In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot benoeming van een mede-bewindvoerder en mede-mentor voor [kind 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de kantonrechter in Overijssel verzocht om benoeming tot mede-bewindvoerder en mede-mentor, maar dit verzoek was afgewezen. De vader stelde dat er geen gegronde redenen waren om zijn verzoek af te wijzen en dat hij meer inzicht wilde in het beheer van het vermogen van [kind 2]. De moeder, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat de belangen van [kind 2] goed door haar werden behartigd en dat er geen basis was voor goed overleg tussen de ouders, wat essentieel is voor een goede samenwerking als beide ouders als bewindvoerder en mentor zouden worden benoemd.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De vader stelde dat de onderlinge verstandhouding tussen hem en de moeder verbeterd was en dat er geen ruzie was, maar het hof oordeelde dat er nog steeds sprake was van een moeizame verstandhouding en dat benoeming van de vader tot mede-bewindvoerder en mede-mentor zou kunnen leiden tot onrust voor [kind 2]. Het hof concludeerde dat de belangen van [kind 2] niet beter gediend zouden zijn met de vader als mede-bewindvoerder en mede-mentor, en dat de moeder de belangen van [kind 2] op dit moment goed behartigde. De grief van de vader faalde, en het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, waarbij de kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd.