ECLI:NL:GHARL:2015:295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
200.114.132
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van het recht om memorie van grieven te nemen na 53 weken rol

In deze zaak gaat het om het verval van het recht van de appellant om een memorie van grieven in te dienen. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.M.W. Hunnekens, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. Na herhaaldelijk uitstel voor het indienen van de memorie van grieven, werd de zaak op de rol geplaatst voor beraad. Op de roldatum van 25 maart 2014 heeft de appellant echter geen memorie van grieven ingediend, ondanks dat hij op de hoogte was dat de wederpartij, Kwik-Fit, arrest zou vragen. Het hof heeft vastgesteld dat het recht van de appellant om een memorie van grieven in te dienen op die datum was vervallen, conform artikel 2.21 van het Landelijk Procesreglement (LPR). De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het hof heeft geoordeeld dat de rolraadsheer terecht heeft gehandeld. De appellant had voldoende gelegenheid om zijn memorie van grieven in te dienen, maar heeft dit nagelaten. Het hof heeft het hoger beroep van de appellant verworpen en hem in de kosten van het geding veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200. 114.132
(zaaknummer rechtbank Zutphen, sector civiel, afdeling handel, 116259)
arrest van de derde kamer van 20 januari 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B.M.W. Hunnekens,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kwik-Fit Nederland B.V.,
de coöperatie
Kwik-Fit Netherlands Coöperatief W.A.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kwik-Fit Europe B.V., thans:
Speedy Investment Europe B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
USN-Centuri B.V.,allen gevestigd te Harderwijk,
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.A.M. Knuppe.
Appellant zal [appellant] worden genoemd. Geïntimeerden gezamenlijk zullen Kwik-Fit (in vrouwelijk enkelvoud) worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnis van 9 mei 2012 dat de rechtbank Zutphen tussen [appellant] als eiser in conventie en verweerder in reconventie en Kwik-Fit als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellant] heeft bij exploten van 30 juli 2012, respectievelijk 1 augustus 2012, respectievelijk 3 augustus 2012 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. De zaak is aangebracht op de rol van 2 oktober 2012.
2.2
[appellant] werd in hoger beroep bijgestaan door zijn advocaat mr. M.J. Keuss (hierna: mr. Keuss), terwijl zich voor hem als procesadvocaat op de rol heeft gesteld mr. J.M.W. Werker (hierna: mr. Werker). Kwik-Fit werd in hoger beroep bijgestaan door haar advocaat mr. B.D. Nollen, terwijl zich voor haar als procesadvocaat op de rol heeft gesteld mr. F.A.M. Knuppe.
2.3
Op de roldatum 2 oktober 2012 is [appellant] een termijn van zes weken verleend voor het indienen van de memorie van grieven. [appellant] is vervolgens, nadat hem nog tweemaal uitstel is verleend voor het nemen van de memorie van grieven, ambtshalve verwezen naar de roldatum van 11 februari 2014 (de zogenoemde plaatsing op de 53 weken rol). Ook op die roldatum heeft hij niet van grieven gediend. Daarop is de zaak voor beraad als bedoeld in artikel 2.21 van het Landelijk LPR voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: LPR) geplaatst op de rol van 25 maart 2014.
2.4
[appellant] heeft op 25 maart 2014 wederom geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid alsnog een memorie van grieven te nemen, maar heeft vier weken uitstel gevraagd. Kwik-Fit heeft op die roldatum arrest gevraagd en gefourneerd. Op de rolkaart is vermeld dat conform artikel 2.21 van het LPR het recht van [appellant] om een memorie van grieven in te dienen op die datum is vervallen.
2.5
[appellant] heeft bij de rolraadsheer bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. In het op 17 april 2014 gedateerde zogenoemde H 16 formulier wordt onder meer vermeld: “(…)
Er is tussen de advocaten van procespartijen met betrekking tot de rolverrichtingen geen rechtstreekse correspondentie geweest. De raadsman [appellant] is door de procesgemachtigde pas op 24 maart om 16.46 uur in kennis gesteld van het feit dat op 25 maart 2014 door Kwikfit arrest zou worden gevraagd, zodat hij niet tijdig in kennis is gesteld en ook feitelijk geen mogelijkheid meer heeft gehad om een memorie van grieven te nemen. Op grond hiervan meent appellant dat hem nog een mogelijkheid moet worden geboden om een memorie van grieven te nemen, waarbij wordt aangetekend dat de raadsvrouwe van Kwikfit de feitelijke gang van zaken niet ontkent maar zich wel verzet tegen het verzoek om nog een memorie van grieven te nemen.” De rolraadsheer heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar middels een telefonische mededeling via de griffie op 23 april 2014 afgewezen, waarbij verwezen is naar de aantekeningen van de rolraadsheer op de interne rolkaart.
