ECLI:NL:GHARL:2015:4201

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
200.141.200-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire beslagen en beoordeling van bankgarantie als zekerheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van conservatoire beslagen die door Wellservices B.V. waren gelegd op de bezittingen van [appellanten]. De zaak betreft een geschil over een bankgarantie die door [appellanten] werd aangeboden als zekerheid voor hun vorderingen. Het hof heeft vastgesteld dat de geboden bankgarantie kwalitatief onvoldoende is, omdat de bank de mogelijkheid heeft om de betaling onder de garantie te weigeren door te stellen dat zij (achterstallige) huurkooptermijnen met het bedrag waarvoor de garantie is gegeven, mag verrekenen. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering tot opheffing van de beslagen moet worden afgewezen, aangezien er geen voldoende zekerheid is gesteld.

De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Noord-Nederland, waar de voorzieningenrechter op 19 december 2013 een vonnis heeft gewezen. In hoger beroep hebben [appellanten] hun eis verminderd, maar Wellservices heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermindering. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een eisvermindering en dat de vordering tot opheffing van de beslagen niet kan worden toegewezen.

Het hof heeft ook de grieven van Wellservices in incidenteel hoger beroep besproken en geconcludeerd dat er summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor beslag is gelegd. Dit heeft geleid tot de beslissing om alle ten laste van Wellservices gelegde beslagen op te heffen. De proceskosten zijn toegewezen aan Wellservices, die als de in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.200/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/101642/ KG ZA 13-220)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 9 juni 2015
in de zaak van

1.[appellant],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellante],
appellanten in het principaal hoger beroep, geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. A.C. van der Bent, kantoorhoudend te Rotterdam, die ook heeft gepleit,
tegen
WELLSERVICES B.V.,
gevestigd te Emmen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
Wellservices,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,
voor wie heeft gepleit mr. G. van der Spek, kantoorhoudend te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd als aangegeven in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, d.d. 19 december 2013, hierna de voorzieningenrechter.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 januari 2014,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte houdende vermindering van eis (met producties),
- ter gelegenheid van de pleidooien zijn bij akte de volgende producties overgelegd:
- producties XX tot en met XXVIII van de zijde van Wellservices
d.d.17 februari 2015,
- de producties A t/m G van de zijde van [appellanten], d.d. 20 februari 2015,
- brief met bijlagen van de zijde van [appellanten] d.d. 25 februari 2015,
- productie 10 van de zijde van Wellservices d.d. 27 februari 2015, waarbij het volledig exemplaar van de productie is toegezonden bij fax van 10 maart 2015,
- de gehouden pleidooien waarbij door partijen pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.
2.3
De eis van [appellanten] in principaal hoger beroep, zoals geformuleerd bij memorie van grieven, luidt:
"het vonnis in conventie van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 19 december 2013 onder zaaknummer C/19/101642 en rolnummer KG ZA 13-220 tussen partijen gewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de primaire vordering van appellanten in eerste aanleg alsnog integraal toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, alsmede in de wettelijke rente over de kosten, voor zover deze niet door geïntimeerde zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest, en daarbij het nasalaris advocaat te begroten op € 131,00 te verhogen met
€ 68,00 indien geïntimeerde niet binnen veertien dagen aan het arrest voldoet en betekening daarvan plaatsvindt."
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte houdende vermindering van eis hebben [appellanten] gevorderd:
“bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, op te heffen de op 19 september 2013 ten verzoeke van geïntimeerde ten laste van appellanten gelegde conservatoire (derden)beslagen tegen een ten behoeve
van gedaagde te verstrekken bankgarantie conform het NVB-model en onder de voorwaarde dat de bank bevoegd zal zijn met het onder de garantie(s) uit te betalen bedrag te verrekenen de vanaf de datum bankgarantie vervallen huurkooptermijnen, voor zover deze niet reeds zullen zijn voldaan, voor een bedrag van € 1.078.356,00, althans een door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, alsmede in de wettelijke rente over de kosten, voor zover deze niet door geïntimeerde zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest, en daarbij het nasalaris advocaat te begroten op
€ 131,00, te verhogen met € 68,00 indien geïntimeerde niet binnen veertien dagen aan het arrest voldoet en betekening daarvan plaatsvindt.”
