ECLI:NL:GHARL:2015:3387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.143.925
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van inventaris van discotheek na beslaglegging en verkoop

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van de inventaris van de voormalige discotheek Lunatic te Enschede. Maatschap Oude Markt heeft op 15 september 2011 het pand verworven waarin de discotheek was gevestigd. Na huurachterstand heeft Maatschap Oude Markt beslag laten leggen op de inventaris van de discotheek. BB&P Enschede B.V. en [appellant sub 2] claimen dat zij de inventaris eerder van de huurder hebben gekocht en vorderen de afgifte van de inventaris. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van BB&P en [appellant sub 2] afgewezen, omdat zij niet konden bewijzen dat zij eigenaar waren van de inventaris op het moment van de levering aan Maatschap Oude Markt. BB&P en [appellant sub 2] hebben hoger beroep ingesteld, maar het hof bevestigt de eerdere uitspraken van de kantonrechter. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat BB&P of [appellant sub 2] de eigenaar van de inventaris zijn geworden voordat deze aan Maatschap Oude Markt werd geleverd. De grieven van BB&P en [appellant sub 2] falen, en het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter. Tevens worden BB&P en [appellant sub 2] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.925
(zaaknummer rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Enschede: 415421)
arrest van de derde civiele kamer van 12 mei 2015
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidBB&P Enschede B.V. en

