In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarden van onroerende zaken van Stichting [X] te [Z]. De heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwegein had de waarde van de objecten aan de [a-straat] 2, 8 en 19 vastgesteld op respectievelijk € 10.730.000, € 1.310.000 en € 6.328.000 per waardepeildatum 1 januari 2011. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van belanghebbende tegen deze vaststellingen ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde in hoger beroep dat de waarde van de onroerende zaken moest worden vastgesteld op basis van de waarde in het economische verkeer, waarbij de huurwaardekapitalisatiemethode zou moeten worden toegepast. De heffingsambtenaar daarentegen verdedigde de gecorrigeerde vervangingswaarde als uitgangspunt voor de waardering.
Tijdens de zitting op 3 maart 2015 in Arnhem zijn beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de onroerende zaken in een commerciële onderneming worden gebruikt en dat de gecorrigeerde vervangingswaarde nagenoeg gelijk zou zijn aan de waarde in het economische verkeer. De heffingsambtenaar stelde dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren en dat de gecorrigeerde vervangingswaarde de juiste maatstaf was.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem verdedigde waarden. Het Hof stelde vast dat de waarde van de onroerende zaken in goede justitie moest worden vastgesteld op respectievelijk € 7.000.000, € 1.000.000 en € 4.500.000. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wet WOZ en de waarderingsmethoden voor onroerende zaken in het belastingrecht.