2.4.
De eis van Wellservices in incidenteel hoger beroep luidt:
"bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(…)
3. te vernietigen het vonnis d.d. 19 december 2013;
4. alle ten laste van Wellservices op voet van het verlof van 25 maart 2013 en het verlof van
15 april 2013 gelegde beslagen op te heffen;
Zowel in het principaal als in incidenteel appel:
[appellanten] te veroordelen in de kosten van de procedure in appel, met bepaling dat de proceskostenveroordeling binnen 14 dagen na arrest zal dienen te zijn voldaan, bij gebreke waarvan daarover de wettelijke rente alsmede nakosten verschuldigd zijn."

3.Eiswijziging in principaal appel?

3.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep bij memorie van antwoord in incidenteel appel hun eis verminderd, waarmee hun eis is komen te luiden als hiervoor is weergegeven onder het kopje “
Het geding in hoger beroep”. Tegen die eisvermindering is door Wellservices bezwaar gemaakt. Zij heeft aangevoerd dat er niet enkel sprake is van een vermindering, maar tevens van een verandering van eis. Was in eerste aanleg sprake van een geheel onvoorwaardelijke bankgarantie, is thans sprake van een bankgarantie onder de voorwaarde dat de bank bevoegd zal zijn het onder de garantie uit te betalen bedrag te verrekenen met de vanaf datum bankgarantie vervallen huurkooptermijnen, voor zover deze niet reeds zullen zijn voldaan. Aldus is sprake van een eiswijziging, zo stelt Wellservices. Voor een wijziging geldt dat deze is onderworpen aan de in beginsel strakke twee-conclusieregel van
artikel 347 lid 1 Rv, waardoor deze te laat, immers eerst bij memorie van antwoord in incidenteel appel en niet bij memorie grieven, is ingesteld, aldus nog steeds Wellservices.
3.2.
Het hof is van oordeel dat per saldo sprake is van een eisvermindering, nu
[appellanten] - kort gezegd - hun vordering tot opheffing van de beslagen uitsluitend nog baseren op het stellen van voldoende zekerheid in de vorm van een bankgarantie met voorwaarden. Deze eisvermindering is ingevolge artikel 129 Rv gelezen in verband met artikel 353 Rv toegestaan. Het hof zal recht doen op de verminderde eis.

4.De feiten

4.1.
Door de rechtbank zijn onder 2 (2.1. tot en met 2.12.) een aantal feiten vastgesteld.
Grief 2in principaal hoger beroep richt zich deels tegen de vaststelling door de voorzieningenrechter van het onder 2.11 genoemde feit. [appellanten] voeren aan dat niet alle op die dag door hen gelegde beslagen zijn genoemd. Het hof zal genoemd feit aanvullen met de op die datum overigens gelegde beslagen.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
4.2.
Wellservices en JO-NI Beheer B.V. (hierna Jo-Ni) zijn aan elkaar gelieerde ondernemingen waarvan [directeur aandeelhouder] via een holding directeur-aandeelhouder is. Genoemde vennootschappen behoren tot het concern “Coil Services” dat werkgelegenheid biedt aan 140 mensen.
4.3.
Op 16 december 2009 hebben [appellanten] en Jo-Ni ten overstaan van notaris [notaris] een notariële akte ondertekend, waarin is opgenomen dat Jo-Ni van [appellanten] een perceel bedrijfsterrein aan [het perceel] (hierna: het perceel) in huurkoop heeft gekocht voor een bedrag van € 2.340.000,- exclusief btw, te betalen in 123 maandelijkse termijnen van € 26.976,- (aflossing en rente op basis van 6,7 % per jaar, exclusief btw) en een slottermijn van € 26.974,76 exclusief btw, zulks overeenkomstig een aan de akte gehecht aflossingsschema.
