ECLI:NL:GHARL:2015:3426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.162.668
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging van een ontbindingsvonnis van een huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter, waarin de huurovereenkomst tussen de huurder (appellante) en verhuurder (geïntimeerde) is ontbonden. De huurder vorderde in eerste aanleg ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wegens overlast en tekortkomingen in de nakoming van huurdersverplichtingen. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming. De huurder heeft hoger beroep ingesteld en in het incident verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter, maar dat de belangenafweging in het voordeel van de huurder uitvalt. De huurder woont al meer dan twintig jaar in de woning en de overlast speelt in dit incident geen rol. De verhuurder heeft de huurder pas recentelijk aangesproken op het onderhoud van de woning, terwijl deze al lange tijd verwaarloosd was. Het hof concludeert dat de belangen van de huurder bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder wegen dan die van de verhuurder, en schorst daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.668/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2853112 \ CV EXPL 14-1200)
arrest van de eerste kamer van 12 mei 2015 in het incident tot schorsing tenuitvoerlegging in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. G. Meijer, kantoorhoudend te Veendam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M. Pol, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de tussenvonnissen van 22 april 2014 en 27 mei 2014 en in het eindvonnis van 18 november 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).
1.2
Voormelde vonnissen zijn gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie enerzijds, en anderzijds [bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsanering van [appellante] als gedaagde in conventie en [appellante] als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 8 januari 2015 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het eindvonnis van 18 november 2014 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 20 januari 2015.
2.2
De conclusie van de appeldagvaarding (met producties), waarin de grieven zijn opgenomen, luidt:
(...) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
de tenuitvoerlegging van het vonnis van (...) 18 november 2014 (...) te schorsen;
in de hoofdzaak:
I. het (...) vonnis d.d. 18 november 2014 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen en de eis in reconventie alsnog toe te wijzen;
en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, zowel in de hoofdzaak als in het incident."
2.3
[appellante] heeft een akte rectificatie genomen met betrekking tot productie 3 in appel. [appellante] heeft van eis geconcludeerd conform voormelde conclusie.
2.4
Bij memorie van antwoord in incident heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering en tot veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
2.5
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben daartoe de stukken overgelegd. [appellante] heeft daarbij - in strijd met het bepaalde in art. 5.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven - niet het gehele procesdossier overgelegd, maar enkel de gedingstukken van het appel. Voor de gedingstukken van de eerste aanleg zal het hof daarom putten uit het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover relevant voor de beoordeling in het incident - in het kort over het volgende.
3.2
[geïntimeerde] verhuurt met ingang van 1 november 1994 een recreatiewoning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) aan [appellante]. Op de schrifelijke huurovereenkomst van 12 september 1994 zijn van toepassing verklaard de "Algemene bepalingen huurovereenkomst" (hierna: de algemene bepalingen). Op grond van deze algemene bepalingen dient [appellante] zich onder meer als een goed huurder te gedragen, mag [appellante] het gehuurde uitsluitend zelf bewonen, is [appellante] rechtstreeks aansprakelijk voor gedragingen van derden die zich op het perceel van het gehuurde bevinden en is [appellante] verplicht het gehuurde in goede staat van onderhoud te onderhouden.
3.3
Sedert medio 2013 heeft [geïntimeerde] van omwonenden klachten ontvangen over het gedrag van [appellante] en van personen die zich op haar perceel bevinden, waarvan met name genoemd de heer [X]. De overlast zou zich reeds enige jaren regelmatig voordoen. [geïntimeerde] heeft [appellante] meermaals schriftelijk aangesproken op deze klachten, waarbij is aangegeven (samengevat) dat indien zij geen einde maakt aan de verwaarlozing van de woning en de overlast voor omwonenden, de huurovereenkomst zal worden opgezegd.
3.4
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd (samengevat) dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [appellante] wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning, kosten rechtens.
3.5
In reconventie heeft [appellante] in eerste aanleg gevorderd (samengevat) dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot het (doen) uitvoeren van het nodige onderhoud aan de buitenzijde van de woning.
3.6
De kantonrechter heeft de woning op 10 september 2014 in aanwezigheid van partijen bezichtigd, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Het proces-verbaal (met de tijdens de bezichtiging gemaakte foto's) bevindt zich onder de gedingstukken, inclusief de aan het proces-verbaal toegevoegde reacties van partijen.
3.7
In het vonnis waarvan beroep van 18 november 2014 heeft de kantonrechter in conventie (samengevat) de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellante] ontbonden met ingang van 1 maart 2015 en [appellante] veroordeeld tot ontruiming van de woning. De reconventionele vordering is afgewezen en de kantonrechter heeft [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde], zowel in conventie als in reconventie.

