ECLI:NL:GHARL:2015:3905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
200.143.260
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegde vertegenwoordiging en onrechtmatig handelen in civiele procedure tussen Delta Lloyd en geïntimeerden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Delta Lloyd vorderde betaling van een bedrag van € 280.752,99 van [geïntimeerde sub 1] en de stichting, op basis van onbevoegde vertegenwoordiging en onrechtmatig handelen. De achtergrond van de zaak betreft een eerdere rechtszaak waarin Delta Lloyd was veroordeeld tot betaling aan vennootschappen die inmiddels niet meer bestonden. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde sub 1] bevoegd was om namens de vennootschappen op te treden, omdat de vereffening van de vennootschappen nog niet was voltooid. Het hof volgde niet het standpunt van Delta Lloyd dat er sprake was van onbevoegde vertegenwoordiging, en oordeelde dat de vordering op die grondslag niet toewijsbaar was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de vordering van Delta Lloyd was afgewezen. In het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde sub 1] werd de proceskostenveroordeling van Delta Lloyd in eerste aanleg bevestigd, maar het hof oordeelde dat er geen dubbele proceskostenveroordeling mocht plaatsvinden. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan Delta Lloyd, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.260
(zaaknummer rechtbank Gelderland 143638)
arrest van de tweede kamer van 2 juni 2015
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Delta Lloyd,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

gevestigd te [plaatsnaam],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde sub 1],
2. De stichting
[geïntimeerde sub 2],
gevestigd te [plaatsnaam],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: de stichting,
advocaat: mr. T.P. Hoekstra,
Geïntimeerde sub 1 zal hierna worden genoemd [geïntimeerde sub 1], geïntimeerde sub 2 de stichting en geïntimeerden gezamenlijk [geïntimeerden]
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 juni 2014, waarbij deze zaak is gevoegd met de zaak tussen de stichting en Delta Lloyd met rolnummer 200.142.623, hier over.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure tot aan bovengenoemd tussenarrest verwijst het hof naar dat arrest. Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel met veertien producties;
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
1.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van het tussenvonnis van 26 juni 2013.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. [persoon 1] ([persoon 1]) was begin 2000 enig bestuurder en enig aandeelhouder van [vennootschap 1], die op haar beurt enig bestuurder en enig aandeelhouder was van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] (de vennootschappen). Begin 2000 heeft [persoon 1] zich gewend tot de aan [het advocatenkantoor] verbonden advocaat [de advocaat]. [de advocaat] heeft op 30 maart 2001 namens de vennootschappen Schadeverzekerings-maatschappij Erasmus B.V., een rechtsvoorgangster van Delta Lloyd, gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en haar veroordeling gevorderd tot betaling van verzekeringspenningen aan de vennootschappen uit hoofde van een brandverzekeringsovereenkomst (de achterliggende procedure). De rechtbank Rotterdam heeft de vordering toegewezen bij vonnis van 16 november 2005 en Delta Lloyd veroordeeld tot betaling aan de vennootschappen. Ter uitvoering van dit uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis heeft Delta Lloyd € 280.752,99 overgemaakt naar de rekening van de stichting. De stichting heeft dat bedrag kort na ontvangst aan [persoon 1] doorbetaald. Bij arrest van 19 maart 2013 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank Rotterdam vernietigd en de aan [persoon 1] gecedeerde vorderingen van de vennootschappen alsnog afgewezen. [persoon 1] heeft het op grond van het vernietigde vonnis ontvangen bedrag niet terugbetaald.