4.4.
Op 16 december 2009 hebben [appellant] en Jo-Ni een nadere overeenkomst (een sideletter) gesloten, welke tevens is ondertekend door notaris [notaris], waarin voor zover van belang het volgende is bepaald:
“ 1. Bedrijfspand
1.1
Jo-Ni heeft tot 1 juni 2010 het recht de akte van huurkoop buitengerechtelijk door eenzijdige verklaring te ontbinden, zonder dat opgaaf van redenen noodzakelijk is.
1.2.
Jo-Ni zal dan alleen verplicht zijn tot het betalen van de werkelijk gemaakte bouwkosten (op basis van facturen).”
4.5.
Door of in opdracht van [appellant] is ten behoeve van Jo-Ni op het perceel een bedrijfscomplex gebouwd.
4.6.
Voormelde onroerende zaak wordt (mede) gebruikt door Wellservices.
4.7.
Door Wellservices is voor - in totaal - een bedrag ad € 1.952.670,- aan [appellant] voldaan.
4.8.
Uit hoofde van de door haar op [appellant] gepretendeerde vorderingen heeft
Wellservices voorafgaande aan de bodemprocedure verlof verzocht en verkregen tot het
leggen van beslag ten laste van [appellant] op aan hem geheel of gedeeltelijk in
eigendom toebehorende onroerende zaken. De vordering werd daarbij voorlopig begroot op
€ 1.233.739,76 inclusief rente en kosten.
4.9.
Op 10 februari 2012 zijn door Wellservices (onder meer en voor zover thans relevant) conservatoire beslagen gelegd op;
i. de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres],
kadastraal bekend [nummer];
ii. de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres]
, kadastraal bekend [nummer];
iii. de onroerende zaken staande en gelegen aan [adres]
, kadastraal bekend [nummer]
;
iv. het aan de heer [appellant] toebehorende onverdeelde aandeel (de helft) in de
onroerende zaak staande en gelegen aan [adres]
, kadastraal bekend [nummer]
, ter grootte van 17 are en 50 centiare;
v. het aan de heer [appellant] toebehorende onverdeelde aandeel (de helft) in de
onroerende zaak, belast met het recht van huurkoop, staande en gelegen aan [adres]
, kadastraal bekend als [nummer]
gedeeltelijk welk recht is ontleend aan [nummer]
ter grootte van 1 hectare,
13 are en 55 centiare (geschat).
4.10.
Op verzoek van [appellanten] en na daartoe verkregen verlof is op 26 maart 2013 ten laste van Wellservices en JO-NI beslag gelegd op de aandelen die Wellservices houdt in het
kapitaal van de vennootschappen Coil-PNS Employee Services B.V, Slickline B.V. en
Wellservices Support Group BV. Deze beslagen zijn gelegd ter verzekering van de door [appellanten] gepretendeerde vorderingen ter zake van achterstallige huurkooppenningen en van nog niet betaalde meerwerkfacturen.
4.11.
Op verzoek van [appellanten] is op 25 april 2013 ten laste van Wellservices beslag gelegd op aan Wellservices toebehorende roerende bedrijfsactiva, bestaande uit de volgende specifieke zaken:
1. een trailer merk [merk] met kenteken [kenteken];
2. een trailer merk [merk] met kenteken [kenteken];
3. een trailer merk [merk] met kenteken [kenteken];
4. een trailer merk [merk] met kenteken [kenteken];
5. een camper/caravan unit met kenteken [kenteken];
6. een camper/caravan unit met kenteken [kenteken].
De roerende zaken 1 t/m 5 zijn tevens door de kandidaat-gerechtsdeurwaarder tot behoud
onder zich genomen en in gerechtelijke bewaring gegeven aan de heer [bewaarder] handelende als eenmanszaak onder de naam ‘[bewaarder] Internationale Berging en Transport’,
gevestigd aan [adres].
4.12.