4.De beoordeling in het incident

4.1
[appellante] heeft aan haar incidentele vordering (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. [appellante] bewoont de woning al meer dan twintig jaren en wenst deze te behouden. [appellante] zal in een acute noodsituatie komen te verkeren indien zij de woning vóór 1 maart 2015 dient te verlaten, aangezien het haar niet zal lukken om voor genoemde datum vervangende woonruimte te vinden. De voornaamste grond voor de ontbindingsvordering van [geïntimeerde] was niet de staat van onderhoud van de woning, maar de gestelde overlast. Thans is echter van overlast al geruime tijd geen sprake meer, zodat executie van het vonnis van 18 november 2014 misbruik van bevoegdheid zijdens [geïntimeerde] oplevert. Verder is het vonnis waarvan beroep volgens [appellante] mede gebaseerd op een aantal evidente misslagen. De kantonrechter heeft op basis van zijn bevindingen tijdens de bezichtiging op 10 september 2014 conclusies getrokken als ware hij deskundig op het gebied van hout- en schilderwerk. De kantonrechter had echter een deskundige moeten inschakelen alvorens verstrekkende beslissingen te nemen. Bovendien zijn de conclusies van de kantonrechter onjuist: houtwerk van mindere kwaliteit en gebrekkig buitenonderhoud, waarvoor [geïntimeerde] verantwoordelijk is, vormen de oorzaak van de problemen die zich aan de buitenzijde van de woning manifesteren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [appellante] een rapport van 5 januari 2015 in het geding gebracht, opgesteld door de heer [Y] van de [Z]-Groep te [plaats 1] (hierna: [Y]), alsmede een rapport van 5 januari 2015 van de heer [Q], gepensioneerd bouwkundig ingenieur te [plaats 2] (hierna: [Q]).
4.2
[geïntimeerde] heeft ter afwering van de incidentele vordering (samengevat) aangevoerd dat hij belang heeft bij een spoedige ontruiming van teneinde de woning compleet te renoveren. De verwachte kosten voor het herstel van de woning en de tuin bedragen € 35.000,-. Indien de ontruiming zou worden uitgesteld, zal de verwaarlozing van de woning verder toenemen waardoor de kosten voor [geïntimeerde] toenemen, ook door de verhoging van de btw op arbeid van 6% naar 21% met ingang van 1 juli 2015. De renovatie kan niet plaatsvinden terwijl [appellante] de woning huurt, dat zou volgens [geïntimeerde] neerkomen op dweilen met de kraan open. [appellante] heeft van de kantonrechter voldoende tijd gekregen om andere woonruimte te vinden en zij heeft niet onderbouwd dat dat niet mogelijk is. Verder is volgens [geïntimeerde] geen sprake van een misslag in het vonnis waarvan beroep en heeft de kantonrechter met een enkele blik op de buitenkant van de woning kunnen vaststellen dat [appellante] zich niet aan haar wettelijke en contractuele onderhoudsverplichtingen heeft gehouden. Bovendien heeft [appellante] meerdere tekortkomingen terzake erkend. [geïntimeerde] betwist verder de inhoud van de door [appellante] in het geding gebrachte rapporten en de deskundigheid van de opstellers daarvan ([Y] en [Q]).
4.3
De vraag waar het in dit incident om gaat is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de executie van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012) en 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688), voorop dat bij de beoordeling van deze vordering geldt:
( a) dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij de door hem verlangde schorsing van de executie,
( b) dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, en
( c) dat bij deze belangenafweging een belangrijk gezichtspunt is dat - aangezien de rechter in eerste aanleg de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad toewijsbaar heeft geoordeeld zonder dat deze beslissing is gemotiveerd - moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen.
4.4
De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en de daarmee gepaard gaande veroordeling van [appellante] tot ontruiming van de woning gebaseerd op het tekortschieten van [appellante] in de nakoming van de op haar als huurster rustende onderhoudsverplichtingen. Uit eigen waarneming heeft de kantonrechter vastgesteld dat het houtwerk aan de buitenzijde van de woning vies is, bedekt met vuil of aanslag en aangetast. Verder heeft de kantonrechter onder meer vastgesteld dat het houtwerk en de kozijnen op verschillende plaatsen ingevreten wortelsporen van klimop vertonen. De dakgoten van de woning zaten ten tijde van de bezichtiging door de kantonrechter tot de rand vol met blad- en ander afval, en in één dakgoot groeide een jonge boom van circa anderhalve meter hoog. Ter plaatse van die jonge boom bevindt zich een gat in het houtwerk. De kantonrechter heeft voorts niet kunnen vaststellen dat in de tuin recent enig onderhoud heeft plaatsgevonden. [appellante] heeft niet betwist dat gedurende anderhalf jaar platen voor enkele kapotte ruiten hebben gezeten zonder dat deze zijn vervangen, hetgeen - zo heeft de kantonrechter vastgesteld - ten tijde van de bezichtiging inmiddels wel was gebeurd. [appellante] heeft verder erkend dat de woning dik begroeid is geweest met klimop, waarvan ten tijde van de bezichtiging slechts een deel was verwijderd.
4.5
Deze feitelijke vaststellingen rechtvaardigen voorshands de door de kantonrechter getrokken conclusie dat [appellante] jarenlang de op haar rustende huurdersverplichtingen (schoonhouden van kozijnen, houtwerk en goten, en het plegen van tenminste enig snoeiwerk in de tuin) heeft veronachtzaamd. Anders dan [appellante] kennelijk ingang wil doen vinden, vereist een dergelijke conclusie geen bijzondere deskundigheid. [appellante] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag is pas sprake wanneer het evident is dat het beroepen vonnis op een vergissing berust. Daarvan is nog geen sprake wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest.
