ECLI:NL:GHARL:2015:3903

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
200.142.623
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en de rechtsgeldigheid van cessie in het civiele recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vraag centraal of er sprake is van onverschuldigde betaling aan de stichting, nu de vennootschappen waarvoor de betaling was bedoeld, uitgeschreven waren. De zaak betreft een hoger beroep van de stichting tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. werd toegewezen in haar vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 280.752,99, dat door Delta Lloyd was overgemaakt aan de stichting. Deze betaling was gedaan ter uitvoering van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, dat later door het gerechtshof Den Haag werd vernietigd.

De stichting, vertegenwoordigd door mr. T.P. Hoekstra, betwistte de vordering van Delta Lloyd, vertegenwoordigd door mr. W.A.M. Rupert, en voerde aan dat de vennootschappen ten tijde van de betaling nog bestonden, ondanks hun uitschrijving uit het handelsregister. Het hof oordeelde dat de enkele uitschrijving van een vennootschap niet betekent dat deze ophoudt te bestaan, zolang er nog baten zijn. Het hof concludeerde dat de vennootschappen op het moment van betaling nog over baten beschikten en dat de betaling door Delta Lloyd niet onverschuldigd was.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vordering van Delta Lloyd af, waarbij het ook de proceskostenveroordeling in reconventie aanpaste. De stichting werd in het gelijk gesteld, en Delta Lloyd werd veroordeeld in de kosten van beide instanties. Dit arrest benadrukt de noodzaak van rechtsgeldige cessie en de gevolgen van de uitschrijving van vennootschappen in het kader van onverschuldigde betalingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.623
(zaaknummers rechtbank Gelderland 151315)
arrest van de tweede kamer van 2 juni 2015
in de zaak van
de stichting
[appellante],
gevestigd te Maasdriel,
appellante,
hierna: de stichting,
advocaat: mr. T.P. Hoekstra,
tegen:
de naamloze vennootschap
Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna: Delta Lloyd,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 juni 2014, waarbij deze zaak is gevoegd met de zaak tussen de stichting en Delta Lloyd met rolnummer 200.143.260, hier over.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure tot aan bovengenoemd tussenarrest verwijst het hof naar dat arrest. Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven met tien producties;
- de memorie van antwoord;
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
1.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van het tussenvonnis van 26 juni 2013.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. [persoon 1] ([persoon 1]) was begin 2000 enig bestuurder en enig aandeelhouder van [vennootschap 1], die op haar beurt enig bestuurder en enig aandeelhouder was van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] (de vennootschappen). Begin 2000 heeft [persoon 1] zich gewend tot de aan [het advocatenkantoor] verbonden advocaat [de advocaat]. [de advocaat] heeft op 30 maart 2001 namens de vennootschappen Schadeverzekerings-maatschappij Erasmus B.V., een rechtsvoorgangster van Delta Lloyd, gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en haar veroordeling gevorderd tot betaling van verzekeringspenningen aan de vennootschappen uit hoofde van een brandverzekeringsovereenkomst (de achterliggende procedure). De rechtbank Rotterdam heeft de vordering toegewezen bij vonnis van 16 november 2005 en Delta Lloyd veroordeeld tot betaling aan de vennootschappen. Ter uitvoering van dit bij voorraad uitvoerbaar verklaarde vonnis heeft Delta Lloyd € 280.752,99 overgemaakt naar de rekening van de stichting. De stichting heeft dat bedrag kort na ontvangst ervan aan [persoon 1] doorbetaald. Bij arrest van 19 maart 2013 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank Rotterdam vernietigd en de aan [persoon 1] aan de vennootschappen gecedeerde vorderingen alsnog afgewezen. [persoon 1] heeft het op grond van het vernietigde vonnis ontvangen bedrag niet terugbetaald.
