ECLI:NL:GHARL:2015:303

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
200.124.309
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door niet verlenen van MA-graad na afronding van een deeltijdopleiding in Stressmanagement

In deze zaak vorderden de appellanten schadevergoeding van SNR Schouten & Nelissen Recovery B.V. wegens het niet verlenen van de MA-graad na het afronden van de deeltijdopleiding 'Stressmanagement & Reïntegratiedeskundige'. De appellanten, die in 2002 en 2003 met de opleiding waren gestart, hadden op basis van de studieovereenkomsten en toezeggingen van SNR verwacht dat zij de MA-graad zouden ontvangen. SNR had echter in 2004 de accreditatie van de opleiding door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) ontvangen, waarbij de graad 'Master Stressmanagement en Reïntegratie' (MSR) werd toegekend, en niet de MA-graad. De rechtbank had de vorderingen van de appellanten afgewezen, maar het hof oordeelde dat SNR tekort was geschoten in de nakoming van de studieovereenkomsten. Het hof stelde vast dat de appellanten recht hadden op de MA-graad, zoals eerder was toegezegd, en dat SNR aansprakelijk was voor de schade die de appellanten hierdoor hadden geleden. Het hof oordeelde dat de stelplicht en bewijslast voor de toerekenbaarheid van de tekortkoming bij SNR lag. De zaak werd verwezen naar de schadestaatprocedure om de exacte schade te bepalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.309
(zaaknummer rechtbank Arnhem/rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem 218964)
arrest van de tweede kamer van 20 januari 2015
in de zaak van

1.[appellant sub 1],

wonende te [woonplaats],
2. [appellante sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellante sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [appellant sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [appellant sub 6],
wonende te [woonplaats],
7. [appellant sub 7],
wonende te [woonplaats],
8. [appellante sub 8],
wonende te [woonplaats],
9. [appellant sub 9],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr A.J.A. van Dijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNR Schouten & Nelissen Recovery B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SNR,
advocaat mr. W.E. Pors.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
28 september 2011, 22 februari 2012 en 16 januari 2013, die de rechtbank Arnhem/rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem tussen [appellanten] als eisers en SNR als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 maart 2013;
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met één productie.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
SNR is een commerciële onderwijsinstelling. Uit hoofde van tussen partijen gesloten studieovereenkomsten zijn [appellanten] in 2002 (cohort II) of 2003 (cohort III) gestart met de door SNR aangeboden deeltijd opleiding ‘Stressmanagement & Reïntegratiedeskundige’ (hierna: de opleiding). De opleiding betreft een postinitiële hbo-opleiding.
Op het aanmeldingsformulier, de prospectus en het cursusboek van de opleiding staat ‘Deeltijdse Masteropleiding (MA) Stressmanagement & Reïntegratiedeskundige’ vermeld.
3.2
Per 1 september 2002 is de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) gewijzigd en is een bachelor-masterstructuur in Nederland ingevoerd. Voor 1 september 2002 waren de graden Bachelor en Master nog niet in de wet verankerd.
Verschillende Nederlandse instellingen in het wetenschappelijk- en hoger beroepsonderwijs gingen, indien zij toch een Master-graad wilden verlenen, in de periode voor 1 september 2002 samenwerkingsverbanden aan met hogescholen en universiteiten in het buitenland. Op grond van dergelijke samenwerkingsverbanden was het in sommige gevallen mogelijk om studenten aan een Nederlandse wo- of hbo-instelling na afronding van hun studie een Master-graad van de betreffende buitenlandse universiteit of hogeschool te verlenen.
Aan de wetswijziging per 1 september 2002 is een uitvoerige, openbare consultatie- en adviesperiode voorafgegaan, die onder meer heeft geleid tot een notitie van de Minister van OCW “Naar een open hoger onderwijs” over de invoering van een bachelor-masterstructuur. Deze notitie is in november 2000 naar het parlement is gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 496, nr. 1). Deze notitie is mede gebaseerd op het namens de Onderwijsraad uitgebrachte advies van de commissie-Rinnooy Kan. Met betrekking tot graden en titulatuur is in de notitie de volgende passage opgenomen:
“Graden in hbo en wo
Ik neem het voorstel van de commissie-Rinnooy Kan over om in de inter- nationale graden het onderscheid tussen hbo en wo uit te drukken. Er moet echter opgepast worden voor overregulering. Er is geen behoefte aan fijnmazige regelgeving rond de precieze naamgeving van bachelor- en mastergraden. Bovendien zijn er internationaal verschillende voorbeelden van zelfregulering, waarbij kan worden aangesloten. Een voorbeeld zijn MBA-studies, waarbij sprake is van een betrekkelijk uniforme naamgeving en waarbij in Europa en Noord-Amerika reeds een praktijk van kwaliteits- zorg en accreditatie bestaat.