In het kader van de door haar gepretendeerde (en naar beneden aangepaste) vordering op [appellant] heeft Wellservices op 17 september 2013 opnieuw verlof gevraagd tot het leggen van een reeks conservatoire (derden)beslagen ten laste van [appellant]. Wellservices stelt in het verzoekschrift dat de reeds gelegde beslagen onvoldoende zekerheid bieden in verband met onderwaarde van alle onroerende en reeds eerder beslagen zaken.
Op 18 september 2013 is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland.
locatie Assen, het gevraagde verlof verleend, waarbij de vordering voorlopig is begroot op
€ 1.078.356,- incl. opslag.
4.13.
Vervolgens heeft Wellservices op 19 september 2013 ten laste van [appellant]
24 conservatoire derdenbeslagen gelegd, 2 conservatoire beslagen op onroerend goed, conservatoir beslag op de aandelen van [appellant] in [bedrijf X] en conservatoir beslag op roerende zaken aan [adres].
4.14.
Tussen Wellservices en Jo-Ni als eiseressen in conventie/verweersters in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie/eisers in reconventie loopt een bodemprocedure bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, zaak/rolnummer C/19/91530/HA ZA 12-66, met als inzet diverse vorderingen over en weer uit hoofde van de rechtsverhouding(en) tussen genoemde partijen inzake het perceel en het daarop gebouwde bedrijfsgebouw. Bij tussenvonnis van 9 april 2014 is aan [appellanten] in de bodemprocedure onder meer bewijs opgedragen en opgedragen “rekening en verantwoording af te leggen”. Ten tijde van het pleidooi was de laatste beslissing van de rechtbank de rolbeslissing van
11 februari 2015, waarbij [appellant] in de gelegenheid werd gesteld een conclusie na enquête te nemen.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1.
In eerste aanleg hebben [appellanten] in conventie gevorderd:
primair: de door Wellservices op 19 september 2013 ten laste van [appellanten] gelegde conservatoire (derden)beslagen op te heffen;
subsidiair: de door Wellservices op 19 september 2013 ten laste van [appellanten] gelegde conservatoire (derden)beslagen op te heffen tegen vestiging van een tweede recht van hypotheek ten behoeve van Wellservices op de onroerende zaak aan [adres]
, althans [adres], voor een bedrag van
€ 918.409,88, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
meer subsidiair: de door Wellservices op 19 september 2013 ten laste van [appellant] gelegde conservatoire (derden)beslagen op te heffen tegen een ten behoeve van Wellservices te verstrekken bankgarantie voor een bedrag van € 918.409,88, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van Wellservices in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
5.2.
In reconventie heeft Wellservices gevorderd:
primair: alle ten laste van Wellservices op voet van het verlof van 25 maart 2013 en
15 april 2013 gelegde beslagen, alsmede voor zover van toepassing, de gerechtelijke bewaring, op te heffen;
subsidiair: de ten laste van Wellservices op voet van het verlof van 15 april 2013 gelegde
beslagen alsmede, voor zover van toepassing, de gerechtelijke bewaring op te heffen;
meer subsidiair: a. de gerechtelijke bewaring van de inbeslaggenomen zaken op te heffen,
voor zover het betreft de ten laste van Wellservices, op voet van het verlof van 15 april 2013
gelegde beslagen; b. alle beslagen welke, ten laste van Wellservices, op voet van de
verloven van 25 maart 2013 en 15 april 2013 werden gelegd op te heffen op voorwaarde van
zekerheidsstelling door het afgeven van een bankgarantie (in overeenstemming met de
beslaggarantie conform het model van de NVB) door Wellservices ten gunste van [appellanten] voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
zowel primair als subsidiair:
a. [appellanten] hoofdelijk te veroordelen alle eerder inbeslaggenomen zaken waarvan de gerechtelijke bewaring is bevolen, na betekening van dit vonnis voor zover van toepassing binnen 24 uur nadat zekerheid werd gesteld, doch niet eerder dan binnen 24 uur na betekening van bedoeld vonnis, aan Wellservices feitelijk ter beschikking te stellen op het adres [adres], één en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ineens van € 250.000,- te vermeerderen met een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 50.000,- voor elke dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
b. [appellanten] gezamenlijk dan wel afzonderlijk handelend te verbieden om opnieuw beslagverlof te verzoeken ten laste van Wellservices zonder overlegging van dit vonnis; zulks op straffe van een dwangsom ad € 50.000,00 voor iedere overtreding van dit verbod, en
c. [appellanten] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
5.3.
