ECLI:NL:GHARL:2015:3639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
200.165.820-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige wegens onvoldoende ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2013. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord, verzoekster in hoger beroep, had de kinderrechter verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van één jaar, ingaande 19 december 2014. De ouders, verweerders in hoger beroep, hebben dit verzoek bestreden. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 april 2015, waarbij de ouders in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en de pleegouders niet aanwezig waren.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 december 2014 vernietigd voor zover deze betrekking had op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof oordeelde dat de ouders onvoldoende ouderschap hebben aangetoond, ondanks eerdere hulpverlening en kansen die hen zijn geboden. De ouders hebben in een kliniek verbleven, waar een ouderschapsbeoordeling heeft plaatsgevonden, die concludeerde dat er sprake was van onvoldoende ouderschap. Het hof heeft het advies van de kliniek zwaar laten wegen en heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd.

De beslissing van het hof houdt in dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 19 december 2014 wordt verlengd voor de duur van één jaar, tot 19 december 2015. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die de ouders zouden kunnen aanwenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.165.820/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, C/18/151683 / JE RK 14-665)
beschikking van de familiekamer van 19 mei 2015
inzake
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord,
(voorheen genaamd: Bureau Jeugdzorg Groningen),
kantoorhoudend te Groningen,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
tegen

1.[de moeder],

verder te noemen: de moeder,
2. [de vader],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [A],
verweerders in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F. Gosselaar, kantoorhoudend te Winschoten.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de pleegouders van [de minderjarige1],