De graden bachelor en master of science en arts worden gereserveerd voor wo-opleidingen. Het recht om deze graden te verlenen vloeit voort uit de accreditatie als wo-opleiding. De titel master of philosophy krijgt geen beschermde status, omdat er naar mijn mening geen behoefte is aan een aparte mastergraad voor op onderzoek gerichte opleidingen. De M.Phil is bovendien ook in de Angelsaksische landen geen gemeengoed.”
Na de wetswijziging per 1 september 2002 mag op grond van het bepaalde in artikel 7.10a WHW de graad ‘Master of Arts’ alleen nog verleend worden aan degenen die met goed gevolg een universitaire masteropleiding hebben gevolgd. Artikel 7.10a WHW bepaalt:
“Artikel 7.10a. Verlening van graden
1.Het instellingsbestuur verleent de graad Bachelor en de graad Master aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs onderscheidenlijk het afsluitend examen van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs heeft afgelegd. Afhankelijk van het vakgebied waarin het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen van een bacheloropleiding onderscheidenlijk het met goed gevolg afgelegde examen van een masteropleiding is afgelegd, wordt aan de verleende graad toegevoegd «of Arts» dan wel «of Science». Bij ministeriële regeling kan voor een opleiding of een groep van opleidingen met betrekking tot een in dit lid bedoelde graad een andere toevoeging dan die, bedoeld in de tweede volzin, worden vastgesteld.
2.Het instellingsbestuur verleent de graad Bachelor en de graad Master aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs onderscheidenlijk het afsluitend examen van een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs heeft afgelegd. Afhankelijk van het vakgebied waarin het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen van een bacheloropleiding onderscheidenlijk het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen van een masteropleiding is afgelegd, wordt aan de verleende graad de toevoeging verbonden die op grond van artikel 5a.2, lid 2a, onder a, met positief resultaat is getoetst.”
(....)
Bij wet van 23 september 2004 (Stb. 2005, 32) is in artikel 7.19a lid 2 WHW onder meer opgenomen dat de graad “ Master of Arts ” wordt aangeduid/afgekort als MA en de graad
“ Master of Science ” als MSc.
3.3
In juni 2003 heeft [de decaan] (hierna: [de decaan]), decaan van SNR, aan onder meer [appellanten] een e-mail verzonden met daarin de volgende passage:
“ Dat houdt in dat wij de studenten van de eerste twee inschrijfjaren een erkend MA-diploma mogen verschaffen”
3.4
In juli 2003 heeft de Dutch Validation Council (hierna: DVC) aan SNR bericht:
“Met genoegen deel ik namens de Dutch Validation Council mede, dat de navolgende opleiding is toegelaten tot het kandidaatsregister van het “DVC Masterregister”.”
-
Master in Stressmanagement en Reïntegratie deskundigheid
Dit verleent u het recht om vanaf juni 2003 de genoemde titel aan maximaal twee uitstromende cohorten afgestudeerden van de genoemde opleidingen te mogen verlenen.
(…)”
3.5
[de decaan] heeft namens SNR een brief d.d. 24 september 2004 naar [appellanten] verstuurd. Deze brief vermeldt, voor zover van belang:
“Gisteren, 16 september 2004, ontving ik van cohort III een bezorgde brief (overigens met de datum 21 september) over de status van de opleiding Stressmanagement en Reïntegratiedeskundige. (…) De NVAO is vanaf eind 2003 de enige instantie die accreditaties kan verstrekken. (…)
Er worden in Nederland veel nieuwe masteropleidingen aangeboden; zowel door universiteiten, hogescholen als private ondernemingen. De laatste twee zijn betrekkelijk nieuwe spelers in het veld. De wet staat hen toe dit type van onderwijs aan te bieden. Ook private aanbieders kunnen hun bachelor- en masteropleidingen dus laten accrediteren bij de NVAO. Schouten & Nelissen heeft vanaf het begin (2001) het voornemen uitgesproken de door hen ontwikkelde en te ontwikkelen masteropleidingen te laten accrediteren.
In dat kader hebben wij de masteropleiding Stressmanagement en Reïntegratiedeskundige destijds aangeboden aan de toenmalige accrediterende instantie, de DVC. Onze opleiding is medio 2003 aan de DVC, dus voordat de NVAO actief was, aangeboden ter kandidaatsaccreditatie als een MA-SR, als een Master of Arts opleiding dus. Als zodanig is de opleiding inderdaad kandidaatsgeaccrediteerd door de DVC. Dit betekent dus dat alle studenten die toegezegd is dat zij recht hebben op de MA-titel, en dat zijn de cohorten I t/m III, deze inderdaad kunnen voeren. Zij kunnen kiezen tussen de ‘oude’ titel MA-SR of de ‘nieuwe’ titel MSR. Het cohort IV is medegedeeld dat zij af zal studeren als MSR.
