ECLI:NL:GHARL:2015:3649

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
200.168.790-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [de minderjarige1], die ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoont. De moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige1] zelf hebben hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarin een machtiging tot gesloten jeugdhulp was verleend. De moeder en [de minderjarige1] verzoeken het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord tot verlening van de machtiging af te wijzen.

De kinderrechter had eerder op 21 januari 2015 besloten dat [de minderjarige1] gesloten jeugdhulp nodig had, gezien zijn problematische gedrag, waaronder druggebruik en agressie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de voorgeschiedenis van [de minderjarige1], die sinds 2013 onder toezicht staat en meerdere keren uit huis is geplaatst. Ondanks verschillende hulpverleningspogingen is er geen veilige thuissituatie voor hem gecreëerd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2015 is gebleken dat [de minderjarige1] een belast verleden heeft en dat zijn thuissituatie onveilig is. Het hof concludeert dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat [de minderjarige1] zich aan de zorg onttrekt. De moeder heeft gepleit voor verbetering van de samenwerking met de GI, maar het hof oordeelt dat eerdere wisselingen van gezinsvoogd niet hebben geleid tot een verbeterde situatie. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de kinderrechter, waarbij de noodzaak van gesloten jeugdhulp wordt onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.168.790/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/153422 / JE RK 15-11)
beschikking van de familiekamer van 21 mei 2015
inzake

1.[de moeder],

wonende te [A],
verder te noemen: de moeder,
2. [de minderjarige1],
wonende te [A], thans verblijvende in [B] te [C],
verder te noemen: [de minderjarige1],
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. L. Nix, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 januari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 april 2015, zijn de moeder en [de minderjarige1] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder en [de minderjarige1] verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 april 2015 (per fax) en op 6 mei 2015 (per post), heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder en [de minderjarige1] bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 29 april 2015 een brief van 28 april 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- op 6 mei 2015 een journaalbericht van 4 mei 2015 van mr. Nix met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 mei 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en [de minderjarige1], bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E]. Namens de raad is - in het kader van zijn adviserende
taak -, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. Ter zitting heeft mr. Nix het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 21 januari 2015 overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de heer [F] zijn geboren:
- [de minderjarige1], [in] 2001 en
- [de minderjarige2], [in] 2003 (hierna te noemen: [de minderjarige2]).
De moeder is met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de rechtbank), van 5 december 2013 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld en is een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing van hen verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 25 februari 2014 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, namens het (toenmalige) Bureau Jeugdzorg, voor de duur van één jaar, ingaande 5 maart 2014. Bij deze beschikking is voorts met ingang van 5 maart 2014 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een 24-uursopvang verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4
Bij beschikking van 18 juli 2014 is ten aanzien van [de minderjarige1] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 6 februari 2015.
3.5
De GI heeft bij brief van 7 januari 2015 aan de gemeente Hoogezand-Sappemeer bericht dat de GI heeft bepaald dat in het kader van de (voorlopige) ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] - zo begrijpt het hof - gesloten jeugdhulp aangewezen is en dat de benodigde duur van de aangewezen jeugdhulp zes maanden vanaf 6 februari 2015 is. De GI heeft bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van de ondertoezichtstelling overlegd met de gemeente Groningen. Een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die [de minderjarige1] met het oog daarop op 8 januari 2015 heeft onderzocht, heeft verklaard in te stemmen met deze verklaring van de GI.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 12 januari 2015, heeft de GI verzocht een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.7
Bij de bestreden beschikking van 21 januari 2015 heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 21 januari 2015 tot uiterlijk 21 juli 2015 betreffende [de minderjarige1].
3.8
[de minderjarige1] is in december 2013 voor het eerst via een spoedmachtiging uit huis geplaatst. Sindsdien heeft [de minderjarige1] op verschillende plekken verbleven. Van juli 2014 tot oktober 2014 heeft [de minderjarige1] in [B] verbleven. Vanaf 2 januari 2015 verblijft [de minderjarige1] (opnieuw) in [B].