De voorzieningenrechter heeft in conventie opgeheven de door Wellservices ten laste van [appellanten] gelegde derdenbeslagen voor zover gelegd op vorderingen waarop ook een pandrecht rust. In reconventie heeft de voorzieningenrechter de gerechtelijke bewaring opgeheven van de roerende zaken waarop door [appellant] ten laste van Wellservices beslag is gelegd. In conventie en in reconventie zijn de proceskosten gecompenseerd en is het meer of anders gevorderde afgewezen.

6.De bespreking van de grieven

In principaal hoger beroep
6.1.
Krachtens verkregen verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 18 september 2013, waarbij de vordering voorlopig is begroot op € 1.078.356,00 incl. opslag, heeft Wellservices op 19 september 2013 ten laste van [appellant] 24 conservatoire derdenbeslagen gelegd, 2 conservatoire beslagen op onroerend goed, conservatoir beslag op de aandelen van [appellant] in [bedrijf X] en conservatoir beslag op roerende zaken aan [adres].
6.2.
[appellanten] hebben in hoger beroep gevorderd dat de op 19 september 2013 gelegde conservatoire (derden)beslagen worden opgeheven tegen een ten behoeve van Wellservices te verstrekken bankgarantie conform het NVB-model en onder de voorwaarde dat de bank bevoegd zal zijn het onder de garantie(s) uit te betalen bedrag te verrekenen de vanaf de datum bankgarantie vervallen huurkooptermijnen, voor zover deze niet reeds zullen zijn voldaan, voor een bedrag van € 1.078,356,00.
6.3.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een conservatoir beslag onder meer opgeheven indien voor de geldvordering waarvoor beslag is gelegd voldoende zekerheid wordt gesteld.
6.4.
[appellanten] hebben gesteld dat zij met voornoemde bankgarantie voldoende zekerheid stellen in de zin van voornoemd artikel en dat het beslag dient te worden opgeheven. Wellservices heeft aangevoerd dat zij geen genoegen hoeft te nemen met een bankgarantie waaraan nadere voorwaarden zijn verbonden, in die zin dat de bank de huurkooptermijnen mag verrekenen. Het vorderingsrecht ter zake de huurkooptermijnen komt aan [appellanten] toe en niet aan de bank en ziet op de rechtsverhouding tussen [appellanten] en Jo-Ni Beheer. Met deze bankgarantie is geen sprake van het stellen van voldoende zekerheid en het beslag dient dan ook te worden gehandhaafd, aldus Wellservices.
6.5.
Voor het beantwoorden van de vraag of de zekerheid kwalitatief voldoende is kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaf neergelegd in artikel 6:51 lid 2 BW. De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn, dat de vordering en, zo daartoe gronden zijn, de daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Het hof is van oordeel dat de aangeboden bankgarantie niet aan deze maatstaf voldoet. Immers doordat de bank betaling onder de bankgarantie kan weigeren door te stellen dat zij (achterstallige) huurkooptermijnen met het bedrag waarvoor de garantie is gegeven verrekent, gaat het geschil tussen Wellservices en [appellanten] ook in de verhouding tot de bank een rol spelen. Wellservices wordt daarmee in een positie gebracht dat zij niet eenvoudig verhaal zal kunnen nemen onder de geboden bankgarantie. Onder die omstandigheid kan niet worden gezegd dat de aangeboden zekerheid kwalitatief voldoende is en de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Dit leidt ertoe dat de vordering tot opheffing van de op 19 september 2013 gelegde beslagen de facto zal worden afgewezen, nu geen voldoende zekerheid is gesteld.