3.2
In eerste aanleg heeft Delta Lloyd, als rechtsopvolgster van Erasmus B.V., de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde sub 1] tot betaling aan haar van een bedrag van
€ 280.752,99, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2005. Delta Lloyd heeft, kort samengevat, haar vordering jegens [geïntimeerde sub 1] gebaseerd op onbevoegde vertegenwoordiging dan wel onrechtmatig handelen van [geïntimeerde sub 1], omdat achteraf is gebleken dat de vennootschappen ten tijde van de betaling niet meer bestonden. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 11 december 2013 de vordering van Delta Lloyd tegen [geïntimeerde sub 1] afgewezen. Tegen die afwijzing heeft Delta Lloyd hoger beroep ingesteld. Delta Lloyd heeft in eerste aanleg ook de stichting gedagvaard waartegen zij dezelfde vordering als tegen [geïntimeerde sub 1] heeft ingesteld op grond van onverschuldigde betaling. De rechtbank heeft bij genoemd eindvonnis de vordering tegen de stichting toegewezen. Daartegen heeft de stichting in de bij deze zaak gevoegde zaak (rolnummer 200.142.623) hoger beroep ingesteld.
3.3
Delta Lloyd vordert in hoger beroep, onder aanvoering van niet als zodanig aangeduide grieven, dat het hof het eindvonnis van 11 december 2013 voor wat betreft de beslissingen onder 3.1, 3.2, 3.3, 3.5 en 3.6 zal bekrachtigen en voor wat betreft de beslissing onder 3.4 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, tevens [geïntimeerde sub 1] alsmede haar vennoten [persoon 2] alsmede [de advocaat], uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van € 280.752,99, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 30 november 2005 en met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] in de kosten van het hoger beroep.
3.4
[geïntimeerde sub 1] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Delta Lloyd in de kosten van het hoger beroep. Zij heeft op haar beurt met één grief incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Zij vordert in het incidenteel hoger beroep de vernietiging van het eindvonnis op dat punt en alsnog de proceskostenveroordeling van Delta Lloyd van de kosten van de eerste aanleg.
3.5
Delta Lloyd bestrijdt de incidentele grief.
In het principaal hoger beroep
3.6
De grieven van de stichting leggen de zaak in volle omvang voor en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.7
Als meest verstrekkend verweer heeft [geïntimeerde sub 1] aangevoerd dat het advocatenkantoor niet een maatschap is, maar een eenmanszaak, zodat Delta Lloyd in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. Delta Lloyd heeft tijdens de zitting in hoger beroep aangegeven zich neer te leggen bij het gegeven dat [geïntimeerde sub 1] een eenmanszaak is, en zij heeft vervolgens haar vordering jegens [de advocaat] in persoon ingetrokken. Het verweer van [geïntimeerde sub 1] hoeft daarom niet meer te worden besproken.
3.8
Delta Lloyd baseert haar vordering op twee grondslagen. De eerste is artikel 3:70 BW. Zij stelt dat [geïntimeerde sub 1] de vennootschappen niet langer bevoegd kon vertegenwoordigen omdat deze niet meer bestonden ten tijde van de veroordeling van Delta Lloyd door de rechtbank Rotterdam. [geïntimeerde sub 1] was dus niet bevoegd om namens de vennootschappen betaling te verlangen en te ontvangen. Het hof volgt dat standpunt niet. Het hof heeft in de met deze zaak gevoegde zaak (nummer 200.142.623), waarin vandaag eveneens arrest wordt gewezen, overwogen dat op grond van artikel 2:19 lid 6 BW een ontbonden rechtspersoon in geval van vereffening van haar vermogen eerst ophoudt te bestaan op het moment dat de vereffening eindigt, terwijl artikel 2:23c lid 1 BW de mogelijkheid geeft om de vereffening te heropenen. Omdat niet is komen vast te staan dat een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgehad van de vordering uit de achterliggende procedure aan [persoon 1] behoorde die vordering nog steeds tot het vermogen van de vennootschappen. Dat betekent dat [geïntimeerde sub 1] bevoegd was om namens die vennootschappen, tot betaling aan welke Delta Lloyd op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2005 was veroordeeld, van Delta Lloyd betaling te verlangen. Het hof voegt daar het volgende aan toe. Ook in het geval de vereffening wel zou zijn voltooid op het tijdstip van betaling, zou dat niet in de weg staan aan de voortzetting van de procedure door de vennootschappen, zelfs in volgende instanties (Hoge Raad 11 januari 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BX9762) en valt ook dan niet in te zien waarom [geïntimeerde sub 1] niet bevoegd was namens de vennootschappen op te treden. De conclusie is dat van een situatie als bedoeld in artikel 3:70 BW geen sprake is, zodat de vordering op die grondslag niet toewijsbaar is.
