ECLI:NL:GHARL:2015:3355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.158.016
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de biologische vader

In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man, die de biologische vader is van de minderjarige, heeft in eerste aanleg verzocht om de erkenning van de minderjarige door zijn partner, [verzoeker2], te vernietigen en om vervangende toestemming te verkrijgen voor zijn eigen erkenning. De rechtbank heeft op 22 juli 2014 de erkenning door [verzoeker2] vernietigd en de man vervangende toestemming verleend om de minderjarige te erkennen. De vrouw en [verzoeker2] zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking.

Het hof heeft op 28 april 2015 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de verzoeken van de man tot erkenning en vernietiging van de eerdere erkenning door [verzoeker2] toewijsbaar zijn. Het hof overweegt dat er voldoende family life is tussen de man en de minderjarige, ondanks het feit dat de man na de beëindiging van de relatie met de vrouw niet eerder tot erkenning is overgegaan. De belangen van de man en de minderjarige wegen zwaarder dan de belangen van de vrouw en [verzoeker2] bij niet-erkenning. Het hof benadrukt dat de moeder verantwoordelijk is voor het verschaffen van duidelijkheid aan de minderjarige over haar biologische vader.

De beslissing van het hof is genomen na een mondelinge behandeling waarbij alle partijen aanwezig waren, inclusief de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.016/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, C/18/146380 / FA RK 14-339)
beschikking van de familiekamer van 28 april 2015
inzake

