Uitspraak
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, 2765604 CV EXPL 14-1985 en 3031750 CV EXPL 14-6654)
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
"(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, kamer kanton, zittingsplaats Groningen van 7 mei 2014, gewezen onder zaaknummer 2765604/14-1985 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [appellant] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties."
3.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
"1) te verklaren voor recht dat de tussen [appellant] en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst is ontbonden;
2) dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag ad € 6.477,55, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2012, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel vanaf de datum der dagvaarding;
4) om [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 847,-;
5) om [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen (€ 131,- zonder betekening, respectievelijk € 199,- met betekening) met de bepaling dat indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na vonniswijzing zijn voldaan, [geïntimeerde] de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten is verschuldigd."
4.De feiten
"
UitvoeringVoor de uitvoering van de verbouw en de aanpassingen hebt u - conform de bestaande beleidsregels voor keuzevrijheid - gekozen voor het bedrijf [X] te [woonplaats 2].
Met u is op 10 februari 2011 de afspraak gemaakt, dat u - ook conform de werkafspraken - zelf de opdracht tot uitvoering van de werkzaamheden geeft aan dit bedrijf."
"
Korte omschrijving van de werkzaamheden:- Het vernieuwen van u natte cel n.a.v. documenten van SCOI Consult; documentnummer [nummer 1]/programma van eisen/bouwkundige schets."
"BEVINDINGEN/ONDERZOEK
(…)
Verder hebben wij tijdens ons expertise-bezoek geconstateerd dat:
a. er een rioollucht hangt in de badkamer, welke niet is voorzien van een deugdelijke ventilatie-voorziening, mechanische afzuiging en/of bouwkundige bouwkundige ventilatie-mogelijkheid,
b. het stank-slot in de rioolafvoer van de vloer-goot van de douchehoek niet goed functioneert, mogelijk ontbreekt er een onderdeel in de vloergoot,
(…)
k2. de handdoekradiator in de badkamer aan de bovenzijde door lekkage van de koppeling al aan het verroesten is,
(…)
Verder hebben wij na bestudering van het advies van WMO met het bijbehorende programma van eisen van SCIO geconstateerd dat:
(…)
q. meerkosten ten gevolge van achterstallig onderhoud, wat ook is geconstateerd door SCOI consult, geheel voor rekening van cliënt zijn en dat cliënt hiermee ingestemd heeft,
r. het bestaande raam in de badkamerwand niet dicht gemetseld had hoeven worden,
s. er geen afgeronde onderdorpel is aangebracht onder de toegangsdeur maar een vlakke,
(…)
OPMERKINGEN
In antwoord op uw vragen kunnen wij u het volgende meedelen:
(…)
3. Diverse voegen in het tegelwerk vertonen scheuren.
Wij hebben geen scheuren in het voegwerk van het vloer- en wandtegelwerk geconstateerd. Wel hebben wij geconstateerd dat de wand welke aan de buitengevel grenst begint te wijken van de aangrenzende wanden en vloer waardoor de aangebrachte kitvoegen tussen deze wand en de wanden en vloer geheel los zijn geraakt. De naden staan geheel open en vocht kan hierdoor binnendringen. Wij vernamen van cliënt dat deze wand door wederpartij tijdens de sloopwerkzaamheden dusdanig beschadigd is dat deze in zijn geheel vernieuwd moest worden op kosten van cliënt. (…) Overigens behoren deze werkzaamheden niet tot de gesubsidieerde werkzaamheden en komen deze herstelkosten geheel voor rekening van cliënt (zie tevens punt q.).
4. Het ontbreekt in de badkamer aan een deugdelijke lucht toe- of afvoermogelijkheid.
Er bevindt zich geen enkele lucht toe- en/of afvoermogelijkheid in of aan de badkamer. Het oorspronkelijke raam is dicht gemetseld en ook de toegangsdeur heeft geen ventilatievoorzieningen (zie hiervoor tevens de punten a. en r.).
5. De deur van de badkamer sluit niet naar behoren.
Er is geen metalen sluitplaat aangebracht in de deurstijl, het deurkozijn is niet deugdelijk waterpas c.q. te lood gesteld en mogelijk scheluw gemonteerd. Verder bevinden zich in de stijl-dorpel koppeling dikke lijmresten waardoor de deur niet goed sluit. Ook zijn de deurscharnieren gemonteerd met te grote hout-sparingen en te weinig schroeven en zijn de kozijnbevestigingschroeven niet weggeplamuurd en in de grondverf gezet. Verder is hier verzuimd een halfronde onderdorpel aan te brengen (zie tevens punt s.).