Overigens hebben wij de aanduiding MA-SR niet op het diploma gezet van de eerste groep afgestudeerden. Dit omdat inmiddels duidelijk was geworden dat de titel Master of Arts voor dit type onderwijs zijn langste tijd had gehad. Onder invloed van de nieuwe Wet op de Accreditatie werd duidelijk dat de Master of Arts titel bestemd is voor het initiële universitaire hoger onderwijs, evenals de Master of Science (MSc), en bovendien dat de Master of Arts titel niet thuis hoort in de gamma-wetenschappen, eerder in de wereld van de alfa-studies.
(…)
Desondanks willen wij de studenten van cohort I t/m III tegemoet komen door op hun diploma onder andere te vermelden dat de opleiding kandidaatsgeaccrediteerd is door de DVC als Master of Arts in Stressmanagement- en Reïntegratiedeskundigheid (MA-SR). (…).”
3.6
Bij brief van 21 december 2004 heeft de nederlands vlaamse accreditatie organisatie (hierna: nvao) aan SNR bericht:
“Besluit strekkende tot positieve beoordeling van de aanvraag Toets nieuwe opleiding
voor de hbo-master Stressmanagement & Reïntegratie
Bij brief d.d. 24 december 2003 heeft [persoon 1], voorzitter van
de raad van bestuur Schouten & Nelissen Groep, hierna SN, bij de Nederlands-Vlaamse
Accreditatie Organisatie in oprichting, hierna: NVAO i.o. een aanvraag Toets nieuwe
opleiding, als bedoeld in artikel 5a.1 1 van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderwijs, hierna: WHW (Stb. 2002, 302), ingediend voor de opleiding
“Stressmanagement & Reïntegratie", een hbo-master-opleiding, leidend tot de graad Master
Stressmanagement- en Reïntegratie (MSR). Het betreft een postinitiële hbo-master, die als
deeltijdopleiding wordt aangeboden. De opleiding wordt verzorgd op de cursuslocatie in
Amersfoort.
De NVAO i.o. heeft voor de beoordeling van de aanvraag een panel van deskundigen
ingesteld. Het panel kende de volgende samenstelling: [panellid 1],
voorzitter, [panellid 2] en [panellid 3]. De beoordeling van het panel is
verricht aan de hand van het Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs (Stcrt.
2003, 120).
Het panel heeft over de aanvraag een positief advies uitgebracht aan de NVAO i.o. Het
panel beoordeelt alle facetten met een voldoende. In de vergadering van 1 juni 2004 heeft
het DB vastgesteld dat het onderwerp programma onvoldoende is. Het DB heeft vervolgens
contact opgenomen met SN. In een overleg met SN op 6 juli heeft het DB toegelicht dat het
onderwerp programma nog niet van masterniveau is en de instroomeisen onvoldoende zijn.
Het DB heeft in een gesprek het panel over dit standpunt geïnformeerd.
Vervolgens heeft SN, rekening houdende met de genoemde kritiekpunten, op 1 oktober
2004 een herziene aanvraag ingediend, waarin het programma en de instroomeisen zijn
aangepast. De herziene aanvraag is door de NVAO i.o. beoordeeld. Het panel is bij deze
beoordeling niet betrokken vanwege het al gegeven positieve advies over de eerste
aanvraag”
(….)
3.7
In 2005 en 2006 hebben [appellanten] elk een diploma van SNR met daarop de titel “Master of Arts in Stressmanagement en Reïntegratiedeskundigheid (MA-SR)” ontvangen. SNR heeft in verband met dit diploma op 7 april 2008 een brief met bijlagen aan [appellanten] verstuurd. Deze brief vermeldt, voor zover van belang:
“U bent in (…) afgestudeerd aan de Schouten & Nelissen University en heeft daarbij een diploma ontvangen met de titel Master of Arts in Stressmanagement en Reïntegratiedeskundigheid (MA-SR). Onlangs is gebleken dat de titel op uw diploma niet juist is. In deze brief lichten wij de achtergrond toe van deze onjuistheid en hoe deze tot stand is gekomen. In de bijlagen vindt u een brief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover en een nieuw diploma met aangepaste titel.
In 2003 is uw studie kandidaatsgeaccrediteerd bij de Dutch Validation Council (DVC). Destijds werd ervan uitgegaan dat bij afstuderen de titel Master of Arts in Stressmanagement en Reïntegratiedeskundigheid (MA-SR) kon worden verleend. In de looptijd van uw studie is echter de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) opgericht die in Nederland als enige wettelijke organisatie de accreditaties verleent. De NVAO heeft de studie uiteindelijk op 21 december 2004 geaccrediteerd met de titel: Master Stressmanagement en Reïntegratie (MSR).
Bij uw afstuderen is op uw diploma de titel: MA-SR vermeld. Omdat de uiteindelijke accreditatie echter niet door de DVC werd verleend, maar door de NVAO bleven hier vragen over bestaan. De Raad van Bestuur van SNR Services B.V., moedermaatschappij van o.a. de Schouten & Nelissen University heeft vanaf de accreditatie op 21 december 2004 laten onderzoeken wat de juiste titel is, verbonden aan de door u gevolgde studie.
