ECLI:NL:GHARL:2015:2997

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
200.165.988-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar aangrenzend hof ter vermijding van de schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde], waarbij [appellant] in eerste aanleg als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres optrad. Het hof heeft vastgesteld dat het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2015, waartegen [appellant] hoger beroep heeft ingesteld, een aantal belangrijke beslissingen bevatte. Het hof heeft echter ook geconstateerd dat mr. Roorda, die als raadsheer-plaatsvervanger in het hof fungeert, betrokken was bij de zaak als advocaat van een van de partijen. Om de schijn van partijdigheid te vermijden, heeft het hof besloten de zaak door te verwijzen naar een aangrenzend hof, te weten het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit besluit is genomen in het belang van een eerlijke en onpartijdige rechtsgang. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.165.988/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/381329 / KL ZA 14-426)
arrest van de eerste kamer van 28 april 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde (in conventie),
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. C.J. van Veen, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres (in conventie),
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.N. de Jong, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 2 februari 2015, gewezen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter).
1.2
Voormeld vonnis is gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in het incident tot relatieve onbevoegdheid, tevens verweerster in voorwaardelijke reconventie enerzijds, en anderzijds:
(1) [bedrijf 1], gevestigd te [vestigingsplaats], als gedaagde in conventie;
(2) [appellant] als gedaagde in conventie, en
(3) [X], wonende te [plaats 1] (Egypte), als gedaagde in conventie, eiser in het incident, tevens eiser in voorwaardelijke reconventie.
1.3
De voorzieningenrechter heeft als volgt beslist:
in conventie
in het incident
6.1
wijst de vordering af,
6.2
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 452,-,
in de hoofdzaak
6.3
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt voor al hetgeen [bedrijf 1] zou moeten doen om de betaling van de voorschotnota van Mr [Y] voor een bedrag van € 48.400,- (inclusief 21% BTW) en de voorschotnota van Mr [Z] voor een bedrag van € 48.400,- (inclusief 21% BTW) uit het bedrag dat [bedrijf 2], althans Mr [Q], gevestigd te ([postcode]) [plaats 2] aan de [adres], houdt voor [geïntimeerde] mogelijk te maken,
6.4
heft op het vanwege [appellant] op 28 januari 2014 gelegde executoriale beslag op het bedrag dat [bedrijf 2], althans Mr [Q], gevestigd te ([postcode]) [plaats 2] aan de [adres], houdt voor [geïntimeerde];
6.5
verbiedt [appellant] tegen [geïntimeerde] conservatoire, dan wel verdere executoriale maatregelen te nemen en/of juridische procedures in te stellen tegen [geïntimeerde], gedurende de periode dat de procedure bij het Hof Amsterdam met zaaknummer 200.149.231/01 OK aanhangig is, totdat in die procedure een eindbeschikking is gewezen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per overtreding en vermeerderd met € 10.000,- per dag of gedeelte van een dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen tot een maximum van € 250.000,-,
6.6
heft gedeeltelijk op het vanwege [X] op 6 november 2014 gelegde beslag op het bedrag dat [bedrijf 2], althans Mr [Q], gevestigd te ([postcode]) [plaats 2] aan de [adres], houdt voor [geïntimeerde] om betaling van de voorschotnota van Mr [Y] voor een bedrag van € 48.400,- (inclusief 21% BTW) en de voorschotnota van Mr [Z] voor een bedrag van € 48.400,- (inclusief 21% BTW) daaruit mogelijk te maken,
6.7
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.506,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.8
veroordeelt gedaagden onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [geïntimeerde] volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op: € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
6.9
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.1
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
6.11
wijst de vordering af,
6.12
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 452,-.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 27 februari 2015 is door [appellant] hoger beroep (spoedappel) ingesteld van voormeld vonnis van de voorzieningenrechter van 2 februari 2015. De conclusie van de appeldagvaarding (met producties), waarin de grieven zijn opgenomen, luidt:
"(...) het vonnis in kort geding van 2 februari 2015 (...) te vernietigen, en opnieuw rechtdoende bij arrest waarbij het door [geïntimeerde] gevorderde, zoals geformuleerd in het vonnis van 2 februari 2015 (onder r.o. 3.1), af te wijzen. Te oordelen dat [geïntimeerde] veroordeeld wordt in de kosten van beide instanties, de kosten van gemachtigde en advocaat inbegrepen. Het geheel voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
2.2
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"(...) met betrekking tot "Grief 1 - Spoedeisendheid (in eerste aanleg) primair tot niet-ontvankelijkheid van appellant. Tevens concludeert de Vennootschap (
hof: [geïntimeerde]) tot bekrachtiging van het vonnis waarvan hoger beroep, en tot veroordeling van appellant in de proceskosten in beide instanties. Een en ander, voor zover bij wet toelaatbaar, uitvoerbaar bij voorraad."
2.3
Partijen hebben arrest gevraagd en zij hebben daartoe de stukken overgelegd.

3.De beoordeling

3.1
Bij de bestudering van de gedingstukken heeft het hof vastgesteld dat de onderdelen 6.3 tot en met 6.6 van het vonnis waarvan beroep, zoals hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 1.3, mede betrekking hebben op een voorschotnota van mr. [Z], advocaat te Amsterdam. Aangezien mr. Roorda tevens de functie van raadsheer-plaatsvervanger in dit hof bekleedt, zal het hof ambtshalve - mede gelet op het bepaalde in art. 6 EVRM - de zaak niet verder behandelen, maar ter vermijding van de schijn van partijdigheid verwijzen naar een aangrenzend hof.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, ter verdere behandeling naar het
gerechtshof te 's-Gravenhage.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. J.H. Kuiper en mr. M.W. Zandbergen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 april 2015.