6. De kwaliteit van de materialen is ondermaats (gebruikt).
Dit betreft mogelijk de onderdelen zoals: douchestang, douche-stoel, wandsteun-beugels, etc. Hier kunnen wij echter geen oordeel over geven aangezien deze inmiddels nu ook al 1 jaar zijn gebruikt en vervuild zijn. Gebreken hebben wij hieraan niet geconstateerd. Wel ontbreekt er een tweede muurbeugel naast het toilet (zie tevens punt e. en p.)."
5.Met betrekking tot de grieven
grief Ibetoogt [appellant] dat de kantonrechter artikel 24 Rv heeft geschonden door te overwegen dat [geïntimeerde] het standpunt heeft ingenomen dat [appellant] niet tijdig heeft gereclameerd ter zake van de gestelde gebreken.
Grief IIIhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] zijn klachtplicht heeft geschonden.
[geïntimeerde] heeft zich niet expliciet beroepen op schending door [appellant] van de in artikel 6:89 BW bedoelde klachtplicht, noch kan dit naar het oordeel van het hof geacht worden besloten te liggen in zijn stellingen. Aangezien artikel 6:89 BW niet ambtshalve door de rechter mag worden toegepast, stuit de vordering, anders dan de kantonrechter oordeelde, niet af op schending van de klachtplicht.
grief IIbetoogt [appellant] allereerst dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat oplevering van het werk heeft plaatsgevonden. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] nimmer aangegeven dat het werk gereed was om te worden opgeleverd. [appellant] voert bovendien aan dat hij
nietvoor de oplevering van het werk heeft getekend. Hij heeft slechts schriftelijk toestemming gegeven voor het rechtstreeks uitbetalen door de gemeente aan [geïntimeerde]. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] op een gegeven moment zijn werkzaamheden heeft gestaakt, terwijl ze nog niet waren afgerond. Voorts stelt hij dat hij meerdere malen aan [geïntimeerde] heeft verzocht de werkzaamheden te voltooien.
[appellant] heeft in hoger beroep niet betwist dat het werk in mei 2011 in zijn aanwezigheid door de gemeente is goedgekeurd. Evenmin heeft [appellant] de juistheid van het hiervoor bedoelde e-mailbericht van [Q] (gemotiveerd) bestreden. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat goedkeuring van het werk door de gemeente met het oog op de betaling van de vergoeding, tevens aanvaarding van het werk door [appellant] impliceerde, temeer nu [appellant] toestemming heeft verleend voor rechtstreekse uitbetaling aan [geïntimeerde], terwijl gesteld noch gebleken is dat hij daarbij een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van bepaalde onvolkomenheden in het werk. [appellant] had ten tijde van de keuring door de gemeente, die in zijn aanwezigheid plaatsvond, redelijkerwijs kunnen begrijpen dat [geïntimeerde] aangaf dat het werk gereed was om te worden opgeleverd. De enkele omstandigheid dat [appellant] ter zake van de oplevering geen proces-verbaal heeft ondertekend, doet aan het voorgaande niet af. Aanvaarding van het werk kan immers ook mondeling en zelfs stilzwijgend geschieden. Dat ook [appellant] ervan uitgegaan is dat oplevering heeft plaatsgevonden, blijkt uit de brief van zijn gemachtigde d.d. 13 september 2012, waarin de volgende zin voorkomt:
"Na oplevering is cliënt gebleken dat er nog gebreken aan de door u verrichte werkzaamheden kleven."
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, voor zover thans nog van belang, de volgende verweren gevoerd:
- [appellant] had de gebreken redelijkerwijs ten tijde van de oplevering dienen te ontdekken;
- niet alle gebreken die in het CED-rapport worden genoemd, betreffen gebreken in werkzaamheden die tot de opdracht van [geïntimeerde] behoorden, met andere woorden: deze werken worden niet vermeld in het programma van eisen en zijn derhalve niet uitgevoerd door [geïntimeerde]; het betreft de gebreken genoemd onder c, d, g, k3, m, n en o, kort weergegeven, gebreken aan de drie gemetselde binnenwanden, het plafond in de voor-ruimte, de vliering boven de badkamer, de radiator in de voor-ruimte, de lichtschakelaar en wandcontactdoos aan de buitenzijde van de badkamer, de wandafwerking en de plafondlat van de voor-ruimte en de schacht voor elektra aan de buitenzijde van de badkamer;
- [appellant] is niet ingegaan op het aanbod van [geïntimeerde] in zijn brief d.d. 20 juni 2012 om de scheuren in het voegwerk op kosten van [geïntimeerde] te laten vernieuwen door een onderaannemer.