(…)
De duidelijkheid is pas op 11 februari jl. definitief en eenduidig gegeven door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In de bijlage treft u een kopie van deze brief van het Ministerie aan. Tevens treft u aan een brief van de NVAO d.d. 17 januari j.l. Op basis van deze brief zijn wij tot de conclusie gekomen dat op het aan u uitgereikte diploma een onjuiste titel is vermeld. Daarom ontvangt u bij deze tevens een nieuw diploma met daarin vermeld de juiste titel. Het oude diploma komt daarmee te vervallen.
Het spijt ons dat het zo lang heeft geduurd voordat er duidelijkheid kon worden gegeven over de titel die verbonden is aan de door u gevolgde studie.(…)”
3.8
SNR heeft als bijlagen bij voorgenoemde brief van 7 april 2008 de aan haar gestuurde brieven van 22 januari 2008 van de nvao en van 11 februari 2008 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ministerie van OCW) toegevoegd. De brief van 22 januari 2008 van de nvao houdt onder meer in:
“(…) Aan een positief beoordeelde postinitiële hbo-masteropleiding is de graad Master verbonden zonder het predikaat of Arts dan wel of Science. Sedert juli 2007 is aan postinitiële wo-masteropleidingen de graad Master of Arts dan wel Master of Science gekoppeld.
Een student die na augustus 2002 is afgestudeerd aan een door de NVAO positief beoordeelde postinitiële hbo-masteropleiding heeft recht op de graad Master en komt niet in aanmerking voor de titel Master of Arts of Master of Science. Dit geldt ook voor studenten die met de opleiding zijn gestart voorafgaand aan de accreditatie van de opleiding en na accreditatie zijn afgestudeerd. (…)”
De brief van 11 februari 2008 van het Ministerie van OCW vermeldt, voor zover van belang:
“(…) De opleiding Stressmanagement & Reïntegratie is op 21 december 2004 als HBO-master geaccrediteerd. (…)
Door de accreditatie van de bovengenoemde opleiding worden de wettelijke bepalingen, inclusief de bepalingen omtrent graadverlening, van toepassing. Op grond van de genoemde wet is de graad MA (en MSc) voorbehouden aan het wetenschappelijk onderwijs. Aan een hbo-opleiding (bachelor en master) kan geen ‘of Arts’ of ‘of Science’ zijn verbonden. Aan een hbo-opleiding is de graad bachelor respectievelijk master verbonden waarbij de instelling een relevante toevoeging kan plegen (met uitzondering van ‘of Arts’ of ‘of Science’).
Ander geformuleerd: degene die afstudeert nadat de opleiding is geaccrediteerd, studeert af aan een geaccrediteerde (dus formeel erkende) opleiding – ook al was de opleiding gedurende een groot deel van zijn of haar studietijd niet geaccrediteerd - en verkrijgt een formeel erkende graad en dito getuigschrift. Wat betreft de graad betekent dat voor een hbo-opleiding géén MA of MSc. Dit geldt ook voor opleidingen die door de DVC waren beoordeeld. Bij deze opleiding gaat het blijkbaar om de graad MSR.”
3.9
[appellanten] hebben uiteindelijk bij voornoemde brief van 7 april 2008 een diploma van SNR ontvangen waarop staat aangegeven dat hen de graad Master Stressmanagement en Reïntegratie (MSR) is verleend.
3.1
Bij brief van 4 februari 2011 hebben [appellanten] SNR aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade als gevolg van het niet ontvangen van de MA-graad na afronding van de opleiding.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In deze zaak houden [appellanten] SNR aansprakelijk voor de door hen geleden en te lijden schade als gevolg van het niet ontvangen van de graad “Master of Arts” (hierna MA-graad of “master of arts”) na afronding van de door SNR aangeboden deeltijd opleiding ‘Stressmanagement & Reïntegratiedeskundige’. Zij baseren hun vorderingen op de met SNR gesloten studieovereenkomsten en de in dat kader gedane toezegging dat deze opleiding zou leiden tot de MA-graad en voorts op onrechtmatige daad van SNR door het niet verlenen van een MA-graad.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat [appellanten] bij comparitie de grondslag van hun vordering hebben gewijzigd in die zin dat zij SNR na die wijziging verwijten hen geen onderwijs op universitair niveau te hebben aangeboden en SNR niet langer verwijten hen na afronding van de opleiding geen MA-graad te hebben verleend. Na bewijslevering heeft de rechtbank bij eindvonnis geoordeeld dat SNR en [appellanten] zijn overeengekomen een opleiding te krijgen op universitair niveau en dat niet gebleken is dat de opleiding dat niveau niet heeft gehad.
4.2
[appellanten] zijn met acht grieven, die blijkens de toelichting daarop beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen, tegen het oordeel van de rechtbank in beroep gekomen. Deze grieven lenen zich grotendeels voor gezamenlijke behandeling.
Grondslag vorderingen
4.3
Met
grief Ikeert [appellanten] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij bij comparitie van partijen hun grondslag hebben gewijzigd.