3.2
In eerste aanleg heeft Delta Lloyd, als rechtsopvolgster van Erasmus B.V., de veroordeling gevorderd van de stichting tot betaling aan haar van een bedrag van
€ 280.752,99, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2005. Delta Lloyd heeft, kort samengevat, haar vordering jegens de stichting gebaseerd op onverschuldigde betaling, omdat de vennootschappen ten tijde van de betaling niet meer bestonden. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 11 december 2013 de vordering tegen de stichting toegewezen. Tegen die toewijzing heeft de stichting hoger beroep ingesteld. Delta Lloyd heeft in eerste aanleg ook [het advocatenkantoor] gedagvaard waartegen zij dezelfde vordering als tegen de stichting heeft ingesteld. De rechtbank heeft bij genoemd eindvonnis de vordering tegen [het advocatenkantoor] afgewezen. Daartegen heeft Delta Lloyd in de bij deze zaak gevoegde zaak (rolnummer 200.143.260) hoger beroep ingesteld.
3.3
De stichting vordert onder aanvoering van acht grieven de vernietiging van de vonnissen van 26 juni 2013 en 11 december 2013 en de afwijzing van de vordering van Delta Lloyd, met veroordeling van Delta Lloyd in de kosten van beide instanties. De stichting voert geen grieven aan tegen de beslissing in reconventie, behalve ten aanzien van de veroordeling in de proceskosten van de stichting, omdat alleen [het advocatenkantoor] de vordering in reconventie heeft ingesteld en de stichting dus geen partij was bij de zaak in reconventie. Delta Lloyd bestrijdt de grieven en concludeert tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen met veroordeling van de stichting in de kosten van de procedure in hoger beroep.
3.4
De grieven leggen de zaak in volle omvang aan het hof voor en zullen gezamenlijk worden besproken, waarbij het gaat om de vraag of Delta Lloyd onverschuldigd aan de stichting heeft betaald.
3.5
Het hof stelt voorop dat de betaling door Delta Lloyd op 30 november 2005 is gedaan ter voldoening aan het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2005, dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De veroordeling was uitgesproken tegen de vennootschappen, die partij waren en zijn gebleven bij de procedure in eerste aanleg. Delta Lloyd stelt echter dat op het moment van betaling op rekening van de stichting de vennootschappen niet meer bestonden en dat daarom voor de betaling geen rechtsgrond bestond, zodat de betaling onverschuldigd was en de stichting als ontvanger gehouden is het geld terug te geven aan Delta Lloyd.
3.6
Het hof overweegt als volgt. De enkele uitschrijving van een vennootschap uit het register bij de Kamer van Koophandel brengt nog niet mee dat op dat moment de vennootschap ophoudt te bestaan. Zolang er nog baten zijn leeft de vennootschap voort (artikel 2:19 lid 4 BW). Op grond van artikel 2:19 lid 6 BW houdt een ontbonden rechtspersoon in geval van vereffening van haar vermogen eerst op te bestaan op het moment dat de vereffening eindigt, terwijl artikel 2:23c lid 1 BW de mogelijkheid geeft om de vereffening te heropenen. De vennootschappen beschikten op het moment van uitschrijving nog over baten, waaronder de vordering die ten grondslag lag aan de achterliggende procedure. Op 1 juli 2003 heeft [persoon 1] de rechtbank Arnhem verzocht de vereffening van de vermogens van de vennootschappen te heropenen, welk verzoek op 7 juli 2003 is toegewezen, waarbij [persoon 1] als vereffenaar is benoemd. Volgens de notariële akte van 17 oktober 2003 in 6.1.2 is de vordering uit de achterliggende procedure overgedragen aan [persoon 1] in privé, waarna de vennootschap [vennootschap 1] geen baten meer had en op dat moment ophield te bestaan.
3.7
