ECLI:NL:GHARL:2015:3642

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
200.162.648-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van een hoger beroep inzake de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel. De moeder verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin haar ontheffing van het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter [de minderjarige1] was toegewezen. De moeder had het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1], die in 2005 geboren is en sinds 2007 onder toezicht staat en uit huis geplaatst is. De moeder verzocht primair om afwijzing van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om haar te ontheffen van het gezag, subsidiair om een deskundige te benoemen voor onderzoek naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van [de minderjarige1]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek van de moeder bestreden. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2015 heeft de moeder haar meer subsidiaire verzoek om de voogdij aan een andere instelling op te dragen ingetrokken.

Het hof heeft vastgesteld dat de ontheffing van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] in stand moet blijven. De moeder heeft geen bezwaren geuit tegen het onderzoek dat door een deskundige is uitgevoerd. Het hof heeft overwogen dat de belangen van [de minderjarige1] voorop staan, en dat zij een kwetsbaar kind is dat bijzondere zorg en aandacht nodig heeft. De moeder heeft in het verleden niet altijd meegewerkt aan de benodigde hulpverlening, wat schadelijk is geweest voor [de minderjarige1]. Het hof concludeert dat de ontheffing van het gezag noodzakelijk is om de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige1] te waarborgen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de overige verzoeken van de moeder worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.648/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/155054/ FA RK 14-915)
beschikking van de familiekamer van 19 mei 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. M.M. de Boer, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Overijssel, locatie Zwolle,
kantoorhoudend te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudend te Zwolle,
voorheen genoemd: Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,
hierna te noemen:
de G.I.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 9 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 januari 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair het verzoek van de raad om haar te ontheffen van het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]) af te wijzen, subsidiair alvorens een beslissing te nemen een deskundige te benoemen teneinde een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om toe te werken naar een situatie waarbij de moeder zelf weer de zorg voor [de minderjarige1] ter hand kan nemen, dan wel de moeder in de gelegenheid te stellen een rapport van een door haar in te schakelen deskundige in het geding te brengen, meer subsidiair de voogdij over [de minderjarige1] op te dragen aan een andere voogdij-instelling dan de G.I.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 maart 2015, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 25 maart 2015 een journaalbericht van 25 maart 2015 van mr. De Boer met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2015 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de G.I. is verschenen gezinsvoogd mevrouw [B]. De raad is uitgenodigd voor de zitting maar is niet verschenen.
2.5
Ter zitting heeft de moeder laten weten dat zij haar meer subsidiaire verzoek om de voogdij aan een andere voogdij-instelling dan de G.I. op te dragen, intrekt.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de heer [C] is [in] 2005 [de minderjarige1] Briega geboren. Die relatie is in 2007 beëindigd. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1]. [de minderjarige1] heeft vier meerderjarige halfzussen, geboren uit een eerdere relatie van de moeder.
3.2
Op of omstreeks 31 mei 2007 is [de minderjarige1] ernstig ziek geworden, waarna zij is opgenomen in het ziekenhuis in [A] en later in het [D] te [E] met onder meer ernstige evenwichtsstoornissen, koorts en hevige angst- en buikklachten. Gedurende de ziekenhuisopname is [de minderjarige1], in juli 2007, onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.
3.3
De termijn van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] zijn telkens verlengd, laatstelijk in de beschikking van de kinderrechter in voornoemde rechtbank van 23 mei 2014 voor de periode tot 26 mei 2015. Die beschikking is bekrachtigd door het hof bij beschikking van 20 november 2014.
3.4
In het inleidend verzoek, ingekomen bij de rechtbank op 16 april 2014, heeft de raad verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over [de minderjarige1].
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dat verzoek toegewezen, de voogdij over [de minderjarige1] opgedragen aan de G.I. en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het Leger des Heils Zutphen of Nidos tot voogd te benoemen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ter beoordeling staat de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1]. De moeder kan zich met de verzochte ontheffing niet verenigen. De raad en de G.I. stellen zich op het standpunt dat de ontheffing terecht is.
4.2
Op grond van artikel 1:266 BW (oud), dat in deze zaak van toepassing is gebleven, kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW (oud) kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet, zoals de moeder thans doet. Deze regel lijdt ingevolge het tweede lid van dat artikel uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW (oud) af te wenden. Dit betreft het zodanig opgroeien van een minderjarige, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd.
4.3
Vast staat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor genoemde termijnen.
4.4
Het hof is op grond van de raadsrapportage, het door [F] verrichte onderzoek, de overige stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de gedwongen ontheffing van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] in stand dient te blijven. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de moeder in hoger beroep geen bezwaren heeft geuit tegen het betrekken van het onderzoek van [F] in het oordeel zoals de rechtbank heeft gedaan.
4.5
Het hof overweegt voorts dat, gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind, in dit geval [de minderjarige1] voorop staan.