Het hof oordeelt als volgt. Nu in hoger beroep nieuwe grondslagen aan de vorderingen ten grondslag mogen worden gelegd, kan in het midden blijven of uit de processtukken in eerste aanleg een wijziging van grondslag kan worden afgeleid. In hoger beroep hebben [appellanten] immers onmiskenbaar aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat SNR tekort is geschoten in de door haar met [appellanten] gesloten studieovereenkomsten en de in dat kader gedane toezegging dat deze opleiding zou leiden tot de MA-graad (zie onder meer grief III) en voorts dat SNR door [appellanten] geen MA-graad te verlenen onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld (zie onder meer grief V, VI en VII). Het hof zal de vorderingen op basis van deze grondslagen behandelen.
4.4
De
grieven II, III, IV en VIIstellen de gestelde tekortkoming van SNR en de daaruit voortvloeiende schade van [appellanten] aan de orde.
Naar het oordeel van het hof heeft SNR onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij de studenten van de cohorten I t/m III (waartoe [appellanten] onbetwist behoren) heeft toegezegd dat zij recht hebben op een MA-titel en dat zij hebben mogen begrijpen dat dit een Master of Arts titel betrof. [appellanten] hebben immers ter onderbouwing van hun stelling dat SNR deze toezegging heeft gedaan, verwezen naar de als productie 10 bij inleidende dagvaarding overgelegde brief van [de decaan] d.d. 24 september 2004, waarin deze schrijft:
“Dit betekent dus dat alle studenten die toegezegd is dat zij recht hebben op de MA-titel, en dat zijn de cohorten I t/m III, deze inderdaad kunnen voeren.”
Dat [appellanten] mochten begrijpen dat met ‘de MA-titel’ een Master of Arts titel werd bedoeld, volgt uit dezelfde brief, nu daarin ook uitdrukkelijk is opgenomen:
“Onze opleiding is medio 2003 aan de DVC, dus voordat de NVAO actief was, aangeboden ter kandidaatsaccreditatie als een MA-SR, als een Master of Arts opleiding dus.”
Het lag gelet op de inhoud van deze brief op de weg van SNR om voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die de conclusie rechtvaardigen dat de toezegging waarover [de decaan] heeft geschreven, niet daadwerkelijk is gedaan, niet bevoegd is gedaan, of op een zodanig moment of op zodanige wijze dat die toezegging niet van invloed kan zijn geweest op de inhoud van de overeenkomsten met [appellanten] SNR heeft dit nagelaten.
4.5
SNR heeft met betrekking tot genoemde brief van [de decaan] van 24 september 2004 aangevoerd dat dit een mededeling betreft van lang na de totstandkoming van de onderwijsovereenkomsten met [appellanten], doch naar het oordeel van het hof is het tijdstip waarop de mededeling is gedaan (24 september 2004) in dezen niet van belang. Uit hetgeen [de decaan] heeft geschreven kan immers worden afgeleid dat hij op een toezegging aan de studenten in het verleden doelt. [appellanten] hebben gesteld, onder verwijzing naar de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen van een aantal studenten en van [persoon 2], werkzaam voor SNR, dat er toezeggingen zijn gedaan bij het aangaan van de overeenkomsten; SNR heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Zo heeft zij niet verwezen naar in dit verband gedane toezeggingen op enig later moment dan voor of bij aanvang van de opleidingen van [appellanten] en heeft zij ook niet aangevoerd dat [de decaan] heeft bedoeld naar dergelijke toezeggingen te verwijzen. Nu SNR evenmin enige andere verklaring heeft gegeven voor hetgeen in de brief van [de decaan] is vermeld, moet er van worden uitgegaan dat de toezeggingen aan de cohorten I t/m III waarnaar [de decaan] verwijst, de toezeggingen betreft die SNR [appellanten] volgens hun stellingen heeft gedaan bij het aangaan van de overeenkomsten met [appellanten]. Van SNR had temeer mogen worden verwacht dat zij haar betwisting nader zou motiveren, nu [appellanten] als producties 7 en 8 bij inleidende dagvaarding aanmeldingsformulieren en de tekst van de prospectus heeft overgelegd, waarop “ Deeltijdse Masteropleiding (MA) Stressmanagement & Reïntegratiedeskundige” is vermeld, terwijl SNR niet, althans onvoldoende onderbouwd, heeft betwist dat zij deze stukken indertijd heeft gebruikt voorafgaand aan en bij het sluiten de studieovereenkomsten met [appellanten]
Aan het voorgaande doet niet af dat - zoals SNR heeft aangevoerd - de uit een onderwijsovereenkomst voortvloeiende verbintenissen in vergaande mate bepaald worden door de wet zelf en dat de onderwijsovereenkomsten summier zijn geformuleerd. Ook als dit juist zou zijn, sluit dit immers niet uit dat SNR, zoals [de decaan] heeft geschreven, met betrekking tot de te verwerven titel bepaalde toezeggingen heeft gedaan, en dat zij aan die toezeggingen jegens [appellanten] is gebonden.