2.6
Op de roldatum 24 juni 2014 heeft [appellant] gefourneerd. Hij heeft op dezelfde roldatum pleidooi gevraagd, welk verzoek ondanks bezwaar van Kwik-Fit op 8 juli 2014 is toegestaan. Pleidooi is bepaald op 31 oktober 2014.
2.7
Op 27 oktober 2014 heeft mr. Werker kenbaar gemaakt zich op de roldatum 31 oktober 2014 te zullen onttrekken als procesadvocaat van [appellant]. Op gelijke datum is aangekondigd dat op roldatum 31 oktober 2014 mr. B.M.W. Hunnekens (hierna: mr. Hunnekens) zich in plaats van mr. Werker zal stellen als procesadvocaat. Zulks heeft als aangekondigd op 31 oktober 2014 plaatsgevonden.
2.8
Mr. Hunnekens heeft, nu hij het dossier nog niet had ontvangen alsmede omdat hij verhinderd was op 31 oktober 2014, uitstel gevraagd van het pleidooi dat gepland stond op bedoelde datum. Het hof heeft partijen voorgesteld, nu het pleidooi zich beperkt tot de vraag of het [appellant] nog vrij staat een memorie van grieven te nemen of niet, en de zaak inhoudelijk (nog) niet aan de orde zal (kunnen) komen, terwijl de betrokken raadsheren de zaak reeds hadden voorbereid, om het pleidooi op zo kort mogelijke termijn alsnog te laten plaatsvinden. Dit kon geschieden door dan wel het mondeling pleidooi te vervangen door een schriftelijk pleidooi dan wel het mondeling pleidooi te doen plaatsvinden op 7 november 2014. Kwik-Fit heeft aangegeven prijs te stellen op mondelinge behandeling van het pleidooi op 7 november 2014. [appellant] heeft zich daartegen niet verzet en zich, zo begrijpt hof, op dat punt gerefereerd.
2. 9 Ter zitting van 7 november 2011 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. N.H.A. Kampschreur (hierna: mr. Kampschreur), advocaat te Eindhoven en Kwik-Fit door mr. B.D. Nollen (hierna: mr. Nollen), advocaat te Amsterdam. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.1
Mr. Kampschreur voornoemd heeft bij de aanvang van de zitting aangehecht aan de pleitnota een productie willen toevoegen aan het dossier. Mr. Nollen heeft zich daartegen namens Kwik-Fit verzet. Het hof heeft geconstateerd dat mr. Kampschreur eerst bij gelegenheid van het pleidooi een stuk in het geding heeft willen brengen en daarmee in beginsel in strijd heeft gehandeld met de ingevolge het procesreglement geldende termijnen. Voorts heeft Kwik-Fit zich verzet bij monde van haar raadsvrouwe nu zij, als zij ervan in kennis was gesteld dat dit stuk alsnog zou worden ingebracht, namens Kwik-Fit ook nog stukken had willen inbrengen, welke mogelijkheid haar thans wordt ontnomen. Het hof acht dit laatste in strijd met de goede procesorde. De enkele omstandigheid dat het stuk dat door [appellant] in het geding wordt gebracht afkomstig is van de wederpartij maakt dit niet anders. Daarbij komt dat, zo de raadsman van [appellant] dit stuk alsnog had willen inbrengen, het tenminste op zijn weg had gelegen dit op voorhand aan de raadsvrouwe van Kwik-Fit mee te delen, onder overlegging van dit stuk, waaraan het heeft ontbroken. Het hof heeft overlegging van het stuk daarop geweigerd.