A. het deurkozijn is niet deugdelijk waterpas gesteld en er is geen afgeronde onderdorpel aangebracht;
B. de slechte kwaliteit van de materialen;
C. de rioollucht;
D. de verroesting van de radiatoren;
E. het loslaten van de kitvoegen.
Ad A
Ad B
Ad C
Ad D
Ad E
Buitengerechtelijke incassokosten
Slotsom
6.Het geding in eerste aanleg
7.Het geding in hoger beroep
8.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
"1. te verklaren voor recht dat tussen [appellant] en [geïntimeerde] drie overeenkomsten van aanneming van werk zijn gesloten in december 2011 en maart 2012;
2. om [appellant] te veroordelen aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 1.166,20 + € 1.210,97 = € 2.377,17;
3. te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.166,20, te rekenen vanaf 14 juni 2012, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel vanaf de datum van de onderhavige dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.210,97, te rekenen vanaf 26 maart 2013, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel vanaf de datum van de onderhavige dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5. om [appellant] te veroordelen aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van buitengerechtelijke incassokosten ad € 365,00;
6. om [appellant] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen (€ 131,- zonder betekening, respectievelijk € 191,- met betekening) met de bepaling dat indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na vonniswijzing zijn voldaan, [appellant] de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten is verschuldigd."
9.De feiten
Omleggen rioloering rondom aanbouw i.v.m. onjuiste bestaande riolering. Extra aangebracht 17 m1"
10.Met betrekking tot de grieven
In maart 2011 heeft hij een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [appellant] voor:
- de levering en de aanleg van een nieuwe riolering vanaf de badkamer rondom de aanbouw aan de achterzijde van de woning van [appellant] en
- voor de levering en de montage van een verwarmingssysteem in de vloer van de badkamer van de woning van [appellant].
In januari 2012 heeft hij een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [appellant] voor de reparatie van de paardenstal van [appellant].
Hij heeft de aanleg van de riolering uitbesteed aan de onderaannemer [S] (h.o.d.n. Bouwservice [T]) en de montage van de vloerverwarming en de reparatie van de paardenstal zelf uitgevoerd, aldus [geïntimeerde].
Hij heeft met betrekking tot de door [geïntimeerde] gefactureerde werkzaamheden aan de paardenstal geen overeenkomst gesloten met [geïntimeerde], maar met [bedrijf 1] te [plaats 2] (hierna: [bedrijf 1]). Toen [appellant] begin januari 2012 met [geïntimeerde] belde naar aanleiding van stormschade aan de paardenstal, gaf [geïntimeerde] aan dat hij in Duitsland verbleef en derhalve niet in staat was herstelwerkzaamheden te verrichten. [geïntimeerde] heeft [appellant] toen [bedrijf 1] aanbevolen om deze werkzaamheden uit te laten voeren. [appellant] heeft vervolgens rechtstreeks met [bedrijf 1] gecontracteerd in de persoon van de heer [A]. Het was [appellant] niet bekend dat [bedrijf 1] op dat moment optrad als onderaannemer van [geïntimeerde]. [bedrijf 1] heeft deze werkzaamheden ten bedrage van € 1.166,20 in rekening gebracht bij factuur d.d. 6 januari 2012 met nummer [nummer 3] (productie 10 bij de inleidende dagvaarding). In deze factuur staat abusievelijk vermeld dat de werkzaamheden zijn verricht op 3 en 5 juni 2012; dit moet zijn 3 en 5 januari 2012, aldus [appellant]. Ter onderbouwing hiervan beroept hij zich op de e-mail van [bedrijf 1] aan de advocaat van [appellant] d.d. 6 mei 2013 (productie 11 bij memorie van grieven). Deze factuur is volgens [appellant] op diezelfde datum contant voldaan aan [bedrijf 1], hetgeen ook zou blijken uit de desbetreffende vermelding op de factuur, die door [bedrijf 1] en [appellant] is ondertekend. [appellant] stelt bovendien dat [bedrijf 1] het van [appellant] ontvangen bedrag aan [geïntimeerde] heeft uitgekeerd. Ter onderbouwing van deze gang van zaken beroept hij zich op de brief van [bedrijf 1] aan [geïntimeerde] d.d. 11 februari 2013 (productie 7 bij memorie van grieven) in reactie op de brief van [geïntimeerde] aan [bedrijf 1] d.d. 3 februari 2013 (productie 8 bij memorie van grieven).
Aangezien [appellant] de grondslagen van de vordering - aannemingsovereenkomsten tussen hem en [geïntimeerde] - gemotiveerd bestrijdt, dient [geïntimeerde] deze ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv te bewijzen. Nu aan [geïntimeerde] verstek is verleend, kan het hof hem echter geen bewijsopdracht verstrekken. Daarmee zijn de grondslagen van de vordering niet komen vast te staan, zodat het op [geïntimeerde] rustende bewijsrisico zich realiseert en zijn vordering alsnog dient te worden afgewezen.
Slotsom
11.De beslissing
mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 mei 2015.