Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Kwik-Fit Nederland B.V.,
Kwik-Fit Netherlands Coöperatief W.A.,
Kwik-Fit Europe B.V., thans:
Speedy Investment Europe B.V.,
USN-Centuri B.V.,allen gevestigd te Harderwijk,
advocaat: mr. F.A.M. Knuppe.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Er is tussen de advocaten van procespartijen met betrekking tot de rolverrichtingen geen rechtstreekse correspondentie geweest. De raadsman [appellant] is door de procesgemachtigde pas op 24 maart om 16.46 uur in kennis gesteld van het feit dat op 25 maart 2014 door Kwikfit arrest zou worden gevraagd, zodat hij niet tijdig in kennis is gesteld en ook feitelijk geen mogelijkheid meer heeft gehad om een memorie van grieven te nemen. Op grond hiervan meent appellant dat hem nog een mogelijkheid moet worden geboden om een memorie van grieven te nemen, waarbij wordt aangetekend dat de raadsvrouwe van Kwikfit de feitelijke gang van zaken niet ontkent maar zich wel verzet tegen het verzoek om nog een memorie van grieven te nemen.” De rolraadsheer heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar middels een telefonische mededeling via de griffie op 23 april 2014 afgewezen, waarbij verwezen is naar de aantekeningen van de rolraadsheer op de interne rolkaart.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
de wederpartij arrest zal vragen, mogen wij uw instructie?”. Het hof leidt hieruit af dat ten tijde van de voormelde e-mail de eigen procesadvocaat van [appellant] nog geen instructie op de rol had gegeven hoe te handelen op de rolzitting van 25 mei 2014. Dit brengt mee dat (de instructie tot het doen van) het verzoek om uitstel door [appellant] nadien is gedaan.
Deze bepaling luidt:
Bovendien wist [appellant] feitelijk tevoren (op 24 maart 2014) dat Kwik-Fit arrest zou vragen en is zijnerzijds ook nog eens verklaard (als hiervoor onder 3.9 overwogen) dat de memorie van grieven “in de steigers” klaar lag.
3.14 Anders dan [appellant] heeft verzocht had hem op 25 maart 2014 ook niet wederom een nieuwe uitsteltermijn moeten worden gegeven voor het nemen van een memorie van grieven, nu hij op 11 februari 2014 reeds peremptoir stond voor het nemen van de memorie van grieven en hij de op die datum nogmaals verleende termijn van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven ongebruikt heeft laten verstrijken. Tegen de achtergrond dat hij daarvoor reeds driemaal in de gelegenheid was gesteld om een memorie van grieven te nemen waarna de zaak voor 53 weken op de rol heeft gestaan, welke periode hij ook ongebruikt heeft gelaten, is het vasthouden aan de beslissing van de rolraadsheer niet onaanvaardbaar. Andere omstandigheden die het desondanks alsnog onaanvaardbaar zouden maken om vast te houden aan de rolbeslissing van 25 maart 2014, zijn niet aangevoerd.