2.11
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De zaak gaat over het volgende. Blijkens de rol is, nadat herhaaldelijk uitstel aan [appellant] is verleend, door hem niet van grieven gediend en de zaak voor beraad als bedoeld in artikel 2.21 LPR geplaatst op de rol van 25 maart 2014. [appellant] heeft op die laatste roldatum wederom geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid alsnog een memorie van grieven te nemen, maar opnieuw uitstel gevraagd. Kwik-Fit heeft op die roldatum arrest gevraagd. Op de rol van 25 maart 2014 is vastgesteld dat geen memorie van grieven is genomen en het recht een memorie van grieven te nemen is vervallen. Op de rolkaart (en de aantekeningen van de rolraadsheer) is vermeld dat conform artikel 2.21 LPR het recht van [appellant] om een memorie van grieven in te dienen, is vervallen. [appellant] verzet zich tegen deze beslissing en wenst alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om een memorie van grieven te nemen.
3.2
Het hof stelt vast dat voorafgaand aan de roldatum 25 maart 2014 [appellant] bij het zogenoemde H5 formulier, gedateerd 24 maart 2014, een als zodanig aangeduid “Tweede uitstel (artikel 2.11)” verzoek bij het hof heeft ingediend. Hij heeft daarvan blijkens de aantekening op het formulier de wederpartij op de hoogte gesteld. Blijkens de rolkaart heeft Kwik-Fit op dezelfde roldatum arrest gevraagd. Bij gelegenheid van de pleidooien is vastgesteld, gelet op de erkenning daarvan zijdens [appellant] dat (de raadsman van) [appellant] op 24 maart 2014 vóór 17.00 uur door de eigen procesgemachtigde in kennis is gesteld van het feit dat Kwik-Fit op 25 maart 2014 arrest zou vragen. Bij gelegenheid van de pleidooien heeft de raadsman van [appellant] een e-mail van 24 maart 2014 van 16:46 uur afkomstig van een administratieve medewerker van zijn procesadvocaat Mr. Werker voorgelezen waarin staat dat “
de wederpartij arrest zal vragen, mogen wij uw instructie?”. Het hof leidt hieruit af dat ten tijde van de voormelde e-mail de eigen procesadvocaat van [appellant] nog geen instructie op de rol had gegeven hoe te handelen op de rolzitting van 25 mei 2014. Dit brengt mee dat (de instructie tot het doen van) het verzoek om uitstel door [appellant] nadien is gedaan.
3.3
Gelijk blijkt uit de aantekeningen van de rolraadsheer van 22 april 2014 op de interne rolkaart, welke op 23 april 2014 telefonisch aan de raadsman van [appellant] als diens beslissing zijn doorgegeven, gaat het hier om de toepassing van artikel 2.21 van het Landelijk Proces Reglement voor de hoven (hierna: LPR).
Deze bepaling luidt:
2.21 Artikel 251 Rv: verval van instantie, e.d.
Indien een proceshandeling na 53 weken niet wordt verricht, wordt op verzoek van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten of ambtshalve, een roldatum bepaald op een termijn van zes weken, waarop:
a. de procespartij die de proceshandeling moet verrichten, de proceshandeling alsnog kan verrichten, op straffe van verval van het recht hiertoe indien die procespartij de proceshandeling niet verricht en de wederpartij arrest vraagt;
b. die wederpartij:
- verval van instantie kan vorderen;
- kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten;
- arrest kan vragen;
c. het hof de zaak ambtshalve kan doorhalen.”
3.4
Nu [appellant] de vereiste proceshandeling niet heeft verricht en Kwik-Fit arrest heeft gevraagd als bedoeld in artikel 2.21 onder b, derde streepje LPR - en het in deze zaak dus niet gaat om het vragen van verval van instantie als bedoeld in artikel 251 Rv en evenmin om doorhaling (“royement”) - gaat het hof ervan uit dat de rolraadsheer toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in de aanhef en sub a van voormelde bepaling. Artikel 2.21 aanhef en sub a LPR betreft het voorschrift van artikel 133 lid 4 Rv waaraan (ten opzichte van artikel 251 Rv) als voorwaarde is toegevoegd dat de wederpartij arrest vraagt. Artikel 133 lid 4 Rv is een operationalisering van artikel 20 Rv, waarin de rechter is opgedragen te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve, rekening houdend met de belangen van partijen maatregelen te treffen zoals het bepalen dat het recht om te concluderen is vervallen. Het hof stelt vast dat de rolraadsheer, toen na terugkeer van de 53 weken rol geen memorie van grieven aan de zijde van [appellant] werd genomen, de zaak heeft geplaatst op de roldatum van 25 maart 2014 voor beraad conform artikel 2.21 LPR. [appellant] heeft op die roldatum wederom geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid alsnog een memorie van grieven te nemen, maar heeft vier weken uitstel gevraagd.
