In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die als bestuurder van [A] BV aansprakelijk was gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting. De ontvanger van de Belastingdienst had belanghebbende bij beschikking van 12 november 2009 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 122.851, na een eerdere vermindering van het oorspronkelijke bedrag. De rechtbank Breda had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof Den Bosch had deze uitspraak bevestigd. De Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Tijdens de zitting op 8 april 2015 heeft belanghebbende betoogd dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de betalingsonmacht van de BV, omdat hij zich had laten bijstaan door deskundigen. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende onvoldoende toezicht had gehouden op de aangiften en de nota's die aan het accountantskantoor waren verstrekt. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had voldaan aan zijn bewijslast om het vermoeden van aansprakelijkheid te weerleggen, zoals vastgelegd in artikel 36, lid 4, van de Invorderingswet 1990.
Het Hof overwoog verder dat de BV niet aan haar meldingsplicht had voldaan, waardoor belanghebbende als bestuurder aansprakelijk was voor de belastingchulden. Het betoog van belanghebbende dat de regeling in strijd was met EU-recht werd niet aanvaard, omdat het Hof geen nieuwe geschilpunten kon behandelen na verwijzing. Uiteindelijk werd het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en de aansprakelijkstelling werd bevestigd.