4.6
[de minderjarige1] is en blijft een kwetsbaar kind dat bijzondere opvoedingsvaardigheden vergt. [de minderjarige1], die nu bijna tien jaar is, is toen zij twee jaar was uit huis geplaatst. Zij verblijft inmiddels vijf jaren in het gezinshuis '[G]', onderdeel van [H], een organisatie die mensen met een verstandelijke beperking ondersteunt, behandelt en verzorgt. [de minderjarige1] functioneert op een zwakbegaafd niveau. Bij [de minderjarige1] is de diagnose Opsoclonus Myoclonus Ataxie syndroom (OMS) gesteld, een zeldzame neurologische aandoening waarvoor zij langdurige behandeling en controle nodig had en heeft. Er zijn bij [de minderjarige1] aanwijzingen voor een verstoorde ontwikkeling in de gehechtheid.
[de minderjarige1] is bovendien een ernstig getraumatiseerd meisje naar aanleiding van meegemaakte gebeurtenissen. [de minderjarige1] is in 2012 ongeoorloofd en met fysiek en verbaal geweld meegenomen uit het gezinshuis waardoor zij in haar gevoel van veiligheid en mogelijkheid tot hechting bedreigd is geweest. [de minderjarige1] is daarbij twee weken spoorloos geweest en door de politie in verwarde toestand gevonden in een kruipruimte van een woning waar de moeder en een of meer halfzus(sen) aanwezig waren en waar ook een matras lag. De moeder ontkent weliswaar dat zij [de minderjarige1] heeft meegenomen hoewel zij (en haar andere dochters) in [de minderjarige1] beleving en emoties bij de ontvoering een belangrijke rol heeft (hebben) gespeeld. De moeder lijkt niet in te zien welk effect deze gebeurtenissen op [de minderjarige1] hebben. [de minderjarige1] heeft er herbelevingen en nare dromen van. Er is bij [de minderjarige1] sprake van dissociëren, waarbij ze helemaal afwezig lijkt. In haar spel en tekeningen komen flarden van herinneringen terug, waarover ze niet wil praten omdat dit haar pijn doet en zij dat niet lijkt te kunnen verdragen.
4.7
[de minderjarige1] beleeft de relatie met haar moeder als ambivalent. Het praten over haar moeder roept sterke emoties bij haar op en lijkt haar emotioneel te ontwrichten. [de minderjarige1] ervaart volgens [F] erg veel onrust in de contacten met de moeder en andere familieleden. Ook de psycholoog van '[G]' heeft vermeld dat de grootste worsteling van [de minderjarige1] zich bevindt in haar emoties ten opzichte van haar moeder.
4.8
Het hof maakt uit het onderzoek van [F] op dat [de minderjarige1] sterk positief betrokken is bij haar pleegouders en gevoelens van aanhankelijkheid en afhankelijkheid naar hen toe heeft. Positief is dat [de minderjarige1] in staat is gebleken een hechtingsrelatie op te kunnen bouwen met haar pleegouders, ondanks dat [de minderjarige1] - zo heeft de moeder in het appelschrift opgemerkt - in een apart gebouw slaapt, ze niet met het gezin op vakantie gaat en ze regelmatig in een logeervoorziening verblijft. Dat [de minderjarige1] in een gezinshuis opgroeit staat niet in de weg aan de mogelijkheid van groei van het contact tussen [de minderjarige1] en de gezinsouders. Doorbreking van die hechting zou weer een verlieservaring betekenen en is schadelijk voor [de minderjarige1].
4.9
Het is in het belang van [de minderjarige1] dat zij een goede en tijdige toegang blijft houden tot de zorg die zij nodig heeft. [de minderjarige1] maakt namelijk een goede ontwikkeling door als gevolg van de geboden hulpverlening en zij heeft er baat bij om dat voort te zetten. Dat de moeder de nodige hulpverlening accepteert is niet vanzelfsprekend, terwijl haar medewerking juist nodig is zolang zij het gezag over [de minderjarige1] heeft. Zo kon de leerlinggebonden financiering voor het schooljaar 2012/2013 niet aangevraagd worden omdat de moeder daarvoor geen toestemming gaf. De nodige behandeling van [de minderjarige1] na de ontvoering is vertraagd van start gegaan omdat de moeder daaraan niet wilde meewerken, hetgeen [de minderjarige1] emotioneel geschaad heeft.
4.1
De moeder betwist blijkens het appelschrift niet dat er in het verleden noodzaak is geweest voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en erkent dat [de minderjarige1] niet op korte termijn thuisgeplaatst kan worden, maar wil wel graag dat naar een thuisplaatsing toegewerkt gaat worden. De verstoorde ontwikkeling in de gehechtheid van [de minderjarige1], haar hechting aan haar pleegouders, haar verdere kwetsbaarheid door haar ziekte, haar zwakbegaafdheid en genoemd trauma pleiten evenwel tegen de door de moeder gewenste terugplaatsing van [de minderjarige1]. Terugplaatsing is nadelig voor de gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige1].