3.5
Het hof stelt vast dat [appellant] het verzoek om uitstel heeft gedaan terwijl hij ervan op de hoogte was dat Kwik-Fit arrest zou vragen. Uit het hiervoor geciteerde artikel 2.21 sub b, derde gedachtenstreepje LPR blijkt dat in een geval als het onderhavige de wederpartij, zijnde Kwik-Fit, op de betrokken roldatum arrest kan vragen. Voorts blijkt uit het hiervoor geciteerde artikel sub a dat in dat geval, wanneer de partij die de betrokken proceshandeling (in dit geval het nemen van de memorie van grieven) moet verrichten, deze niet verricht, het daartoe strekkende recht vervalt.
3.6
Dit betekent dat, nu de tekst niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, [appellant] - die zich van professionele rechtsbijstand had voorzien - zich op 24 maart 2014 moe(s)t hebben gerealiseerd dat in het geval hij op 25 maart 2014 niet van grieven zou dienen, terwijl Kwik-Fit arrest vroeg, het hof overeenkomstig het in artikel 2.21 aanhef en sub a LPR zou vaststellen dat het recht op het nemen van memorie van grieven was vervallen. Het hof vindt steun voor zijn voormeld oordeel in HR 5 december 2014 ECLI:NL:HR:2014:3522 en de daaraan voorafgaande conclusie van de AG.
3.7
Dit brengt met zich dat [appellant] niet kon volstaan met het vragen van uitstel van de memorie van grieven.
3.8
Het hof stelt overigens vast dat het verzoek om uitstel van 4 weken, zoals blijkt uit het H5 formulier van 24 maart 2014 van [appellant], is gedaan op basis van artikel 2.11 LPR (“Tweede uitstel”). [appellant] heeft daarmee miskend dat deze bepaling ziet op een gewoon uitstel voor memories, zoals ook blijkt uit de kop van de bepaling, en niet op de situatie dat de zaak eerder verwezen is naar de 53 weken rol als bedoeld in artikel 2.12 en uitgewerkt in de bepalingen 2.20 en volgende van het LPR. Blijkens artikel 2.28 LPR wordt behoudens de elders in het reglement genoemde gevallen uitstel alleen verleend:
a. op eenstemmig verzoek van partijen, tenzij uitstel zou leiden tot onredelijk vertraging van het geding of
b. op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen.
Nu niet gebleken is dat hier sprake is van een eenstemmig verzoek van partijen, doch van een eenzijdig verzoek van [appellant] kan alleen het bepaalde sub b van toepassing zijn. Dat sprake was van klemmende redenen is evenwel niet door [appellant] gesteld en toegelicht op het formulier noch op andere wijze voor Kwik-Fit en het hof kenbaar (gemaakt). Onder deze omstandigheden was er geen aanleiding nog expliciet te beslissen op het verzoek om aanhouding.
3.9
Bij gelegenheid van de pleidooien heeft [appellant] aangevoerd dat als hem op 24 maart 2014 bekend was geweest dat Kwik-Fit arrest zou vragen, hij alsnog de memorie van grieven zou hebben kunnen indienen (pleitnota mr. Kampscheur sub 8). Gelet op het onder 3.2 overwogene was hem dit evenwel daadwerkelijk op 24 maart 2014 bekend. Het desondanks niet indienen van de memorie van grieven op 25 maart 2014 komt daarmee voor zijn rekening. Het hof betrekt bij zijn oordeel nog dat bij gelegenheid van de pleidooien [appellant] voorts heeft aangevoerd dat de memorie van grieven “in de steigers” klaar lag, waaruit het hof afleidt dat de memorie van grieven zodanig voltooid was dat deze alsnog op 25 maart 2014 had kunnen worden ingediend, zoals [appellant] heeft bevestigd (pleitnota sub 9).
3.1
[appellant] heeft als verweer aangevoerd dat zijn voormalige raadsman mr. Keuss eerst in de middag van 25 maart 2014 en daarmee ná de rolzitting van het hof in deze zaak, een kopie heeft ontvangen van het formulier H10 van Kwik Fit (pleitnota sub 8). [appellant] acht dit in strijd met artikel 1.8 LPR, nu daarin is bepaald dat in het geval een partij enig bericht aan het hof zendt, deze partij gelijktijdig een kopie van het bericht aan de wederpartij doet toekomen, op zodanige wijze dat kan worden aangenomen dat de wederpartij dit bericht niet later dan het hof ontvangt. Enige nalatigheid op dit punt leidt tot schending van het beginsel van hoor en wederhoor en is in strijd met de goede procesorde, aldus [appellant].