6.6.
Aangezien de vordering zal worden afgewezen, behoeven de afzonderlijke grieven geen nadere bespreking, nu deze erop zijn gericht om tot toewijzing van de primaire vordering in eerste aanleg te komen en deze, evenals de subsidiaire vordering in eerste aanleg, in hoger beroep bij eisvermindering is ingetrokken.
In incidenteel hoger beroep
6.7.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een conservatoir beslag onder meer opgeheven, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt.
6.8.
Grief Iricht zich op r.o. 5.12 in het vonnis van de voorzieningenrechter van
9 augustus 2012 [het hof leest: 19 december 2013] waarin staat vermeld:
"Ook is onvoldoende gebleken van de ondeugdelijkheid van het door [appellant] ingeroepen recht. Gelet op de hiervoor onder 2.3., 2.7. en 2.8. gememoreerde feitelijkheden kan op voorhand niet gezegd dat de vorderingen van [appellant] jegens Jo-Ni en Wellservices, die tot hetzelfde concern behoren, van iedere grond ontbloot zijn. Derhalve bestaat er ook geen reden om op die grond de opheffing van de beslagen te gelasten."
In haar toelichting op de grief heeft Wellservices gesteld dat [appellanten] beslag heeft doen leggen voor huurkooppenningen en meerwerk. De huurkoopakte is verleden tussen [appellanten] en Jo-Ni, zodat vaststaat dat Wellservices geen partij is bij de rechtsverhouding voor zover deze wordt bepaald door die akte. Er bestaat dan ook geen grondslag voor de verschuldigdheid van huurkooppenningen van Wellservices aan [appellanten]. Dit geldt eveneens voor het meerwerk dat volgens de eigen stellingen van [appellanten] is opgedragen door Jo-Ni. Het feit dat Jo-Ni en Wellservices tot hetzelfde concern behoren biedt geen grondslag voor gebondenheid van Wellservices voor de betreffende vorderingen, aldus Wellservices.
6.9
Het hof overweegt als volgt. De huurkoopakte is aangegaan tussen [appellanten] en
Jo-Ni. De huurkoopakte schept geen grondslag voor een zelfstandige betalingsverplichting van huurkooptermijnen of meerwerk door Wellservices. Het feit dat Wellservices zich heeft verplicht tot betaling van een deel van de huurkooptermijnen op basis van de vaststellingsovereenkomst van 30 mei 2011 maakt dit niet anders, aangezien Wellservices volledig aan de uit dien hoofde op haar rustende verplichting heeft voldaan.
Nu Wellservices geen partij is bij de huurkoopovereenkomst op basis waarvan het pand werd gerealiseerd, kan zij evenmin gelden als opdrachtgever van het meerwerk, dat immers een wijziging c.q. uitbreiding van de oorspronkelijke overeenkomst inhoudt. De rechtbank heeft in de bodemprocedure bij tussenvonnis van 9 april 2014 vastgesteld dat [directeur aandeelhouder] opdracht heeft gegeven tot (een deel van) het meerwerk. Uit het tussenvonnis blijkt dat onder [directeur aandeelhouder] niet alleen de natuurlijke persoon [directeur aandeelhouder] maar ook de gezamenlijke vennootschappen Wellservices en Jo-Ni worden verstaan. Het hof verstaat het vonnis aldus dat de rechtbank van oordeel is dat de natuurlijke persoon [directeur aandeelhouder] opdracht heeft gegeven en dat de rechtbank nog niet heeft beslist of dat namens Jo-Ni of namens Wellservices is gedaan. Nu Jo-Ni en niet Wellservices partij is bij de huurkoopovereenkomst betekent het enkele feit dat [directeur aandeelhouder], in zijn hoedanigheid van bestuurder van Jo-Ni Beheer, opdracht heeft gegeven tot meerwerk niet dat hij dit (mede) namens Wellservices heeft gedaan en Wellservices op die basis tot betaling van het meerwerk is gehouden. [appellanten] hebben verder nog aangevoerd dat Wellservices is toegetreden tot de rechtsverhouding tussen Jo-Ni en [appellant] in hoedanigheid van hoofdelijk verbonden medeschuldenaar, hetgeen door Wellservices wordt betwist en ook niet uit de overgelegde stukken kan volgen. Wellservices heeft immers slechts