De stichting heeft aangevoerd dat van de cessie aan [persoon 1] in privé door hem als cessionaris mededeling moest worden gedaan aan Delta Lloyd omdat dat - toen nog - een constitutief vereiste was voor de cessie. Een dergelijke mededeling is volgens haar door [persoon 1] niet gedaan. Delta Lloyd heeft dat niet weersproken. Zij heeft niet aangevoerd dat de mededeling wel is gedaan; zij sluit het weliswaar niet uit, maar dat is een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van de stichting dat de mededeling niet is gedaan en de cessie dus niet is voltooid. Het hof gaat er dan ook van uit dat van een rechtsgeldige cessie geen sprake is geweest, hetgeen meebrengt dat de vordering ter voldoening waarvan de betaling door Delta Lloyd op 30 november 2005 plaatsvond, steeds deel is blijven uitmaken van het vermogen van de vennootschappen, zodat deze nog steeds baten hadden en nog bestonden ten tijde van de betaling. Van onverschuldigde betaling vanwege het niet meer bestaan van de vennootschappen zoals door Delta Lloyd gesteld was derhalve op dat moment geen sprake. Delta Lloyd heeft de onverschuldigde betaling enkel op die feitelijke grondslag gebaseerd en niet (mede) de vernietiging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam door het gerechtshof Den Haag aan de onverschuldigde betaling ten grondslag gelegd. In het geval er wel vanuit moet worden gegaan dat de cessie door de mededeling daarvan door [persoon 1] aan Delta Lloyd was voltooid ten tijde van de betaling en de vennootschappen bij gebreke aan baten waren opgehouden te bestaan, geldt dat de stichting op grond van artikel 6:204 lid 2 BW van haar verplichting tot teruggave is bevrijd, nu zij het ontvangen bedrag heeft doorbetaald aan [persoon 1] op een moment waarop zij met de verplichting tot teruggave geen rekening hoefde te houden. Immers, de betaling was gedaan ter voldoening aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, waartegen op dat moment nog geen hoger beroep was ingesteld en onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan de stichting op het moment van doorbetalen wist of had moeten begrijpen dat de vennootschappen nog bestonden.
3.8
De conclusie is dat van onverschuldigde betaling van Delta Lloyd aan de stichting zoals door Delta Lloyd is gesteld geen sprake is geweest, zodat de vordering bij gebreke van een deugdelijke feitelijke grondslag niet toewijsbaar is.
3.9
Het bezwaar van de stichting dat de proceskostenveroordeling in de reconventie zich ook tegen haar richt, slaagt. Uit de processtukken in eerste aanleg leidt het hof af dat de vordering in reconventie gelet op de inhoud en strekking ervan - schadevergoeding wegens gederfde winst omdat Van Korlaar door de gedwongen oproeping in vrijwaring van [persoon 1] het hoger beroep in de achterliggende procedure heeft moeten overdragen aan een andere advocaat - uitsluitend ziet op Van Korlaar en daarom geacht moet worden alleen door Van Korlaar te zijn ingesteld. Delta Lloyd heeft dat ook niet betwist.

4.Slotsom

4.1
Het hoger beroep slaagt, zodat het bestreden eindvonnis wat betreft de conventie moet worden vernietigd. De vordering van Delta Lloyd zal alsnog worden afgewezen. Wat betreft de beslissing in reconventie wordt het vonnis vernietigd voor zover het de proceskostenveroordeling tegen de stichting betreft.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Delta Lloyd veroordelen in de kosten van beide instanties. De proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van de stichting zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 4.667
- salaris advocaat
€ 9.000(4,5 punten x tarief € 2.000)
Totaal
€ 13.667
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de stichting zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 77,52
- griffierecht € 5.114
- salaris advocaat
€ 9.789(3 punten x tarief € 3.263)
Totaal
€ 14.980,52

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 december 2013 in conventie en doet opnieuw recht,
wijst de vordering af,
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 december 2013 in reconventie voor zover de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling zich mede richt tegen de stichting,
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van de stichting wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 13.667 en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 14.980,52 overeenkomstig het liquidatietarief,
compenseert de proceskosten in het incident tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, H. Wammes en B.J. Drijber en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.