4.6
Met [appellanten] is het hof op grond van het vorenstaande van oordeel dat SNR door het niet verlenen van de MA-graad, althans met het eerst verlenen en daarna intrekken van de MA-graad, tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomsten met [appellanten] Op grond van art. 6:74 BW is SNR verplicht de schade te vergoeden die [appellanten] leiden als gevolg van deze tekortkoming, tenzij de tekortkoming SNR niet kan worden toegerekend. Stelplicht en bewijslast terzake van het ontbreken van toerekenbaarheid rusten op SNR.
4.7
Het hof stelt in dit verband voorop dat op grond van art. 6:75 BW geldt dat een tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend, indien zij niet te wijten is aan schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Daarbij geldt dat afdeling 9 van titel 1 BW ook van toepassing is, indien nakoming van een verbintenis van meet af aan onmogelijk is geweest.
4.8
SNR heeft in dit verband betoogd dat haar niet valt te verwijten, althans dat het niet voor haar risico komt, dat zij in de onzekere periode rond de wijziging van de WHW per 1 september 2002 en het daaruit voortvloeiende verbod aan niet universitaire masteropleidingen om de graad “ Master of Arts ” te verlenen, in onzekerheid verkeerde over de titel die verleend mocht worden aan afgestudeerden van de opleiding. Daarbij heeft SNR gewezen op de nog in 2003 aan de opleiding door de DVC verleende kandidaataccreditatie en haar veronderstelling dat dit betekende dat bij het afstuderen aan de opleiding de graad
“ Master of Arts ” wel degelijk kon worden verleend en op het feit dat het nvao i.o. haar pas in december 2004 informeerde over de juiste graad. SNR betoogt dat eerst op dat moment (december 2004) een eerste signaal is afgegeven dat de opleiding na voltooiing geen recht gaf op de graad “master of arts”, maar op de graad MSR (Master Stressmanagement en Reïntegratie) en dat eerst in februari 2008, met de brief van het Ministerie van OCW, volstrekte duidelijkheid is gecreëerd over de aan de tot 1 juli 2007 aan de opleiding afgestudeerde studenten te verlenen graad, te weten MSR (in plaats van “ Master of Arts ”).
Naar het oordeel van het hof kunnen de genoemde omstandigheden echter geen rechtvaardiging vormen voor het feit dat SNR de in r.o. 4.4 e.v. vastgestelde toezeggingen aan [appellanten] heeft gedaan. In tegendeel, de gestelde onzekerheid omtrent de te verlenen graad had SNR juist van het doen van die toezeggingen moeten weerhouden, althans haar ertoe moeten bewegen op dit punt een voldoende duidelijk voorbehoud te maken.
4.9
Ook overigens heeft SNR geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat haar niet kan worden verweten dat zij voornoemde toezeggingen heeft gedaan, althans dat de niet nakoming van die toezeggingen niet voor haar rekening zou moeten komen. Het hof acht in dit verband onvoldoende de stelling dat SNR is afgegaan op hetgeen de DVC haar had medegedeeld omtrent de bevoegdheid om de MA-graad aan de studenten van de cohorten I t/m III te verlenen. Met de wijziging van de WHW per 1 september 2002 en de invoering van het bachelor/masterstelsel in Nederland bestond immers een belangrijke indicatie om aan te nemen dat SNR als instelling van hoger beroepsonderwijs niet bevoegd was de MA-titel toe te kennen. Aan art 7.10a WHW, zoals dat op die datum is gaan luiden, kan redelijkerwijs niet de uitleg worden gegeven dat een hogeschool die bevoegdheid had. Het eerste lid van het artikel ziet duidelijk op de bevoegdheden van een instellingsbestuur in het wetenschappelijk onderwijs; alleen een zodanig bestuur is bevoegd om de graad “bachelor” respectievelijk “master” te verlenen aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding respectievelijk het afsluitend examen in het wetenschappelijk onderwijs heeft afgelegd. Dit artikellid bepaalt verder dat achter deze graad bachelor of master de woorden “of arts” dan wel “of science” wordt toegevoegd, afhankelijk van het vakgebied waarin het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen van een bacheloropleiding onderscheidenlijk het met goed gevolg afgelegde examen van een masteropleiding is afgelegd. Het tweede lid van artikel 7.10a WHW ziet op de bevoegdheden van een instellingbestuur in het hoger beroepsonderwijs en bepaalt dat zodanig bestuur de graad bachelor en de graad master verleent aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs onderscheidenlijk het afsluitend examen van een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs heeft afgelegd.
Ook in de handelingen van de Eerste Kamer met betrekking tot wetsontwerp 28 024 (vergaderjaar 2001-2002, 28 024, nr. 232c, memorie van antwoord, bladzijde 39), daterend van de periode vóór de wetswijziging, is reeds te lezen dat de minister in antwoord op vragen van leden van de Eerste Kamer antwoordt:
“Het is juist dat de hogescholen in beginsel zelf binnen het kader van het voorgestelde artikel 7.10a aangeven welke benaming zij voor een graad gebruiken. De instelling voegt aan de graad de vermelding van het vakgebied of het beroepenveld toe waarop de opleiding betrekking heeft. De toevoegingen “of arts” en “of science” zijn evenwel voorbehouden aan wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen. Het accreditatieorgaan toetst of “de vlag de lading dekt”.