3.11
[appellant] miskent met zijn verweer dat de aanzegging van het vragen van arrest aan de wederpartij moet gericht zijn aan diens procesadvocaat (vergelijk: gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9802), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.3.5 - 3.3.7 en gerechtshof ‘s-Gravenhage 1 februari 2011, (ECLI:NL:GHSGR:2011:820). Dat het procesformulier niet bekend was bij de procesadvocaat van [appellant] is gesteld noch gebleken. Gelet op het e-mailbericht van mr. Werker aan mr. Keuss van 24 maart 2014 (zie hiervoor onder 3.2) dient het hof daarvan uit te gaan. Gezien de omstandigheid dat beide procesadvocaten van hetzelfde kantoor zijn ligt dit ook voor de hand. Dat, zoals [appellant] heeft aangevoerd, mr. Keuss, zijnde de behandelend advocaat van [appellant], eerst op 25 maart 2014 dit formulier ontvangt, maakt de zaak niet anders. Indien een behandelend advocaat er voor kiest gebruik te maken van een procesadvocaat dan zal zijn wederpartij er immers op mogen vertrouwen dat door de tijdige toezending van informatie aan de procesadvocaat ook de behandelend advocaat tijdig kennis heeft kunnen nemen van die informatie. De taak van de procesadvocaat omvat immers in de regel mede de uitwisseling van processtukken en informatie, die zijn opdrachtgever wenst in te brengen c.q. waarvan zijn opdrachtgever (de behandelend advocaat) kennis moet hebben. Mr. Kampschreur heeft bij gelegenheid van de pleidooien ook erkend dat omstreeks 17:15 uur op 24 maart 2014 contact heeft plaatsgevonden tussen de procesadvocaten. Dat in dit geval gebruik gemaakt is van procesgemachtigden die verbonden zijn aan hetzelfde advocatenkantoor, maakt het voorgaande niet anders.
3.12
Gelet op de vaststelling onder 3.2 en hetgeen hiervoor is overwogen gaat het hof verder voorbij aan het betoog van [appellant] bij gelegenheid van de pleidooien dat hij, althans zijn raadsman mr. Keuss, eerst op in de loop van 25 maart 2014 via het H10 formulier kennis heeft genomen van het vragen van arrest door Kwik-Fit. Bij deze stand van zaken kan het horen van Mr. Keuss als getuige, zoals [appellant] heeft aangeboden, achterwege blijven nu dit aanbod tot het leveren van getuigenbewijs niet ter zake dienend is.
3.13
Naar vaste rechtspraak is voor de aanvaarding van een uitzondering op de bindende kracht van een (als incidenteel arrest aan te merken) eindbeslissing van de rolrechter tot het verlenen van akte van niet-dienen slechts plaats ingeval bijzondere, door de rechter nauwkeurig aan te geven, omstandigheden die het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing zou moeten vasthouden en geen gelegenheid zou kunnen geven tot herstel van fouten van beperkte betekenis. Dat het onaanvaardbaar zou zijn om vast te houden aan de rolbeslissing van 25 maart 2014, waarbij is bepaald dat het recht om de memorie van grieven te nemen is vervallen, is gesteld noch gebleken. De enkele omstandigheid, zoals [appellant] bij gelegenheid van zijn bezwaar van 17 april 2004 bij de rolraadsheer heeft aangevoerd, dat hij pas op 24 maart 2014 om 16.46 uur door de procesgemachtigde van Kwik-Fit in kennis is gesteld dat op 25 maart 2014 door haar arrest zou worden gevraagd, zodat hij niet tijdig in kennis is gesteld en ook feitelijk geen mogelijkheid meer heeft gehad om een memorie van grieven te nemen, is daartoe onvoldoende. Gelijk de rolraadsheer heeft aangegeven op de rolkaart wist [appellant], althans kon hij op grond van artikel 2.21 LPR weten, dat Kwik-Fit arrest zou kunnen vragen en dat bij gebreke van een memorie van grieven op die datum, het recht op het nemen van een memorie van grieven zou vervallen. Het LPR schrijft in deze situatie niet voor dat de geïntimeerde, in dit geval Kwik-Fit, de appellant ([appellant]) (ruim) tevoren erop wijst dat zij arrest zal vragen. Het niet nemen van de memorie van grieven komt daarmee voor diens rekening en risico. Het hof verwijst daarbij tevens naar het onder 3.6 aangehaalde arrest van de Hoge Raad en de daaraan voorafgaande conclusie van de AG. Uit dit laatste volgt voorts dat indien geen verval van instantie wordt gevorderd, een vooraankondiging die voldoet aan de eisen van artikel 251 lid 3 Rv niet is vereist. In een geval als bedoeld in artikel 2.21 aanhef en onder a LPR, zoals hier aan de orde, is van een overeenkomstige toepassing van de wettelijke regeling van verval van instantie dus geen sprake (conclusie sub 2.14).