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de per 1 januari 2015 van toepassing zijnde Jeugdwet (hierna: Jw) is [de minderjarige1] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.4
Een machtiging kan voorts ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, nodig is.
4.5
Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.6
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de jeugdhulpaanbieder.
4.7
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, 6.1.2 lid 5, 6.1.2 lid 6 en 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen.
4.8
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder en [de minderjarige1] aanvoeren, bij [de minderjarige1] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige1] zich aan de zorg die hij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
4.9
[de minderjarige1] is een 14-jarige jongen met een belast verleden. Hij is gediagnosticeerd met ODD en PTSS. [de minderjarige1] gebruikt ondanks zijn jonge leeftijd regelmatig drugs en vertoont agressief gedrag. Op school is hij vanwege dit gedrag een keer van school geschorst. Voorts vertoont [de minderjarige1] kenmerken van een loyaliteitsconflict tussen de moeder en de hulpverlening. In de thuissituatie hebben de afgelopen jaren escalaties plaatsgevonden waardoor het voor [de minderjarige1] zowel fysiek als emotioneel thuis niet meer veilig is. Reeds gedurende langere tijd, in ieder geval sinds 2005, toen [de minderjarige1] vier jaar oud was, zijn er veel verschillende vormen van hulpverlening ingezet in het gezin om de veiligheid van [de minderjarige1] te waarborgen. Ondanks al deze hulpverlening is echter geen veilige situatie voor [de minderjarige1] bereikt. De moeder laat een patroon zien van hulp vragen, maar vervolgens geen hulp aannemen, dan wel verwijten maken richting de hulpverlening. De moeder laat aan [de minderjarige1] haar negatieve mening over de hulpverlening blijken; [de minderjarige1] wijst die hulpverlening dan ook af. Ook bij de laatste hulpverlening die in de thuissituatie van de moeder is ingezet, MST (Multi Systeem Therapie, behorende bij de module Doen wat werkt vanuit de eerdere plaatsing bij [B]), is geconstateerd dat het niet mogelijk is gebleken om met de moeder een veilige thuissituatie te creëren voor [de minderjarige1].
[de minderjarige1] is de afgelopen jaren verschillende keren op verzoek van de moeder uit huis geplaatst. Moeder kon dan de situatie met [de minderjarige1] niet meer aan. Ook deze uithuisplaatsingen (voornamelijk in een open setting) hebben echter niet tot een positief resultaat geleid. Een aantal keren heeft de moeder [de minderjarige1] opgehaald en niet meer teruggebracht, andere keren heeft zij veel kritiek geuit over de hulpverlening waardoor [de minderjarige1] afhaakte en wegliep. De hulpverlening die vervolgens thuis werd ingezet, voldeed ook niet aan de verwachtingen van de moeder, waardoor de situatie thuis escaleerde en [de minderjarige1] opnieuw uit huis werd geplaatst omdat moeder het niet aankon. Het is de GI tot op heden niet gelukt dit patroon te doorbreken. Dat [de minderjarige1] zelf een aantal keren weggelopen is nadat hij uit huis was geplaatst, acht het hof zeer zorgelijk. [de minderjarige1] is ook weggelopen gedurende zijn verblijf in [B], maar dat betekent naar het oordeel van het hof echter niet dat [B] geen geschikte plek voor [de minderjarige1] is.
4.1
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het thans noodzakelijk is dat [de minderjarige1] gesloten wordt geplaatst. Doordat [de minderjarige1] verschillende keren uit huis is geplaatst en op verschillende plekken heeft verbleven is er geen continuïteit in zijn leven en wordt hij belemmerd in zijn ontwikkeling. Het hof onderschrijft dan ook de visie van de GI dat de situatie van [de minderjarige1] eerst dient te worden gestabiliseerd en dat er duidelijkheid dient te komen over het perspectief van [de minderjarige1]. Het hof acht het dan ook, anders dan de moeder en [de minderjarige1], begrijpelijk dat sinds [de minderjarige1] in [B] verblijft, eerst wordt onderzocht welke behandeling het meest geschikt is. Met betrekking tot het door de moeder voorgestelde traject "Yes We Can" van de GGZ, heeft de moeder zelf ter zitting in hoger beroep verklaard dat de GI dat traject voor [de minderjarige1] heeft afgewezen, omdat dit traject uitgaat van een terugplaatsing van het kind bij de ouder(s). Het hof is met de GI van oordeel dat terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder op dit moment niet aan de orde is.
4.11
De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat als zou worden ingezet op verbetering van de relatie tussen de GI en haarzelf, bijvoorbeeld door wisseling van gezinsvoogd of door mediation, dit de werkverhoudingen aanzienlijk zou kunnen verbeteren. Het hof stelt vast dat er reeds meerdere wisselingen van gezinsvoogd hebben plaatsgevonden en dat dit niet heeft geleid tot een verbeterde samenwerking en dat [de minderjarige1] nog altijd wordt bedreigd in zijn ontwikkeling.
4.12
Het hof volgt de moeder en [de minderjarige1] evenmin in hun standpunt dat [B] geen veilige plek is, dat [B] in het geval van [de minderjarige1] slechts dient als "opsluitlocatie" en dat de gesloten plaatsing neerkomt op misbruik van bevoegdheid. [B] is een professionele behandelinstelling die [de minderjarige1] de hulp kan bieden die hij nodig heeft. Nu reeds meerdere uithuisplaatsingen in een open setting mede door het wegloopgedrag van [de minderjarige1] vruchteloos zijn gebleven, is het hof van oordeel dat de GI geenszins misbruik maakt van haar bevoegdheid door een gesloten plaatsing van [de minderjarige1] te verzoeken.
4.13
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder en [de minderjarige1] aanvoeren, de gronden voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp aanwezig zijn.
4.14
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking zal bekrachtigen.
4.15
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 Jw van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 januari 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. A.H. Garos en mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2015 in bijzijn van de griffier.