In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2014, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar verlengde. De rechtbank had bepaald dat het openbaar ministerie zorg moest dragen voor het bestaan van een maatregelrapport, uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de verlengingstermijn. Het hof oordeelt dat deze imperatieve bepaling niet past binnen het wettelijke beslissingskader van de verlengingsrechter. De verlengingsrechter kan wel over de wenselijkheid van een onderzoek door de reclassering oordelen, maar kan dit niet als verplichting opleggen.
De terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, heeft in zijn beroep aangevoerd dat het resocialisatietraject is gestagneerd en dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te onderzoeken. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door advocaat-generaal mr. M.J.M. van der Mark, heeft echter betoogd dat er inmiddels voortgang is in het resocialisatietraject en dat een voorwaardelijke beëindiging prematuur is gezien de pathologie van de terbeschikkinggestelde.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het verzoek van de terbeschikkinggestelde om onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging moet worden afgewezen. Het hof achtte zich voldoende voorgelicht om te oordelen en concludeerde dat de noodzakelijkheid van een dergelijk onderzoek niet is gebleken. De rechtbank heeft op goede gronden beslist en het hof bevestigt de beslissing, met uitzondering van de bepaling over het maatregelrapport, die wordt vernietigd. Het hof beveelt aan dat de reclassering voor de volgende verlengingszitting onderzoek doet naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.