Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
Voor zover het hof in het gestelde in de akte van [appellant] onder 8 en 9 wel een grief tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten zou moeten lezen, overweegt het hof als volgt.
De in artikel 347 lid 1 Rv besloten "twee-conclusieregel" brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven worden aangevoerd (ECLI:NL:HR: 2009:BI8771). Op deze regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, zoals in genoemd arrest is aangegeven. Het hof oordeelt dat daarvoor in dit geval geen aanleiding bestaat. De nieuwe grief is tardief.
4.Het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter
. Hij heeft aangevoerd dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd omdat hij de firma [firma] opdracht heeft gegeven om de camera te verwijderen en opnieuw te plaatsen, zodanig dat deze niet op de voordeur van [geïntimeerde] is gericht, zodat hij niet in strijd heeft gehandeld met het vonnis van de 29 juli 2013.
5.Spoedeisend belang
6.Bespreking van de grieven
Grief 1richt zich tegen r.o. 4.3 van het vonnis van de voorzieningenrechter.
[appellant] stelt dat hij de camera heeft verwijderd en vervolgens opnieuw heeft geplaatst. Hij stelt zich primair op het standpunt dat hij daarmee naar de letter aan het vonnis heeft voldaan, omdat hij enkel is veroordeeld tot het verwijderen van de camera en niet tot het verwijderd houden daarvan.
Subsidiair stelt [appellant] dat de bedoeling van het vonnis van 29 juli 2013 is dat hij niet via de camera kan zien wie er via de voordeur van [geïntimeerde] naar binnen en naar buiten gaat en dat de camera na verplaatsing niet langer op de voordeur is gericht.
diende te verwijderen. De omstandigheid dat in het dictum niet expliciet is bepaald dat [appellant] de camera ook verwijderd dient te houden, doet aan de evidente strekking van de veroordeling niet af.
[geïntimeerde] heeft betwist dat de camera is verplaatst en heeft gesteld dat de camera nog steeds op de voordeur is gericht. In dat kader heeft zij in eerste aanleg foto's van de camera overgelegd en een DVD met videobeelden.
Uit de door [geïntimeerde] als productie 2 in eerste aanleg overgelegde foto's alsmede uit de beelden op de DVD blijkt genoegzaam dat de situatie op 19 februari 2014 en 1 maart 2014 nog onveranderd was ten opzichte van de situatie zoals deze is omschreven in rechtsoverweging 3.2 van het arrest van dit hof van 3 december 2013, namelijk dat de gewraakte camera is bevestigd op de hoek van de boerderij en naar achteren is gericht, zodat deze zicht geeft op de zijkant van de boerderij, waar zich ook de voordeur van [geïntimeerde] bevindt. Aldus brengt de camera een ieder die zich van of naar de voordeur van [geïntimeerde] begeeft in beeld, waarmee de inbreuk op de privacy van [geïntimeerde] gegeven is. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] niet aan de veroordeling uit het vonnis van 29 juli 2013 heeft voldaan.
De film op de usb-stick van [appellant] leidt niet tot een andere conclusie. Deze is niet alleen weinig duidelijk omdat het beeld gekanteld is, maar bovendien is veelal in een andere richting gefilmd dan in de richting van de hoek van het voorhuis, waar de camera zich bevindt.
Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, zal worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft begroot op € 1.341,-
(1,5 pt, tarief € 894,-)
20 januari 2015.