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 februari 2015, is de GI in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De GI verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor wat betreft de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd voor de duur van één jaar, ingaande 19 december 2014.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 maart 2015, hebben de ouders het verzoek in hoger beroep van de GI bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 9 maart 2015 een brief van 6 maart 2015 van de GI met bijlage;
- op 11 maart 2015 een brief van 10 maart 2015 van de GI met bijlagen;
- op 7 april 2015 een brief van 2 april 2015 van de pleegouders.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2015 plaatsgevonden. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw [C]. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De pleegouders zijn - met bericht - niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak -, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is geboren:
- [de minderjarige1], [in] 2013 (verder te noemen: [de minderjarige1]).
De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] belast.
3.2
De ouders hebben sinds zeven jaar een relatie en zijn [in] 2014 met elkaar gehuwd.
3.3
Uit het huwelijk van de ouders is [in] 2015 een tweeling geboren. Bij beschikking van dezelfde datum heeft het hof de door de raad verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van de tweeling in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van zes maanden.
3.4
Bij beschikking van 19 september 2013, bekrachtigd bij beschikking van 1 oktober 2013, is [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI (destijds BJZ) voor de duur van drie maanden. Tevens is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.5
Bij beschikking van 18 december 2013 is [de minderjarige1] met ingang van 19 december 2013 (definitief) onder toezicht gesteld van de GI (destijds BJZ) voor de duur van een jaar en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd met ingang van 19 december 2013 voor de duur van vier maanden, derhalve tot 19 april 2014.
3.6
Bij beschikking van 8 april 2014 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 4 oktober 2014.
3.7
Bij beschikking van 16 september 2014 is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] gedurende dag en nacht met ingang van 4 oktober 2014 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 19 december 2014.
3.8
De GI (destijds BJZ) heeft op 6 oktober 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.9
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 16 oktober 2014, heeft de GI (destijds BJZ) de kinderrechter verzocht zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] gedurende dag en nacht, te verlengen voor de duur van een jaar.
3.1
Bij de bestreden beschikking is de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van [de minderjarige1] verlengd met een jaar, ingaande 19 december 2014 en is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 19 december 2014 verlengd voor de duur van zes maanden, derhalve tot 19 juni 2015. De kinderrechter heeft de beslissing voor wat betreft de langer verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden en heeft de GI opgedragen de kinderrechter en belanghebbenden 14 dagen voor de te bepalen zitting schriftelijk te informeren omtrent het verloop van de hulpverlening.
3.11
[de minderjarige1] heeft vanaf 28 april 2014 tot 9 september 2014 met zijn ouders in [D], een kliniek van het Centrum [E], (verder: [D]) verbleven. Op dit moment verblijft hij in het pleeggezin waar hij van 20 september 2013 tot 28 april 2014 ook heeft verbleven.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 (oud) BW, dat in deze zaak van toepassing is gebleven, kan de kinderrechter de GI op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid (oud) BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de GI dient te worden toegewezen en dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van één jaar verlengd dient te worden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
4.3
De ouders zijn van 28 april 2014 tot 9 september 2014 met [de minderjarige1] opgenomen geweest in [D]. In [D] is een ouderschapsbeoordeling gedaan om te onderzoeken of er sprake is van voldoende ouderschap. In het "Eindadvies beoordeling ouderschap" van [D] van 20 november 2014 wordt uitvoerig en grondig beargumenteerd waarom de eindconclusie uiteindelijk luidt dat sprake is van onvoldoende ouderschap en uithuisplaatsing van [de minderjarige1] wordt geadviseerd.
4.4
Het hof is van oordeel dat dit advies van [D] zwaar dient te wegen, nu [D] gedurende langere tijd gespecialiseerde en zeer intensieve hulp aan de ouders heeft geboden. [D] heeft zelfs aan het einde van de reguliere termijn besloten - aangezien er opnieuw sprake was van een sinds kort bestaande positieve verandering - de ouders nog een kans te geven en het traject voor de duur van vier weken te verlengen in een oefenhuis. De ouders hebben deze kans echter niet benut en vielen terug in het angstvallig afhouden van contact en het maken van verwijten richting het team van [D]. Het hof onderschrijft de conclusies van [D] en ziet, evenals de GI, geen aanleiding om af te wijken van het advies van [D]. Voor zover de ouders hebben aangevoerd dat niet alleen het eindverslag in aanmerking dient te worden genomen, maar ook de tussentijdse evaluatieverslagen waarin positieve ontwikkelingen worden vermeld, is het hof van oordeel dat het eindverslag en het daarin gegeven advies doorslaggevend is. In dat eindverslag en advies wordt immers ingegaan op het algemene beeld inzake de ouderschapskwaliteiten van de ouders. Indachtig het feit dat een deugdelijke opvoeding gedurende vele jaren een stabiele en (tenminste) voldoende mate van ouderschap vergt, komt dit algemene beeld meer betekenis toe dan de kortstondige lichtpuntjes die aan de tussentijdse evaluaties zijn te ontlenen.
4.5
Het hof acht het gelet op de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige1] van groot belang dat zijn perspectief duidelijk is. De GI heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep nadrukkelijk verklaard dat het perspectief van [de minderjarige1] op dit moment bij de pleegouders ligt. Het hof onderschrijft de visie van de GI dat zolang de ouders blijven strijden en [de minderjarige1] geen toestemming geven om op te groeien in het pleeggezin, [de minderjarige1] zich niet voldoende kan hechten in het pleeggezin. Met betrekking tot de stelling van de ouders dat de duidelijkheid voor [de minderjarige1] niet doorkruist wordt door de procedures over de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat hij door zijn jonge leeftijd niet betrokken wordt bij de procedures, ook niet door de pleegouders, merkt het hof op dat de leeftijd van [de minderjarige1] niet afdoet aan het feit dat er duidelijkheid over zijn perspectief dient te komen. Immers, ook duidelijkheid richting de pleegouders is voor [de minderjarige1] van belang aangezien hechting een wederzijds proces is.
4.6
Daarbij komt dat - zo heeft de GI ter zitting verklaard - duidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige1] tevens nodig is om hem de noodzakelijke hulp te kunnen geven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige1] zich onveilig voelt. Zo is het de gezinsvoogd opgevallen dat [de minderjarige1] zeer angstig is wanneer de pleegouders even niet in de buurt zijn, hetgeen zich bij [de minderjarige1] uit in stil zitten te huilen.
4.7
Met betrekking tot de ouders overweegt het hof als volgt. Het is positief dat de vader twee gesprekken heeft gehad bij [F] ([F]) in verband met zijn agressieproblematiek en dat er een behandelplan opgesteld zal worden. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het volgen van dit hulpverleningstraject in het onderhavige geval niet meer van belang is voor de vraag of en zo ja voor welke termijn de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd dient te worden. Dit traject dient plaats te vinden om de vader een goede invulling te kunnen geven aan zijn positie als ouder op afstand en niet meer om te streven naar het opnieuw verwerven van het opvoederschap.
Voor zover de ouders hebben aangevoerd dat de moeder in maart is bevallen van een tweeling en dat zij tijdens de zwangerschap en de weken na de keizersnede een zware periode heeft gehad, is het hof van oordeel dat dit niet afdoet aan al hetgeen de afgelopen jaren reeds is gebeurd, welke gebeurtenissen hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en een gezinsopname in [D]. Naar het oordeel van het hof hebben de ouders tijdens hun verblijf in [D] reeds voldoende kansen gehad om aan te tonen dat zij in staat zijn om [de minderjarige1] op te voeden en te verzorgen. Zoals hiervoor reeds overwogen, is tijdens dit traject gebleken dat er bij de ouders sprake is van onvoldoende ouderschap.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dient te vernietigen voor zover deze ziet op de verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] met zes maanden. Het hof zal in zoverre opnieuw beschikken en de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van één jaar.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 december 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verlengt de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1], geboren [in] 2013, in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 19 december 2014 voor de duur van één jaar, derhalve tot 19 december 2015;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. A.W. Beversluis en
mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2015 in bijzijn van de griffier.