Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.Slotsom
€ 632,-(1 punt x tarief I)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een aannemer en een opdrachtgever. De opdrachtgever, hierna aangeduid als [appellant], had in een eerdere procedure vorderingen ingesteld tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV], die de bouwwerkzaamheden had uitgevoerd. De rechtbank had in die eerdere procedure geen inhoudelijke beslissing genomen over de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellant]. In hoger beroep stelde [appellant] dat de vordering tot betaling van een korting op de aanneemsom, gebaseerd op de UAV 1989, toewijsbaar was. Het hof oordeelde dat [appellant] niet had gereageerd op de verweren van [naam BV] in eerste aanleg, waardoor de vordering niet toewijsbaar was. Het hof bevestigde dat de eerdere vonnissen gezag van gewijsde hadden, maar dat er in die eerdere procedure geen inhoudelijke beslissing was genomen over de vordering die nu aan de orde was. Het hof concludeerde dat de grieven van [appellant] weliswaar gegrond waren, maar niet leidden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.