3.9
De tweede grond waarop Delta Lloyd haar vordering baseert is onrechtmatig handelen van [geïntimeerde sub 1]. Dat onrechtmatig handelen is volgens haar gelegen in het onbevoegd vertegenwoordigen van de vennootschappen door [geïntimeerde sub 1]. Daarvan is, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen, geen sprake omdat er vanuit gegaan moet worden dat de vennootschappen nog steeds bestonden ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank. Bovendien levert onbevoegde vertegenwoordiging niet zonder meer een onrechtmatige daad op. Delta Lloyd heeft op dat punt onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van een onrechtmatige daad waarvoor [geïntimeerde sub 1] aansprakelijk is. Aan het beroep van Delta Lloyd op artikel 6:170 BW - toerekening van een onrechtmatige daad van de werknemer [de advocaat] aan [geïntimeerde sub 1] - gaat het hof voorbij, nu - [geïntimeerde sub 1] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen het late tijdstip waarop dit beroep is gedaan - het beroep op artikel 6:170 BW voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep is gedaan, hetgeen zich niet verdraagt met de eis van de twee-conclusie regel. De vordering is niet toewijsbaar wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag.
3.1
De conclusie is dat het hoger beroep faalt en dat het bestreden vonnis in zoverre zal worden bekrachtigd.
In het incidenteel hoger beroep
3.11
Hetgeen het hof in het principaal hoger beroep heeft overwogen leidt ertoe dat het bestreden vonnis voor zover aan dit hoger beroep onderworpen zal worden bekrachtigd en dat Delta Lloyd als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure zal worden veroordeeld. Nu Delta Lloyd ook in eerste aanleg als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen en [geïntimeerde sub 1] in eerste aanleg ook de veroordeling van Delta Lloyd in de proceskosten heeft gevraagd, slaagt het incidenteel hoger beroep in zoverre. Maar omdat in het in de gevoegde zaak (rolnummer 200.142.623) eveneens vandaag gewezen arrest het bestreden vonnis in conventie in zijn geheel wordt vernietigd en Delta Lloyd alsnog volledig wordt veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg, kan niet nogmaals in deze zaak een proceskostenveroordeling in eerste aanleg worden toegewezen. In dat geval immers zou [geïntimeerde sub 1] - die in eerste aanleg samen met de stichting gedaagde partij was en ook gezamenlijk met de stichting heeft geprocedeerd - meer ontvangen dan in eerste aanleg is gevorderd.

4.Slotsom

4.1
Het principaal hoger beroep faalt, hetgeen leidt tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, voor zover onderworpen aan het hoger beroep. Het incidenteel hoger beroep slaagt, maar leidt niet tot toewijzing van hetgeen [geïntimeerde sub 1] heeft gevorderd.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Delta Lloyd veroordelen in de kosten van het hoger beroep. De kosten van het incidenteel hoger beroep zal het hof tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu het hoger beroep terecht is opgeworpen, maar niet tot toewijzing van het gevorderde leidt en partijen derhalve als over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Ook de proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 5.114
- salaris advocaat € 9.789 (3 punten x tarief € 3.263)
Totaal
€ 14.903

5.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 december 2013 voor zover aan het hoger beroep onderworpen,
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] vastgesteld op € 14.903,
compenseert de proceskosten in het incidenteel hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
compenseert de proceskosten in het incident tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, H. Wammes en B.J. Drijber en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.