Daarnaast is de in r.o. 3.2 van dit arrest geciteerde notitie van de Minister van OCW van november 2000 relevant, waaruit duidelijk blijkt dat het steeds het voornemen van de Regering is geweest om de graden bachelor en master of science en arts te reserveren voor wo-opleidingen.
SNR heeft niet, althans in onvoldoende mate toegelicht dat en om welke reden zij bij het aangaan van de overeenkomsten met [appellanten] en de in dat kader nog in september 2004 aan [appellanten] gedane toezeggingen niet van de consequenties van de (naderende ) wetgeving en de genoemde voorbereidende stukken op de hoogte was of heeft kunnen zijn. Het lag op de weg van SNR zich daarvan wel op de hoogte te stellen, zeker nu zij zich voor het eerst in dit opleidingssegment begaf.
4.1
In het bijzonder nu vaststaat dat belangrijke indicaties bestonden op grond waarvan aan de informatie van de DVC op zijn minst kon worden getwijfeld, lag het op de weg van SNR om niet op de van DVC verkregen informatie af te gaan zonder ook zelf voldoende inspanning en zorgvuldigheid te betrachten om de juistheid van die informatie te verifiëren. In beginsel mag immers redelijkerwijs van een onderwijsinstelling die omtrent de met haar opleidingen te verwerven titulatuur aan (toekomstige) studenten bepaalde toezeggingen doet, worden verwacht dat zij zich er tevoren deugdelijk van vergewist of zij op grond van de toepasselijke (al dan niet toekomstige) wetgeving tot het naleven van haar toezeggingen in staat zal zijn en dat zij, indien op dit punt enige onzekerheid bestaat, de betrokken studenten daarvan in kennis stelt.
SNR heeft aangevoerd dat de nvao pas met ingang van 1 januari 2005 (in de per die datum gewijzigde WHW) als accreditatieorgaan met name werd genoemd en in de periode tussen 1 september 2002 en 1 januari 2005 slechts in oprichting was, zodat SNR er ook daarom vanuit is gegaan dat tot die tijd de DVC accreditaties gelding bleven behouden. Tegen de achtergrond van de hierboven in 3.2 en 4.9 geschetste uitgangspunten van de per 1 september 2002 gewijzigde WHW en het daarin duidelijk vastlegde onderscheid tussen graden in het wo-onderwijs en het hbo-onderwijs, acht het hof deze stellingen, wat daar ook van zij, onvoldoende om aan te nemen dat SNR op dit punt niet tot enig (nader) onderzoek gehouden was.
4.11.
De conclusie uit het voorgaande luidt dan ook dat SNR onvoldoende heeft gesteld om haar beroep op overmacht te doen slagen. Aldus moet als vaststaand worden aangenomen dat de tekortkoming van SNR - zo al niet aan schuld te wijten – in ieder geval voor haar risico behoort te blijven.
4.12
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat SNR toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de studieovereenkomsten met [appellanten]. In zoverre slagen de grieven II tot en met IV. Dit betekent dat SNR verplicht is de schade te vergoeden die [appellanten] daardoor hebben geleden.
4.13
Op grond van de devolutieve werking van het beroep dient, bij het slagen van deze grieven, het beroep op verjaring van SNR opnieuw te worden beoordeeld. Daarvoor geldt het volgende.
SNR stelt dat de vorderingen van [appellanten] verjaard zijn. Primair voert zij hiertoe aan dat de verjaringstermijn van vijf jaar vanaf 29 oktober 2002 (de datum waarop de laatst ingeschreven student die behoort tot [appellanten] bij de opleiding is ingeschreven) is gaan lopen. [appellanten] hadden volgens SNR op grond van de wet kunnen weten op welke graad zij recht hadden na voltooiing van deze opleiding. Subsidiair stelt SNR dat de verjaringstermijn is aangevangen met de brief d.d. 24 september 2004 van SNR. Uit die brief hadden [appellanten] kunnen afleiden dat zij geen aanspraak konden maken op de MA-graad. Nu de stuitinghandeling van [appellanten]– dat heeft SNR op zichzelf erkend - pas op 4 februari 2011 heeft plaatsgevonden, zijn de vorderingen verjaard.
4.14
De vorderingen van [appellanten] zijn primair gegrond op tekortkoming in de nakoming van de studieovereenkomsten en strekken tot schadevergoeding. Gelet daarop is de verjaringsregeling van artikel 3:310 lid 1 BW van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een vordering tot schadevergoeding door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Het criterium ‘bekend is geworden’ moet blijkens vaste rechtspraak in beide gevallen subjectief worden opgevat. Vereist is daadwerkelijke bekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat er schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon.
