In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een bedrijfsgebouw aan de [a-straat] 6 te [Z] onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwegein had de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2011 vastgesteld op € 2.022.000, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2012. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 3 maart 2015 werd het geschil besproken, waarbij beide partijen van mening verschilden over de wijze van waardebepaling. Belanghebbende stelde dat de waarde moest worden vastgesteld op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode, terwijl de heffingsambtenaar de gecorrigeerde vervangingswaarde verdedigde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem verdedigde waarde en dat ook de door belanghebbende voorgestane waarde niet aannemelijk was gemaakt. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.000.000, waarmee het hoger beroep gegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.224.