ECLI:NL:GHARL:2015:2945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
WAHV 200.141.140
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beswerda
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake verhoging administratieve sanctie WAHV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 6 januari 2014 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene had het bedrag van de sanctie betaald, maar niet de administratiekosten van € 6,-. Na een verhoging in september 2012 heeft hij beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn beroep zich richtte tegen de verhoging en niet tegen de sanctie zelf. Het hof oordeelt dat de officier van justitie het beroep op grond van de WAHV niet-ontvankelijk had moeten verklaren, en niet wegens termijnoverschrijding. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, maar met verbetering van gronden. Het hof stelt vast dat de verhoging ten onrechte is toegepast, omdat het gewijzigde artikel 11a BAHV pas op 6 juni 2014 in werking is getreden en het bedrag van de sanctie tijdig was voldaan. De beslissing van de kantonrechter is aan het arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Uitspraak

WAHV 200.141.140
23 april 2015
CJIB 162644109
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 6 januari 2014
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, waarbij het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk is verklaard, ongegrond verklaard.
2. De betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat zijn beroep gericht was tegen de opgelegde sanctie en administratiekosten. Het beroep was enkel gericht tegen de op 17 september 2012 toegepaste verhoging ten bedrage van € 104,-. De betrokkene heeft het bedrag van de sanctie betaald, maar aanvankelijk niet het bedrag van de administratiekosten. Naar aanleiding daarvan is volgens hem de verhoging toegepast. Gelet op het bedrag van de administratiekosten acht de betrokkene de verhoging van € 104,- buitenproportioneel. Om die reden heeft hij daartegen beroep ingesteld. Hij is van opvatting dat het beroep tegen de verhoging tijdig is ingesteld.
3. Uit de stukken van het dossier blijkt het volgende.
De inleidende beschikking is verzonden op 4 juli 2012. De termijn voor het instellen van beroep eindigde op 12 augustus 2012. Op 27 augustus 2012 heeft het CJIB een bedrag van
€ 209,- ontvangen, zijnde het bedrag van de sanctie. Op 17 september 2012 is een verhoging toegepast van € 104,50. Op 12 oktober 2012 is een bedrag van € 110,50 ontvangen, zijnde het bedrag van de verhoging en de administratiekosten.
Bij schrijven van 17 september 2012 heeft de betrokkene beroep ingesteld tegen de wegens een betalingsachterstand van € 6,- toegepaste verhoging van € 104,50. Ter toelichting heeft hij gesteld dat hij eerst kort voor het instellen van het beroep op de hoogte is geraakt van het arrest van het hof van 15 juni 2012 (BW 8480). Daaruit heeft hij de conclusie getrokken dat de juridische status van de administratiekosten "weer geland" was.
Bij beschikking van 26 oktober 2012 heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep.
4. Bij schrijven d.d. 30 oktober 2012 heeft de betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. Daarbij heeft hij gesteld dat het beroep tijdig is ingesteld omdat het niet gericht is tegen de opgelegde sanctie, maar tegen de toegepaste verhoging.
5. Artikel 6, eerste lid, van de WAHV houdt in - voor zover van belang -:
"Tegen de oplegging van de administratieve sanctie kan degene tot wie de beschikking is gericht, beroep instellen bij de officier van justitie in het arrondissement waar de gedraging is verricht."
6. In het door de betrokkene aangehaalde arrest van 15 juni 2012 (te raadplegen op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480) heeft het hof onder r.o 7 geoordeeld dat een wetssystematische uitleg van artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van de WAHV meebrengt, dat onder de "oplegging van de administratieve sanctie" moet worden verstaan de beslissing waarbij de administratieve sanctie is opgelegd. Bij deze beslissing worden ook de administratiekosten in rekening gebracht. Het hof heeft voorts geoordeeld dat de bezwaren tegen het in rekening brengen van de administratiekosten naar voren kunnen worden gebracht in de procedure tegen de oplegging van de administratieve sanctie.
7. Artikel 23 van de WAHV houdt in:
"1. Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moeten de administratieve sanctie en de administratiekosten zijn voldaan.
2. De sanctie wordt van rechtswege met vijftig procent verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan."
8. Bij of krachtens de WAHV is niet voorzien in de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen de ingevolge artikel 23 van de WAHV van rechtswege toegepaste verhoging van de sanctie.
9. Uit de beslissing van de kantonrechter en de motivering van de beslissing van de officier van justitie blijkt dat het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking telkens is beoordeeld aan de hand van artikel 6, eerste lid van de WAHV in verbinding met de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Laatstgenoemde bepalingen van de Awb zien op de termijnen voor het indienen van bezwaar- of beroepschriften tegen voor bezwaar of beroep vatbare besluiten of andere handelingen. Uit de toegepaste maatstaven valt af te leiden dat het beroep van de betrokkene is opgevat als beroep tegen de inleidende beschikking.
10. Nu de betrokkene in elke fase van de procedure telkens uitdrukkelijk heeft verklaard dat het ingestelde beroep zich richtte tegen de toegepaste verhoging en de WAHV daarin niet voorziet, had de officier van justitie het beroep op die grond niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond heeft verklaard. Het hof zal die beslissing bevestigen, zij het met verbetering van de grond waarop die beslissing steunt.
11. Het hof stelt nog het volgende vast. Uit de onder 3 aangehaalde stukken van het dossier blijkt dat de in artikel 23, eerste lid, van de WAHV genoemde termijn voor de betaling van de sanctie is ingegaan op 13 augustus 2012 en eindigde op 27 augustus 2012. Het bedrag van de sanctie is binnen die termijn ontvangen. Op 17 september 2012 is een verhoging van € 104,50 toegepast. Het bedrag van de administratiekosten is op 12 oktober 2012 ontvangen. Het hof leidt uit de stukken af dat het ontvangen bedrag van de sanctie eerst is toegerekend aan het nog verschuldigde bedrag van de administratiekosten, met het gevolg dat het bedrag van de sanctie op 27 augustus 2012 niet volledig was voldaan.
Het hof heeft in het arrest van 1 april 2014, te raadplegen op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHARL:2014:2564, geoordeeld dat de officier van justitie aan de op die datum geldende bepalingen bij of krachtens de WAHV noch aan enige andere wettelijke bepaling de bevoegdheid kon ontlenen om het binnen de gestelde termijn ontvangen bedrag van de administratieve sanctie eerst in mindering te brengen op de verschuldigde administratiekosten en daarna op het bedrag van de sanctie.
Naar aanleiding van voormeld arrest is op 6 juni 2014 (Stb. 2014,195) het gewijzigde artikel 11a van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (BAHV) in werking getreden. In het nieuwe tweede lid is bepaald dat gedane betalingen in de eerste plaats strekken tot voldoening van de administratiekosten, vervolgens tot voldoening van eventuele verhogingen en ten slotte tot voldoening van de administratieve sanctie.
Nu die bepaling niet gold op het tijdstip waarop de onderhavige verhoging van de sanctie is toegepast en het bedrag van de sanctie binnen de gestelde termijn is voldaan, stelt het hof vast dat die verhoging ten onrechte is toegepast. Dat laat onverlet dat het bedrag van de administratiekosten niet binnen de gestelde termijn is ontvangen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter onder verbetering van de grond;
stelt vast dat de aan de betrokkene opgelegde eerste verhoging van de sanctie ten onrechte is toegepast.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.