2.
[appellant sub 2], vroeger handelend onder de naam van BB&P Enschede B.V. i.o.,
gevestigd, respectievelijk wonende te [plaatsnaam],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
hierna: BB&P respectievelijk [appellant sub 2],
eerst vertegenwoordigd door de advocaat mr. M.A. Schuring, maar thans zonder procesvertegenwoordiger,
tegen:
de maatschap naar burgerlijk recht
Maatschap Oude Markt,
gevestigd en kantoorhoudend te Enschede,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Maatschap Oude Markt,
advocaat: mr. R.W.A. Kroon.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 januari 2013, 2 april 2013 en 1 oktober 2013 die de kantonrechter (rechtbank Oost-Nederland, respectievelijk Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Enschede) tussen BB&P en [appellant sub 2] als eisers en Maatschap Oude Markt als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 31 december 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens van grieven in het incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- het rolbericht van 24 april 2015, waarbij mr. Schuring voornoemd zich aan de procedure heeft onttrokken,
- het proces-verbaal van het op 29 april 2015 ter openbare terechtzitting door mr. Kroon voornoemd overeenkomstig zijn pleitnotities gehouden pleidooi.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op het door Maatschap Oude Markt overgelegde dossier.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden tussenvonnis van 8 januari 2013.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Tussen partijen bestaat een geschil over de eigendom van de inventaris van de (voormalige) discotheek Lunatic te Enschede, hierna: de discotheek. Sinds 15 september 2011 is Maatschap Oude Markt de eigenaar van het pand waarin die discotheek was gevestigd. Op het moment dat Maatschap Oude Markt de eigendom heeft verworven, was het bij de discotheek in gebruik zijnde gedeelte van het pand verhuurd aan [de huurder] (hierna: [de huurder]). Op 25 april 2012 heeft Maatschap Oude Markt wegens huurachterstand beslag laten leggen op de inventaris van de discotheek. Maatschap Oude Markt en [de huurder] zijn vervolgens bij een op 14 juni 2012 ondertekend contract met elkaar overeengekomen dat de huur van het pand werd beëindigd en dat [de huurder] en/of de besloten vennootschap DD&E Enschede B.V., namens wie [de huurder] tevens handelde (hierna: DD&E), de in deze overeenkomst nader beschreven inventarisgoederen aan Maatschap Oude Markt leverde(n) als deelbetaling op de huurschuld. Op 13 juni 2012 hadden BB&P en [appellant sub 2] aan Maatschap Oude Markt echter medegedeeld dat zij de gehele inboedel reeds eerder van [de huurder] en/of DD&E hadden gekocht.
4.2
In eerste aanleg hebben BB&P en [appellant sub 2] zich op het standpunt gesteld dat BB&P dan wel [appellant sub 2] de eigenaar van de door [de huurder] verkochte en geleverde inventarisgoederen zijn geworden voordat die levering plaatsvond, zodat [de huurder] toen niet bevoegd was tot de levering daarvan aan Maatschap Oude Markt. Zij hebben op grond daarvan verklaringen voor recht gevorderd met die strekking en veroordeling van Maatschap Oude Markt tot afgifte van de inventarisgoederen aan BB&P respectievelijk [appellant sub 2]. Subsidiair hebben zij gevorderd dat de kantonrechter ten laste van Maatschap Oude Markt de billijke vergoeding zal vaststellen, waarop BB&P respectievelijk [appellant sub 2] uit hoofde van het bepaalde in artikel 7:308 BW aanspraak heeft, c.q. een op basis van de redelijkheid en billijkheid vast te stellen vergoeding. Maatschap Oude Markt heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd.
4.3
De kantonrechter heeft de subsidiaire vordering ex artikel 7:308 BW reeds bij tussenvonnis van 8 januari 2013 afgewezen, evenals de vordering tot betaling van een vergoeding op basis van de redelijkheid en billijkheid. Tegen dit deelvonnis is weliswaar hoger beroep aangezegd, maar geen van de grieven heeft betrekking op de afwijzing van deze vorderingen, zodat de afwijzing daarvan niet in dit hoger beroep ter beoordeling voorligt. In het daaropvolgende tussenvonnis van 2 april 2013 zijn BB&P en [appellant sub 2] toegelaten tot bewijslevering inzake de door hen gestelde verkoop van de inventaris door [de huurder] in augustus 2011. Na getuigen te hebben gehoord heeft de kantonrechter in zijn eindvonnis de primaire vorderingen afgewezen, onder meer op de grond dat BB&P en [appellant sub 2] dat bewijs niet hadden geleverd.
4.4
In het principaal hoger beroep hebben BB&P en [appellant sub 2] met hun eerste grief aangevoerd dat niet [de huurder], maar DD&E de inventaris in augustus 2011 heeft verkocht, en dat de bewijsopdracht daarom anders had moeten luiden. In dit verband stelt het hof voorop dat Maatschap Oude Markt gemotiveerd heeft betwist dat [appellant sub 2], dan wel BB&P de eigenaar van de inventaris was. Zij heeft onder meer bestreden dat de door BB&P en [appellant sub 2] gestelde overeenkomst is gesloten, althans is uitgevoerd. BB&P en [appellant sub 2] hebben tegenover die bestrijding geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan blijken dat de inventaris geheel of gedeeltelijk door [de huurder] of DD&E aan één van hen is geleverd. In het midden kan blijven of BB&P en [appellant sub 2] in eerste aanleg hebben gesteld dat (niet [de huurder], maar) DD&E de verkoper was. Nu van levering aan [appellant sub 2] of BB&P niet is gebleken, is niet komen vast te staan dat [appellant sub 2], dan wel BB&P eigenaar van de inventaris is geworden. Hierop stranden de in eerste aanleg primair ingestelde vorderingen. Grief I kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.5
Met grief II hebben BB&P en [appellant sub 2] erover geklaagd dat de redenering, die in het bestreden eindvonnis is gevolgd en volgens welke redenering [appellant sub 2] (en/of [naam]) steeds eigenaar is gebleven van de inventaris, ertoe zou moeten leiden dat de oorspronkelijke primaire vorderingen hadden moeten worden toegewezen. Hierin miskennen BB&P en [appellant sub 2] dat het gaat om een redenering, die de kantonrechter klaarblijkelijk heeft gevolgd binnen het kader van de door hem gemaakte waardering van het bewijs van de stelling dat de inventaris van de discotheek is gekocht van [de huurder] en dat op grond daarvan BB&P of [appellant sub 2] de eigendom heeft verworven van de inventaris van de discotheek. BB&P en [appellant sub 2] hebben in hoger beroep afstand genomen van het in dit verband door de kantonrechter veronderstelde schijnkarakter van de verkoop van de inventaris aan [de huurder] en de terugkoop daarvan door [appellant sub 2] of BB&P: zij houden vol dat het in beide gevallen om een reële overeenkomst gaat, dus niet om schijnhandelingen. Indien de grief gegrond zou zijn, zou nog niet blijken dat BB&P dan wel [appellant sub 2] de eigenaar was van de inventaris toen [de huurder] deze aan Maatschap Oude Markt leverde. De grief kan BB&P en [appellant sub 2] daarom sowieso niet baten.
4.6
Nu het principaal hoger beroep niet slaagt, zullen de bestreden vonnissen worden bekrachtigd. Met haar incidenteel hoger beroep verlangt Maatschap Oude Markt geen andere beslissingen dan in de bestreden vonnissen zijn gegeven. Maatschap Oude Markt heeft bij haar hoger beroep geen belang, mede doordat de overweging van de kantonrechter dat [appellant sub 2] steeds eigenaar zou zijn gebleven niet ten grondslag ligt aan de afwijzing van de vorderingen van BB&P en [appellant sub 2] en daarom geen gezag van gewijsde dreigt te krijgen. (Het gaat daarbij overigens blijkbaar om een overweging binnen het kader van de bewijswaardering). In hoeverre de grieven in het incidenteel hoger beroep gegrond zijn, zal het hof daarom in het midden laten. Belang bij deze beoordeling heeft Maatschap Oude Markt ook al niet vanwege de proceskostenbeslissing in het incidenteel hoger beroep, doordat ook in geval van een ‘onnodig’ incidenteel hoger beroep de geïntimeerde in de kosten daarvan kan worden veroordeeld - waartoe het hof ook in dit geval reden ziet.

5.Slotsom

5.1
De grieven in het principaal hoger beroep falen, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd. Bij beoordeling van het incidenteel hoger beroep heeft Maatschap Oude Markt geen belang en het hof laat de gegrondheid van dat beroep daarom in het midden.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof BB&P en [appellant sub 2] in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep veroordelen. Deze kosten zullen, voor zover het de vergoeding voor advocatensalaris betreft overeenkomstig het liquidatietarief, in het principaal hoger beroep worden vastgesteld op € 683 aan betaald griffierecht en € 2.682 wegens salaris van de advocaat (3 punten tarief II), en in het incidenteel hoger beroep op € 1.341 wegens salaris van de advocaat (de helft van de vergoeding die in het principaal beroep wordt toegekend).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter van 8 januari 2013, 2 april 2013 en 1 oktober 2013;
veroordeelt BB&P en [appellant sub 2] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Maatschap Oude Markt vastgesteld op € 683 voor verschotten, op € 2.682 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, alsmede in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Maatschap Oude Markt vastgesteld op € 1.341 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, S.B. Boorsma en H.J. Rossel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2015.