Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
10 september 2014, ingekomen op 11 september 2014;
27 februari 2015;
2 maart 2015;
de mondelinge behandeling op 12 maart 2015 door een raadsheer-commissaris gehoord.
3.De vaststaande feiten
[in] 2003 in de gemeente [C] [de minderjarige2] (ook te noemen: [de minderjarige2]) geboren. De man was destijds reeds gehuwd met zijn huidige echtgenote, met wie hij drie volwassen kinderen heeft. De vrouw is van rechtswege (alleen) met het gezag over de kinderen belast.
de rechtbank vastgesteld dat de man de vader is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2].
De rechtbank heeft voorts bepaald dat de man met ingang van 24 april 2013 een bedrag van
te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.De omvang van het geschil
21 mei 2014. De grieven zien op de afwijzing van het verzoek om een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen, de ingangsdatum van de door de man te betalen kinderalimentatie, de toepasselijke normen, de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man en meer specifiek op zijn inkomen en de proceskosten.
5.De motivering van de beslissing
in het belang van een kind dat het contact heeft met de ouder bij wie het niet zijn gewone verblijfplaats heeft. De rechter neemt bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval
in acht.
De vrouw heeft het hof in haar beroepschrift verzocht te bepalen dat een omgangsregeling tussen de man en de kinderen wordt opgelegd, zoals nader omschreven in dat beroepschrift.
Het ter zitting van het hof gedane verzoek van de vrouw kan naar het oordeel van het hof worden beschouwd als een aanvulling op dit verzoek. Op grond van artikel 362 Rv jo. de artikelen 283 Rv en 130 Rv mag de vrouw (in beginsel) haar oorspronkelijke verzoek aanvullen. Daar komt bij dat het hof ook ambtshalve de behandeling van de zaak kan aanhouden opdat er proefcontacten, al dan niet begeleid door een bijzondere curator,
kunnen plaatsvinden tussen de man en de kinderen.
nooit eerder contact met hun vader gehad, althans hebben zij hier geen herinnering aan.
De kinderen zijn thans op een leeftijd dat zij nieuwsgierig zijn naar de persoon van de man en hun afkomst. De vrouw ondersteunt hen hierin.
op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder, naast het recht op omgang, ook een wettelijke plicht heeft tot omgang met zijn kind. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie nog onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen ten aanzien van het verzoek om een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen. Naar het oordeel van het hof dienen er, overeenkomstig het ter zitting gedane verzoek van de vrouw, bij voorkeur minimaal twee proefcontacten tussen
de man en de kinderen plaats te vinden, alvorens een definitieve beslissing kan worden genomen. Het hof ziet in de specifieke omstandigheden van het geval, te weten de pertinente weigering van de man om omgang te hebben met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tegenover de uitdrukkelijke wens van de kinderen om desondanks toch te trachten het contact met de man tot stand te laten komen, aanleiding om een bijzondere curator te benoemen om deze proefcontacten voor te bereiden en te begeleiden. Gelet op voornoemde omstandigheden en op het beroep van de man, die kinderpsycholoog is, acht het hof het aangewezen dat een psycholoog met ervaring op het gebied van ingewikkelde omgangskwesties tot bijzondere curator wordt benoemd. Het hof komt derhalve tot benoeming van een bijzondere curator met een andere achtergrond dan mr. M.C. Dorresteijn (advocaat) die de kinderen in eerste aanleg (met betrekking tot de vaderschapsactie) als bijzondere curator heeft bijgestaan.
24 april 2013 is, zal het hof de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen toepassen. Het door de vrouw aangevoerde is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
€ 2.214,-- per maand.
zijn onderneming over de laatste beschikbare vier jaren zoals deze blijken uit zijn aangiften inkomstenbelasting (2010: € 72.900,-- / 2011: € 83.651,-- / 2012: € 112.914,-- / 2013:
€ 112.910,--) en er, evenals de rechtbank, van uitgaan dat dit inkomen vergelijkbaar is
met het inkomen van de man in 2003. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek, de MKB-vrijstelling, de uitgaven voor inkomensvoorzieningen,
de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de inkomensafhankelijke bijdrage ziektewet.
een bedrag van € 8.417,--, nu dit bedrag in 2013, in welk jaar de man 65 jaar is geworden, aanzienlijk lager is dan in voorgaande jaren en (derhalve) niet representatief is voor de inkomenssituatie van de man in 2003. Om die reden heeft het hof ook het inkomen van de man uit AOW en pensioen, zoals dat blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2013, buiten beschouwing gelaten.
2013: € 5.658,-- / 4 =) € 4.910,-- per maand.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat tegenover het feit dat het inkomen van de man
hoger zal zijn geworden op het moment dat hij 65 jaar is geworden staat dat door de man onweersproken is gesteld dat hij zijn werkzaamheden zal afbouwen en daardoor zijn inkomen (uit onderneming) minder zal worden. Daar komt bij dat de man ook zonder rekening te houden met een inkomen uit AOW en pensioen ruimschoots in staat is om de behoefte van de kinderen te kunnen voorzien.
- zonder rekening te houden met een onderhoudsplicht berekend op basis van haar fictieve draagkracht reeds - (ruim) onder het niveau van 90% van de voor haar geldende bijstandsnorm ligt, zal het hof het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen, evenals de rechtbank, op nihil stellen.