aangegeven dat de door haar gedane betalingen mogen worden toegerekend aan Jo-Ni. Dit betreft dan echter een betaling namens Jo-Ni en niet een voldoening aan een eigen verplichting. Tot slot valt niet in te zien hoe de omstandigheid dat Wellservices feitelijk gebruik maakt van het huurkoop gekochte bedrijfspand, tot een zelfstandige betalingsverplichting van Wellservices van huurkooptermijnen of meerwerk leidt, zoals door [appellanten] wordt betoogd. Uit het voorgaande volgt dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor beslag is gelegd. Grief I slaagt. Het hof zal alle ten laste van Wellservices op voet van het verlof van 25 maart 2013 en het verlof van 15 april 2013 gelegde beslagen opheffen.
6.1
Grief IIin incidenteel appel richt zich in essentie tegen het feit dat de voorzieningenrechter het verhaalsbeslag ter zake de camper met kenteken [kenteken], niet heeft opgeheven, ondanks dan [appellant] hierbij geen belang heeft nu de camper niet in eigendom aan Wellservices toebehoort. Nu alle beslagen ten laste van Wellservices worden opgeheven behoeft deze grief geen afzonderlijke behandeling.
Slotsom
6.11
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Wellservices in principaal en incidenteel hoger beroep worden veroordeeld, alsmede in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, nu deze zal worden vernietigd. De proceskosten aan de zijde van Wellservices worden in eerste aanleg in reconventie begroot op nihil aan verschotten en op € 527,- aan salaris advocaat, in principaal hoger beroep op
€ 704,- aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris advocaat (3 punten/tarief II: € 894,-), in incidenteel hoger beroep op nihil aan verschotten en op € 1.341,- aan salaris advocaat
(0,5/3 punten/tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in kort geding;
bekrachtigt (in het principaal hoger beroep) het vonnis van de voorzieningenrechter van
19 december 2013 voor zover in conventie gewezen,
vernietigt (in het incidenteel hoger beroep) het vonnis van de voorzieningenrechter van
19 december 2013 voor zover in reconventie gewezen en doet in zoverre opnieuw recht,
heft op de op 2 april 2013 ten laste van Wellservices gelegde beslagen op de aandelen die Wellservices houdt in het kapitaal van de vennootschappen Coil-PNS Employee Services B.V., Slickline B.V. en Wellservices Support Group B.V.,
heft op de op 25 april 2013 ten laste van Wellservices gelegde beslagen:
1. een trailer merk [merk] met kenteken [kenteken];
2. een trailer merk [merk] met kenteken [kenteken];
3. een trailer merk [merk] met kenteken [kenteken];
4. een trailer merk [merk] met kenteken [kenteken];
5. een camper/caravan unit met kenteken [kenteken];
6. een camper/caravan unit met kenteken [kenteken].
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk:
- in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie aan de zijde van Wellservices begroot op nihil aan verschotten en op € 527,- voor geliquideerd salaris advocaat,
- in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep en begroot die aan de zijde van Wellservices op:
- € 2.682,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
- nihil voor verschotten,
- in de kosten van het geding in principaal hoger beroep en begroot die aan de zijde Wellservices tot aan deze uitspraak op:
- € 1.341,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
- € 704,- voor verschotten,
in principaal en incidenteel appel te vermeerderen met
- € 131,00 voor nasalaris van de advocaat,
- te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen
vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening,
- € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na
aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. K.E. Mollema en mr. D. H. de Witte en door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 juni 2015.