1. [verzoekster1],

wonende te [A],
verder te noemen: de vrouw,

2. [verzoeker2],

wonende te [A],
verder te noemen: [verzoeker2],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de vrouw en [verzoeker2],
advocaat: mr. F. Gosselaar, kantoorhoudend te Winschoten,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verder te noemen: de man,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Falkena, kantoorhoudend te Lelystad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. H.G.E. Klatter,
kantoorhoudend te Veendam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de rechtbank), van 22 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 oktober 2014, zijn de vrouw en [verzoeker2] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw en [verzoeker2] verzoeken het hof die beschikking te vernietigen - zo begrijpt het hof - voor zover de door [verzoeker2] gedane erkenning van [de minderjarige], geboren [in] 2011 (hierna te noemen: [de minderjarige]) is vernietigd en aan de man vervangende toestemming is verleend om [de minderjarige] te erkennen, en opnieuw beslissende de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker2] te bevestigen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 december 2014, heeft de bijzondere curator het verzoek in hoger beroep van de vrouw en [verzoeker2] bestreden.
2.3
De man heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 14 november 2014 een brief van 12 november 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
- op 24 november 2014 een journaalbericht van dezelfde datum van mr. Gosselaar met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is verschenen de bijzondere curator. Namens de raad is verschenen de heer [C]. Ter zitting heeft de raad op verzoek van het hof het raadsrapport d.d. 8 december 2014 overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie tussen de man en de vrouw is [de minderjarige] geboren. Vast staat dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is. De man en de vrouw hebben 2,5 jaar een relatie gehad. De relatie is in september 2012 geëindigd.
3.2
Vanaf september 2012 heeft de vrouw een relatie met [verzoeker2].
3.3
Op 15 oktober 2012 heeft [verzoeker2] [de minderjarige], met toestemming van de vrouw, erkend.
3.4
Vanaf 7 februari 2013 oefenen de vrouw en [verzoeker2] gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige].
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 17 februari 2014, heeft de man de rechtbank verzocht:
primair:
- een zorgregeling vast te stellen, waarbij de man de zorg voor [de minderjarige] heeft gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 16.30 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt, alsmede gedurende de helft van de vakanties en nader genoemde feestdagen;
- een informatie- en consultatieregeling vast te leggen, waarbij de vrouw de man maandelijks informeert over het welzijn en de ontwikkelingen van [de minderjarige] en hem tevens informatie met betrekking tot de school en de rapporten verstrekt;
- een bijzondere curator te benoemen;
subsidiair:
- de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker2] te vernietigen;
- vervangende toestemming te verlenen aan de man tot erkenning van [de minderjarige];
- het gezag over [de minderjarige] te wijzigen, zodanig dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over haar zullen uitoefenen.
Ter zitting in eerste aanleg d.d. 13 mei 2014 heeft de man zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij zijn verzoeken indient zonder onderverdeling in primair verzocht en subsidiair verzocht.
3.6
Bij beschikking van 4 maart 2014 heeft de rechtbank mr. H.G.E. Klatter benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige].
3.7
Bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 7 mei 2014, heeft de bijzondere curator de rechtbank verzocht:
- de door [verzoeker2] gedane erkenning van [de minderjarige] te vernietigen, en
- te bepalen dat de aantekening in het gezagsregister inhoudende dat [verzoeker2] het gezag over [de minderjarige] uitoefent, wordt doorgehaald.
3.8
Bij de bestreden beschikking van de rechtbank van 22 juli 2014 heeft de rechtbank:
- de door [verzoeker2] gedane erkenning van [de minderjarige] vernietigd;
- de man vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen;
- een voorlopige informatieregeling vastgesteld;
- de raad verzocht te onderzoeken welke gezagsvoorziening het meest in het belang van [de minderjarige] is, of er mogelijkheden zijn voor contact tussen de man en [de minderjarige] en op welke wijze de vrouw de man dient te informeren en consulteren over zaken die [de minderjarige] betreffen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde zijn de beslissingen van de rechtbank op verzoek van de bijzondere curator respectievelijk de man tot vernietiging van de door [verzoeker2] gedane erkenning van [de minderjarige] en verlening van vervangende toestemming aan de man tot erkenning van [de minderjarige]. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze verzoeken beide dienen te worden toegewezen.
4.2
Het hof is voor wat betreft de vernietiging van de door [verzoeker2] gedane erkenning en de verlening van vervangende toestemming aan de man tot erkenning - nu het hoger beroep alleen daartegen is gericht - van oordeel dat de kinderrechter de door de vrouw en [verzoeker2] in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren op toereikende gronden heeft verworpen, met welke gronden het hof zich verenigt en die het hof - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt. Het hof overweegt daarnaast nog als volgt.
4.3
Het hof volgt de moeder niet in haar standpunt dat er tussen de vader en [de minderjarige] nauwelijks sprake is geweest van family life als bedoeld in artikel 8 EVRM. Uit de stukken is gebleken dat de vader betrokken is geweest bij de zwangerschap van de moeder en dat hij in het eerste levensjaar van [de minderjarige] - toen hij nog samenwoonde met de moeder - een aandeel in de verzorging van [de minderjarige] heeft gehad. Dat de man in de anderhalf jaar nadat partijen uit elkaar zijn gegaan niet tot erkenning van [de minderjarige] is overgegaan, betekent niet dat er daarvoor geen sprake is geweest van family life. Daarbij komt dat family life tussen de verwekker en het kind geen vereiste is om in aanmerking te komen voor vervangende toestemming (HR 16 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0032). De duur van de zorg voor het kind door de man is voor de positie van de man evenmin doorslaggevend.
4.4
Het hof neemt voorts in aanmerking dat het uitgangspunt is dat de man, de verwekker, de mogelijkheid van erkenning in beginsel niet kan worden onthouden. Een zekere emotionele weerstand van de moeder tegen deze erkenning is onvoldoende om de erkenning niet door te laten gaan. Het is aan haar om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot een afwijzing van het verzoek van de man. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat bij toewijzing van de verzoeken van de man de verhouding tussen [de minderjarige] en haar verstoord zal worden. Evenmin is gebleken dat vernietiging van de door [verzoeker2] gedane erkenning en verlening van vervangende toestemming aan de man tot erkenning van [de minderjarige], een zodanige verstoring van de gezinsrust in de familie van de vrouw en [verzoeker2] zal meebrengen, dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in gevaar komt. Ook voor het overige is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat [de minderjarige] door vernietiging van de erkenning in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het hof volgt de moeder niet in haar standpunt dat wanneer aan de man vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] wordt verleend, terwijl [de minderjarige] bij [verzoeker2] en haar opgroeit, dit voor verwarring bij [de minderjarige] zal zorgen. Het is aan de moeder om aan [de minderjarige] duidelijkheid te verschaffen over wie haar biologische vader is.
4.5
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de belangen van de man en [de minderjarige] bij erkenning zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de moeder en [de minderjarige] bij niet-erkenning.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 juli 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. W. Foppen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 in bijzijn van de griffier.