou zijn, specifiek ter beoordeling van de thuissituatie van de moeder, alsmede ter bevordering van de vastgestelde omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige], en daarnaast het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. Andere middelen zijn volgens de vader uitgeput.
4.6
Ter zitting van het hof is gebleken dat ook het bij het gezin van de moeder betrokken Centrum [H] zich zorgen maakt over [de minderjarige] en dat er -zoals de moeder heeft verklaard- onlangs, in maart 2015, bij de raad een verzoek is ingediend tot een onderzoek.
4.7
De raad heeft tijdens de zitting van het hof nog niet kunnen bevestigen dat een dergelijke aanvraag tot raadsonderzoek is gedaan bij de raad. Het zou zo kunnen zijn dat het verzoek op dit moment ter beoordeling voorligt. De vertegenwoordiger van de raad heeft te kennen gegeven dat hijzelf, naar aanleiding van de stukken en de behandeling ter zitting, van mening is dat de dynamiek om [de minderjarige] heen, de langdurige spanningen tussen de ouders en de effecten daarvan op [de minderjarige] een raadsonderzoek rechtvaardigen.
Hij benadrukt daarbij dat de kwestie van het gezag, hoewel het met elkaar samenhangt, iets anders is dan de omgangsregeling en de gezinssituatie van [de minderjarige]. Het geïndiceerde onderzoek ziet meer op de beschermingskant.
De raad acht in de onderhavige zaak van belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent het gezag.
4.8
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing betreffende het gezag over [de minderjarige] te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een onderzoek ter zake te gelasten.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten, dient te worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat de problemen tussen de ouders zodanig ernstig zijn dat aannemelijk is dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders indien zij het ouderlijk gezag gezamenlijk zouden uitoefenen en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.9
Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals over de verblijfplaats, de school, medische zaken, geloofsbeleving, vrije tijdsbesteding) te nemen. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen.
4.1
Voor gezamenlijk gezag is dan ook in het algemeen vereist dat de ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Nodig is kortom, dat zij met elkaar hierover (kunnen) communiceren.
4.11
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat partijen niet in staat zijn tot de voor de uitoefening van gezamenlijk gezag noodzakelijke communicatie. Er is in het verleden, onder meer door Bureau Jeugdzorg en het Leger des Heils, naast de nodige ondersteuning in de opvoedingssituatie van [de minderjarige] veel hulpverlening ingezet, gericht op verbetering van de onderlinge verhouding tussen partijen. Niettemin blijven partijen hangen in hun onderlinge strijd. [de minderjarige], die extra kwetsbaar is omdat zij kampt met hechtingsproblematiek, PTSS en een beneden gemiddelde intelligentie, lijdt significant onder deze strijd.
Door de omstandigheid dat het vertrouwen van partijen in elkaar volledig ontbreekt en het gegeven dat zij beiden kampen met hun eigen (psychische) problematiek zijn partijen niet capabel om samen in overleg beslissingen van enig belang over [de minderjarige] te nemen, zodat moet worden aangenomen dat er thans geen basis is voor het door de vader en de moeder gezamenlijk uitoefenen van het gezag over haar.
Verder zijn er geen aanwijzingen dat deze situatie zich binnen afzienbare termijn in positieve zin zal wijzigen.
4.12
Daarbij overweegt het hof dat, anders dan de rechtbank voor ogen heeft gehad, het door de rechtbank aan de vader mede toegekende gezag over [de minderjarige] de communicatie tussen partijen en hun verstandhouding niet heeft verbeterd. Integendeel, de tijdelijk goedlopende omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] is, wat de oorzaak daarvan ook zij, door de moeder volledig stopgezet. Het hof is van oordeel dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] een gedwongen overlegsituatie zal creëren, waar partijen niet aan toe zijn en wat [de minderjarige] kan schaden. Nu het hof, gelet op de hulpverleningsgeschiedenis, verder onvoldoende vertrouwen heeft gekregen dat het partijen zal lukken de nodige stappen te nemen, bijvoorbeeld met inschakeling van hulpverlening, om daarin zelf verandering te brengen, terwijl te verwachten is dat geforceerd overleg in hun situatie een negatieve invloed zal hebben op de mogelijkheid van contactherstel tussen de vader en [de minderjarige], kan de verzochte gezagswijziging niet in het belang van [de minderjarige] worden geacht.
4.13
Voor zover het zo mocht zijn dat de problemen tussen partijen (in overwegende mate) aan de moeder te wijten zijn -zoals de vader heeft aangevoerd maar door de moeder is weersproken-, merkt het hof op dat dit voormelde beoordeling niet anders maakt, nu ook dan geldt dat er geen basis is voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag, omdat er geen enkele vorm van gezamenlijk overleg mogelijk is.
4.14
Het hof maakt zich grote zorgen omtrent het welzijn van [de minderjarige]. Gebleken is dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is met eigen problematiek, mede doordat zij veel heeft meegemaakt. Onduidelijk is welke gevolgen een gebrekkig verloop van de omgangsregeling alsook de niet optimale verstandhouding tussen de vader en de moeder hebben, in het bijzonder voor haar ontwikkeling. Gezien de duur en de ernst van de strijd tussen de ouders en de positie die elk van partijen daarin heeft ingenomen, is er voor [de minderjarige] een onrustige en onveilige situatie ontstaan.
4.15
Hoewel het hof, zoals hiervoor reeds overwogen, het niet nodig acht om een onderzoek te gelasten om een oordeel te kunnen geven over het gezag over [de minderjarige], acht het hof, gelet op de voornoemde zorgen, het wel in het belang van [de minderjarige] dat de raad (beschermings)onderzoek zal doen naar de situatie van [de minderjarige]. In ieder geval is het op dit moment voor [de minderjarige], meer nog dan voor een ander kind, belangrijk dat tijdig de juiste beslissingen over haar kunnen worden genomen en dat er duidelijkheid bestaat omtrent het gezag over haar.
4.16
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat alleen de moeder met het gezag over haar belast blijft. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook vernietigen en het inleidend verzoek van de vader voor zover dat ziet op het gezag alsnog afwijzen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de vader om mede te worden belast met het gezag, af te wijzen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 11 november 2014 en opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vader om mede te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2007 te [B].
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 mei 2015 in bijzijn van de griffier.