Bovendien wist [appellant] feitelijk tevoren (op 24 maart 2014) dat Kwik-Fit arrest zou vragen en is zijnerzijds ook nog eens verklaard (als hiervoor onder 3.9 overwogen) dat de memorie van grieven “in de steigers” klaar lag.
3.14 Anders dan [appellant] heeft verzocht had hem op 25 maart 2014 ook niet wederom een nieuwe uitsteltermijn moeten worden gegeven voor het nemen van een memorie van grieven, nu hij op 11 februari 2014 reeds peremptoir stond voor het nemen van de memorie van grieven en hij de op die datum nogmaals verleende termijn van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven ongebruikt heeft laten verstrijken. Tegen de achtergrond dat hij daarvoor reeds driemaal in de gelegenheid was gesteld om een memorie van grieven te nemen waarna de zaak voor 53 weken op de rol heeft gestaan, welke periode hij ook ongebruikt heeft gelaten, is het vasthouden aan de beslissing van de rolraadsheer niet onaanvaardbaar. Andere omstandigheden die het desondanks alsnog onaanvaardbaar zouden maken om vast te houden aan de rolbeslissing van 25 maart 2014, zijn niet aangevoerd.
3.15
In het onderhavige geval zijn betrokken het door art. 20 en 133 Rv., mede met het oog op de processuele rechten en belangen van de wederpartij, beschermde belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging enerzijds, en het belang van appellant van een inhoudelijke behandeling van zijn hoger beroep anderzijds. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval in het vorenstaande ligt besloten dat een definitieve ontzegging van het recht om een proceshandeling, in dit geval een memorie van grieven, te nemen, wordt gerechtvaardigd door de mate waarin als gevolg van het verzuim het belang van een doeltreffende en voortvarende rechtspleging is geschonden, mede in aanmerking genomen de daaraan voor [appellant] verbonden gevolgen. De goede procesorde noopt in een geval als het onderhavige niet tot een ander oordeel. Het hof verwijst daarbij tevens naar het onder 3.6 aangehaalde arrest en de daaraan voorafgaande conclusie van de AG.
3.16
Nu [appellant] in de appeldagvaarding geen gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd, immers beroep heeft ingesteld “op nader aan te voeren gronden”, en geen memorie van grieven heeft genomen, zoals hiervoor is vastgesteld, is de vordering in hoger beroep niet naar de eis van de wet met redenen omkleed en zal het hof het hoger beroep verwerpen. [appellant] zal in de kosten van Kwik-Fit worden veroordeeld. Gelet op de omstandigheid dat het pleidooi beperkt is gebleven tot een discussie omtrent de (procesrechtelijke) vraag of [appellant] nog een memorie van grieven zou mogen nemen ziet het hof aanleiding tarief II toe te passen, met twee punten voor het pleidooi.
3.17
Bij gelegenheid van de pleidooien heeft Kwik-Fit alsnog aangevoerd dat de beslissing van de rolraadsheer om [appellant] pleidooi toe te staan onjuist is en het hof het verzoek dan ook had kunnen, en het hof begrijpt: ook had moeten, afwijzen. Nu de pleidooien reeds hebben plaatsgevonden en het hoger beroep zal worden verworpen heeft Kwik-Fit geen belang bij beoordeling van haar stelling. Het hof gaat hieraan voorbij.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Kwik-Fit vastgesteld op € 4.836,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, L.F. Wiggers-Rust en W. Duitemeijer is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.