In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vraag centraal of er sprake is van onverschuldigde betaling aan de stichting, nu de vennootschappen waarvoor de betaling was bedoeld, uitgeschreven waren. De zaak betreft een hoger beroep van de stichting tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. werd toegewezen in haar vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 280.752,99, dat door Delta Lloyd was overgemaakt aan de stichting. Deze betaling was gedaan ter uitvoering van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, dat later door het gerechtshof Den Haag werd vernietigd.
De stichting, vertegenwoordigd door mr. T.P. Hoekstra, betwistte de vordering van Delta Lloyd, vertegenwoordigd door mr. W.A.M. Rupert, en voerde aan dat de vennootschappen ten tijde van de betaling nog bestonden, ondanks hun uitschrijving uit het handelsregister. Het hof oordeelde dat de enkele uitschrijving van een vennootschap niet betekent dat deze ophoudt te bestaan, zolang er nog baten zijn. Het hof concludeerde dat de vennootschappen op het moment van betaling nog over baten beschikten en dat de betaling door Delta Lloyd niet onverschuldigd was.
Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vordering van Delta Lloyd af, waarbij het ook de proceskostenveroordeling in reconventie aanpaste. De stichting werd in het gelijk gesteld, en Delta Lloyd werd veroordeeld in de kosten van beide instanties. Dit arrest benadrukt de noodzaak van rechtsgeldige cessie en de gevolgen van de uitschrijving van vennootschappen in het kader van onverschuldigde betalingen.