4.6
Voor zover [appellante] betoogt - onder verwijzing naar de rapporten van [Y] en [Q] - dat de (evidente) schade aan de buitenzijde van de woning te wijten is aan gebrekkig buitenonderhoud door [geïntimeerde], stuit deze stelling erop af dat de kans van slagen van het appel bij de beoordeling van dit incident in beginsel buiten beschouwing blijft. Hetzelfde geldt voor de (impliciete) stelling van [appellante] dat de schade aan de woning ook zou zijn ontstaan indien zij wél haar hiervoor genoemde verplichtingen zou zijn nagekomen, omdat - volgens [appellante] - bij de constructie van de woning en/of de keuze van bouwmaterialen fouten zouden zijn gemaakt. In de omstandigheden van dit geval ziet het hof onvoldoende aanleiding om een uitzondering op voormeld beginsel aan te nemen.
4.7
In zoverre is er naar 's hofs oordeel geen aanleiding voor de door [appellante] gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis. Het komt vervolgens aan op de weging van de wederzijdse belangen.
4.8
[geïntimeerde] heeft gesteld dat hij belang heeft bij een spoedig herstel van de schade aan de woning. Aan dit belang van [geïntimeerde] komt naar het oordeel van het hof in dit geval echter minder gewicht toe dan aan het belang van [appellante] bij voortzetting van haar verblijf in de door haar reeds twintig jaar bewoonde woning.
4.9
Weliswaar heeft de kantonrechter vastgesteld dat [appellante] de woning jarenlang heeft verwaarloosd voor wat betreft de op haar rustende onderhoudsverplichtingen, maar gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] zijn huurster daar vóór 17 december 2013 op heeft aangesproken. [geïntimeerde] heeft zelf gesteld dat de woning twintig jaar lang ongehinderd door klimop is begroeid. Kennelijk heeft [geïntimeerde] het al die jaren niet nodig gevonden om [appellante] aan te spreken op de mogelijke schade die hiervan het gevolg zou kunnen zijn. Bij brief van 24 juli 2013 is [appellante] door [geïntimeerde] aangeschreven op haar gedrag als huurster en dan nog vrijwel geheel met betrekking tot de door omwonenden ondervonden verstoring van hun woongenot door [appellante] en (onder meer) [X]. De kantonrechter heeft deze (gestelde) overlast onbesproken gelaten en aan zijn beslissing tot ontbinding van de huurovereenkomst slechts ten grondslag gelegd dat [appellante] haar onderhoudsverplichtingen als huurster niet is nagekomen. Bij de beoordeling van dit incident speelt de (gestelde) overlast dan ook geen rol. Voor het eerst bij brief van 17 december 2013 heeft [geïntimeerde] [appellante] (ook) nadrukkelijk gewezen op de kapotte ruiten en de verstopte goten. Zonder nadere toelichting valt echter niet in te zien waarom het onderhoud van de woning, die jarenlang is verwaarloosd, thans zonder nader uitstel en eerst na ontruiming van de woning door [appellante] dient plaats te vinden. De verhoging van de btw op arbeid met ingang van 1 juli 2015 is hiervoor in ieder geval niet voldoende en een verdere redengevende toelichting ontbreekt. Het hof gaat voorbij aan de stelling van [geïntimeerde] dat hij niet wist dat het zó erg gesteld was met de woning als bleek tijdens de bezichtiging door de kantonrechter. Het hof acht het niet geloofwaardig dat [geïntimeerde], die zelf ook in [woonplaats] woont, niet - al was het maar globaal - op de hoogte was van de toestand van het buitenwerk van de woning. Bovendien is deze stelling in tegenspraak met de inhoud van de brief van 17 december 2013, waaruit wel degelijk blijkt dat [geïntimeerde] wist hoe het op dat moment met de woning gesteld was. Het hof vermag ook niet in te zien waarom het buitenonderhoud geen doorgang zou kunnen vinden terwijl de woning wordt bewoond door [appellante], zoals [geïntimeerde] ingang wil doen vinden.
4.1
Naar het oordeel van het hof weegt het gestelde belang van [geïntimeerde] om de woning aan de buitenkant op korte termijn op te knappen, onder de gegeven omstandigheden niet zo zwaar dat de belangen van [appellante] om de uitkomst van de hoofdzaak af te wachten, hiervoor moeten wijken. Alles bij elkaar genomen ziet het hof dan ook voldoende grond voor het oordeel dat de belangen van [appellante] bij schorsing van de tenuitvoerlegging dienen te prevaleren boven de belangen van [geïntimeerde] bij executie van het beroepen vonnis van 18 november 2014. De vordering in het incident ex art. 351 Rv zal derhalve op na te melden wijze worden toegewezen.
4.11
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van 18 november 2014 totdat het hof in de hoofdzaak een andersluidende beslissing heeft genomen;
bepaalt dat omtrent de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 23 juni 2015voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 mei 2015.