4.15
Dat op de door SNR genoemde momenten sprake was van daadwerkelijke bekendheid van [appellanten] met het feit dat zij geen MA-graad zouden verkrijgen bij voltooiing van de opleiding, is niet gebleken. De brief van 24 januari 2004 geeft daarover in ieder geval geen duidelijkheid. Integendeel, uit de in de brief opgenomen passage:

Dit betekent dus dat alle studenten die toegezegd is dat zij recht hebben op de MA-titel, en dat zijn de cohorten I t/m III, deze inderdaad kunnen voeren.”,
volgt nu juist dat de cohorten I tot en met III volgens SNR wél de MA-graad kunnen voeren.
[appellanten] hebben in juni 2005 ook daadwerkelijk een diploma met de graad “ Master of Arts Stressmanagement en Reïntegratie” door SNR uitgereikt gekregen. Eerst bij brief van 7 april 2008 heeft SNR [appellanten] bericht dat de op hun diploma vermelde MA-graad niet juist is en is een diploma met de juiste titel MSR) aan [appellanten] toegezonden. Het hof is daarom van oordeel dat van daadwerkelijke bekendheid met de (oorzaak van de) schade, te weten de te verkrijgen graad, althans het niet verkrijgen van de MA-graad geen sprake was op de door SNR genoemde data. Dat van die bekendheid sprake was op een eerder moment dan 4 februari 2006 (vijf jaar voor de eerste stuitingshandeling) is gesteld noch gebleken.
Daarop stuit het verjaringsverweer af.
4.16
SNR betwist voorts dat [appellanten] schade hebben geleden. Volgens haar is, nu vaststaat dat de opleiding qua inhoud van universitair niveau was en goed aangeschreven staat, geen sprake van schade bij [appellanten] omdat bijvoorbeeld kansen op een baan of promotie niet alleen worden bepaald door een formeel getuigschrift en bijbehorende graad. Het hof overweegt als volgt. Inzet van deze procedure is- kort gezegd- een verklaring voor recht dat SNR toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de studieovereenkomsten en aansprakelijk is jegens [appellanten] voor de daaruit voortvloeiende schade en een veroordeling van SNR tot het vergoeden van die schade nader op te maken bij staat.
Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, is, naast de vaststelling van de aansprakelijkheid, wat het element schade betreft, voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat is hier naar het oordeel van het hof het geval.
Denkbaar is dat [appellanten] door het niet verkrijgen van de MA-graad in hun carrièrekansen zijn geschaad dan wel dat het niet verkrijgen van de MA-graad een rol heeft gespeeld in hun salariëring en/of tarifering als zelfstandige na het afstuderen aan de opleiding. In de schadestaatprocedure zal per appellant de schade moeten worden vastgesteld. De overige verweren van SNR, die zien op de omvang van de schade, kunnen ook in de schadestaat- procedure aan de orde komen.
4.17
Om redenen van proceseconomie zal het hof partijen in de gelegenheid stellen zich bij (gelijktijdige) akte uit te laten over de vraag of zij direct verwijzing naar de schadestaat-procedure wensen of naar aanleiding van dit tussenarrest ten overstaan van een raadsheer-commissaris eerst tijdens een comparitie van partijen willen onderzoeken of een minnelijke regeling tussen hen tot de mogelijkheden behoort.
4.18
In hoger beroep hebben [appellanten] een voorschot op de schade van € 2500, - per appellant(e) gevorderd met de stelling dat de schade voldoende aannemelijk is, het vaststellen van de verschillende schadeposten een tijdrovende zaak is en het gevorderde voorschot lager is dan de per persoon aan SNR betaalde collegelden. SNR heeft zich tegen het toekennen van een voorschot verzet onder meer met het verweer dat de collegegelden geen schadepost kunnen zijn omdat deze in ieder geval verschuldigd blijven op grond van de studieovereenkomsten.
Bij gebreke van enige inhoudelijke onderbouwing van de hoogte van de gevorderde voorschotten, ziet het hof geen aanleiding de gevorderde voorschotten toe te wijzen.
4.19
SNR heeft niets (voldoende onderbouwd) gesteld dat, indien bewezen, kan leiden tot het slagen van haar verweer. Aan haar bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.

5.Slotsom

Het hof zal in afwachting van de in rechtsoverweging 4.17 genoemde akte iedere verdere beslissing op dit moment aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van
10 februari 2015voor een akte uitlating als bedoeld in rechtsoverweging 4.17, aan beide zijden;
bepaalt dat partijen, indien zowel [appellanten] als SNR in de hier bovengenoemde akte het hof verzoeken een comparitie van partijen te houden, zij ter rolle van
10 februari 2015eveneens de verhinderdagen van partijen en hun advocaten over de maanden
maart tot en met juni 2015opgeven waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, M.B. Beekhoven van den Boezem, S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.
Dit arrest is ondertekend door mr S.M. Evers