[de minderjarige1] heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over haar opvoedingsperspectief.
4.11
De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder. Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden en niet langer het doel is van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zoals hier het geval is, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen de discussie en onzekerheid over de verblijfplaats van [de minderjarige1] voortduren. In het belang van [de minderjarige1] dient aan die onzekerheid een einde te komen. De door de raad verzochte ontheffing zal duidelijkheid geven over het toekomstbeeld van [de minderjarige1]. Dat zal haar gevoel van basisveiligheid, haar ontwikkeling en haar hechting in het pleeggezin ten goede komen.
4.12
De moeder heeft aangevoerd dat zij zorgen heeft over de veiligheid van [de minderjarige1] in verband met de problemen van de andere pleegkinderen en incidenten op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag in het gezinshuis en heeft er op gewezen dat uit de speltherapie van [de minderjarige1] is gebleken dat er in november 2014 een dergelijk incident is geweest. Wat er ook zij van het betreffende incident, waar [de minderjarige1] hooguit zijdelings bij betrokken lijkt te zijn geweest, de moeder mag in redelijkheid verwachten dat alles in het werk wordt gesteld om toekomstige incidenten te voorkomen. Daarvoor is het echter niet noodzakelijk dat de moeder het gezag behoudt. De voogd, de gezinsouders, de school, de speltherapeut, de systeemtherapeut, de logopedist en de huisarts zijn allen professionals die signalen die duiden op seksueel grensoverschrijdend gedrag serieus behoren te nemen en daarop in actie te komen. Naar aanleiding van het incident afgelopen november is [de minderjarige1] onderzocht door een huisarts en het incident is multidisciplinair bij [F] besproken. In het gezinshuis is bovendien veel aandacht voor veiligheid en zijn maatregelen genomen om die veiligheid te waarborgen.
4.13
Naar het oordeel van het hof wegen de belangen van [de minderjarige1], waaronder duidelijkheid omtrent het opvoedingsperspectief en een ongestoorde hechting in het pleeggezin, aldus zwaarder dan het belang van de moeder bij behoud van het ouderlijk gezag over haar. [de minderjarige1] behoort duidelijkheid te worden geboden over de rol die haar moeder in haar leven kan innemen. Door die duidelijkheid wordt ook voorkomen dat het contact met haar moeder onnodig wordt belast.
4.14
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor ontheffing zoals bedoeld in voornoemde artikelen 1:266 juncto 1:268 lid 2, aanhef en sub a, BW (oud) ten aanzien van de moeder aanwezig zijn. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn niet voldoende om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige1] af te wenden. Het primaire verzoek van de moeder om de verzochte ontheffing af te wijzen, zal het hof dan ook niet honoreren.
4.15
Wat betreft de bezwaren die de moeder heeft ingebracht tegen de huidige volgens haar te beperkte omgangsregeling met [de minderjarige1], overweegt het hof dat de omgang in de onderhavige procedure niet ter beslissing voorligt. Het hof wijst er nog wel op dat de G.I. als voogd de taak heeft en blijft houden om zorg te dragen voor het vormgeven en handhaven van de bezoekregeling met de moeder. Ook daarbij zullen de belangen van [de minderjarige1] leidend zijn, en in dat kader hebben zowel de moeder als de voogd de verantwoordelijkheid om toe te blijven werken naar een goede samenwerkingsrelatie.
4.16
In het subsidiaire verzoek van de moeder heeft zij verzocht om een deskundige te benoemen die onderzoek zal doen naar de mogelijkheden van de moeder om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] weer op zich te nemen, dan wel haar in de gelegenheid te stellen dat onderzoek te laten doen en in het geding te brengen. Zoals hiervoor weergegeven heeft het hof, kort gezegd, beslist dat een plaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder op dit moment en binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Het onderzoek zoals de moeder dat bepleit, acht het hof daarom voor de thans voorliggende vraag niet relevant, omdat de uitkomsten van dat onderzoek niet tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden. Het subsidiaire verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.17
Omdat het meer subsidiaire verzoek van de moeder om de voogdij over [de minderjarige1] op te dragen aan een andere gezinsvoogdij-instelling dan de G.I. is ingetrokken, zal het hof dat verzoek afwijzen.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigen en het anders verzochte afwijzen, te weten het subsidiaire verzoek betreffende een contra-expertise en het meer subsidiaire verzoek om de voogdij over [de minderjarige1] op te dragen aan een andere gezinsvoogdij-instelling dan de G.I.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 9 oktober 2014;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, voorzitter, mr. I.A. Vermeulen en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 mei 2015.