Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Grief 5is gericht tegen het oordeel over het restitutierisico. Volgens Soffimat is het restitutierisico zeer groot. Voormelde grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
“Een en ander leidt tot het voorshands oordeel dat Soffimat in gebreke is gebleven met het nakomen van haar contractuele verplichtingen, meer in het bijzonder van de reeds opeisbare verbintenis om door middel van een Letter of Credit zekerheid te stellen voor de betaling van de door Tri-O-Gen conform nadere specificaties te produceren en te leveren goederen. Zij kan nakoming van die verplichting niet traineren door Tri-O-Gen de gegevens te onthouden die zij nodig heeft voor een definitieve prijsbepaling. Nu Tri-O-Gen, bij gebreke van deze gegevens, voldoende zekerheid gelegen acht in een bedrag van € 1.750.000,- (4 x € 437.500,- de prijs van een ORC small) dient Soffimat tot het voornoemde bedrag zekerheid te stellen, om zo de bestelling verder te kunnen afwikkelen, althans deze afwikkeling weer op gang te brengen. Uiteraard staat het partijen vrij om aan de hand van door Soffimat (alsnog) te verschaffen specificaties de te leveren ORC’s nader te bepalen en de zekerheidstelling daarop aan te passen”.
grief 3stelt Soffimat de vraag aan de orde of de vaststelling van verbeurde dwangsommen overeenkomstig artikel 49 EEX-Vo in kort geding kan geschieden. Soffimat betoogt dat uit de bewoordingen van artikel 49 EEX-Vo en de wetsgeschiedenis met betrekking tot die bepaling volgt dat alleen kan worden volstaan met een uitspraak die onaantastbaar is en kracht van gewijsde heeft. Naar Nederlands recht kan enkel een rechter in een bodemprocedure een dergelijke uitspraak geven. Volgens Soffimat kan daarom enkel de rechter in een bodemprocedure de hoogte van de verbeurde dwangsommen in dit verband vaststellen.
grieven 7 (algemene grief) en 8(betreffende de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis) missen zelfstandige betekenis en behoeven daarom geen afzonderlijke bespreking. Gelet op het oordeel over de overige grieven, kunnen ook de grieven 7 en 8 niet tot vernietiging van het vonnis leiden.