Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[appellant sub 1],gevestigd te [woonplaats],
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Besluit
[appellant sub 1], als volgt:
[vennootschap 3], (…) en de heer
[persoon 1], (…) in privé.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
primaire vorderingtoegewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
grieven 1 tot en met 8keren [appellanten] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur door mee te werken aan het tot stand komen van het dividendbesluit en dit besluit uit te voeren, alsmede dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Zij bestrijden dat de post debiteuren bij de aandelenoverdracht onjuist is gewaardeerd en dat er onvoldoende vrije reserves aanwezig waren om tot de dividenduitkering over te gaan. Verder bestrijden zij dat het dividendbesluit en de dividenduitkering de liquiditeitspositie van [vennootschap 1] hebben beïnvloed of haar solvabiliteit en leencapaciteit hebben aangetast.
grief 9, waarmee [appellanten] hun subsidiaire beroep op matiging aan de orde stellen, behoeft bij deze uitkomst niet meer te worden ingegaan.
subsidiaire vordering, gegrond op onrechtmatige daad, heeft de curator gebaseerd op dezelfde stellingen als die hij voor de primaire vordering heeft aangevoerd (de curator heeft dit tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg met zoveel woorden bevestigd). De verwijten die de curator ten aanzien van de medewerking aan de totstandkoming en uitvoering van het dividendbesluit aan [appellanten] maakt, onderschrijft het hof - zoals uit het voorgaande blijkt - echter niet. Voor de stelling dat [appellanten] onrechtmatig hebben gehandeld jegens de crediteuren van [vennootschap 1] ziet het hof dan ook onvoldoende grond. Dit geldt ook voor de (niet nader toegelichte, maar kennelijk op dezelfde verwijten gebaseerde) stelling van de curator dat [appellant sub 1] ook in haar hoedanigheid van aandeelhouder tegenover de crediteuren van [vennootschap 1] onrechtmatig heeft gehandeld (zie inleidende dagvaarding, randnummer 28). De subsidiaire vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
meer subsidiaire vorderingenheeft de curator twee grondslagen aangevoerd.
grief 10, die is gericht tegen de uitgesproken proceskostenveroordeling ten laste van [appellant sub 1] c.s., eveneens slaagt.