ECLI:NL:GHARL:2015:2778

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
200.161.067-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen is beëindigd en de omgangsregeling is geschorst. De vader, vertegenwoordigd door mr. O.M.M. Philips, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikkingen te vernietigen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. J. Dam-de Haan, zich verzet tegen dit verzoek. De minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], hebben hun hoofdverblijf bij de moeder en staan onder toezicht van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Drenthe. De vader heeft in het verleden geprobeerd om de omgangsregeling te herstellen, maar er zijn zorgen over de opvoedingssituatie en de invloed van de ouders op de kinderen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 9 maart 2015 gehouden, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de raad en de GI aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat er geen basis is voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is en heeft deze geschorst. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.067/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98071/FA RK 13-755)
beschikking van de familiekamer van 7 april 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
appellant in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. O.M.M. Philips, kantoorhoudend te Haren,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Dam-de Haan, kantoorhoudend te Emmen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudend te Assen,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 26 maart 2014 en 11 september 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 december 2014, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De vader verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 januari 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een brief van 31 december 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) met de mededeling dat de raad niet over nadere rapportage/adviezen beschikt;
- een journaalbericht d.d. 24 december 2014 van mr. Philips met bijlagen (productie 17 en 18);
- een journaalbericht d.d. 18 februari 2015 van mr. Dam-de Haan met bijlagen (productie 19, 20 en 21).
2.4
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief 10 februari 2015 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de zaak.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen de heer [D] en de heer [E].

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de vader en de moeder is ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking d.d. 18 maart 2009 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), geboren [in] 2001 te [B], en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2]), geboren op[in] 2003 te [B].
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.3
Partijen zijn reeds jarenlang verwikkeld in juridische procedures omtrent het gezag en de (nakoming van de) omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
Er is sinds augustus 2012 geen uitvoering gegeven aan de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 19 juni 2013 onder toezicht van de GI.
De raad maakte zich op dat moment zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2], aangezien zij verstrikt waren geraakt in een loyaliteitsconflict en werden belast met de langdurige en ernstige echtscheidingsproblematiek van de ouders.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 juni 2014 is de duur van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een jaar verlengd, ingaande op 19 juni 2014.
3.4
Voor zover hier van belang heeft het gerechtshof Leeuwarden bij beschikking van 18 september 2012 een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één weekend per maand bij de vader verblijven. Het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag is bij diezelfde beschikking door het hof afgewezen.
3.5
Bij inleidend verzoekschrift, door de rechtbank ontvangen op 18 maart 2013, heeft de moeder verzocht om de contactregeling tussen de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen.
3.6
Bij (tussen)beschikking van 26 maart 2014 heeft de rechtbank de bij beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 18 september 2012 vastgelegde omgangsregeling tot een nader te bepalen zitting geschorst en de zaak tot 1 juli 2014 aangehouden teneinde de gezinsvoogden in de gelegenheid te stellen contact tot stand te brengen tussen de vader en de kinderen.
3.7
De moeder heeft op 26 mei 2014 bij aanvullend verzoekschrift de rechtbank verzocht om haar voortaan alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2].
3.8
Bij beschikking van 11 september 2014 heeft de rechtbank de bij beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 18 september 2012 vastgelegde omgangsregeling geschorst voor onbepaalde tijd, het gezamenlijk ouderlijk gezag beëindigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2].
De vader is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld tegen de (tussen)beschikking van 26 maart 2014 en de beschikking van 11 september 2014.

4.De intrekking van het hoger beroep tegen de beschikking van 26 maart 2014

4.1
Mr. Philips heeft ter zitting van het hof het hoger beroep tegen de (tussen)beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 26 maart 2014 ingetrokken. Gelet hierop worden de grieven tegen de beschikking van 26 maart 2014 niet langer gehandhaafd, zodat het hof het verzoek in hoger beroep zal afwijzen voor zover dit is gericht tegen genoemde beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de onderhavige procedure zijn tussen partijen in geschil het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en (de schorsing van) de omgangsregeling tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de vader.
5.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 11 september 2014. De vader is van mening dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat hij mede het gezag over hen houdt en ook contact met hen heeft.
De vader stelt dat het de moeder is die de omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] frustreert en dat de moeder [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belemmert om in te stemmen met contact met vader. De vader wijst er op dat de moeder reeds jarenlang - zonder succes - geprobeerd heeft de omgang en het gezag te wijzigen. Hij wijst er daarbij op dat de raad tot voor kort nog adviseerde de kinderen de mogelijkheid te bieden een reëel beeld van hun vader te vormen. Uit diezelfde raadsrapportage blijkt dat sprake is van partnerproblematiek en dat het loyaliteitsconflict bij de kinderen wordt gevoed door de vrouw. Volgens de vader is er sindsdien niets veranderd in de situatie tussen partijen. Het lijkt er nu op dat de moeder enkel door veelvuldig te procederen heeft bereikt dat de raad thans met een tegengesteld advies is gekomen. De vader begrijpt deze ommezwaai niet en stelt dat hiermee de kans op herstel van het contact is uitgesloten, wat niet in het belang is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2].
De vader is van mening dat de kwetsbaarheid van de kinderen met zich brengt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moeten worden beschermd tegen een negatief eenzijdig beeld van hun vader. De vader is bang dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zonder het op gang brengen van een normale omgangsregeling nooit een reëel beeld van hem zullen kunnen vormen. Volgens de vader moeten de instanties beter hun werk doen.
Volgens de vader is begeleide omgang (onder toezicht van de GI) de manier om uiteindelijk tot een meer uitgebreide omgangsregeling te komen.
Hij wijst er tevens op dat hij door het veelvuldig procederen thans financieel aan de grond zit, hetgeen ook reden is geweest dat hij zich in eerste aanleg -zonder advocaat- niet adequaat tegen het verzoek tot gezagswijziging heeft kunnen verweren.
De vader betwist dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren raken tussen de ouders wanneer zij gezamenlijk belast blijven met het gezag. Bij de beslissingen die genomen moeten worden heeft de vader wel degelijk telkens het belang van de kinderen vooropgesteld.
Volgens de vader wordt niet objectief gekeken naar de zaak. De moeder had er ook voor kunnen kiezen om de vader beter tevoren te informeren over de schoolkeuze, zodat deze belangrijke beslissingen in samenspraak kunnen worden genomen.
5.3
De moeder acht het gezamenlijk gezag en de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder betwist dat zij degene is die de omgang tussen de vader en de kinderen belemmert. Zij staat dit contact niet in de weg, maar ziet geen mogelijkheden om dit in haar eentje goed tot stand te brengen. Zij voelt zich klem zitten tussen de vader en de kinderen, die zich hevig tegen de omgang verzetten, en krijgt noch van de vader noch van de hulpverlenende instanties voldoende handvatten aangereikt om dit te doorbreken. De moeder stelt afgelopen jaren alles te hebben gedaan om uit de impasse te komen en elk advies en elk aanbod voor hulpverlening te hebben opgevolgd. Dat de moeder veelvuldig heeft geprocedeerd is op advies van hulpverleners geweest. Volgens de moeder is de vader niet in staat naar zijn eigen rol te kijken en heeft hij zelfs het opstellen van een zogenaamde veilige kamer afgewezen. De door de vader thans gedane toezeggingen dat hij nu wel zal meewerken als de raad zou vinden dat het contactherstel via de GI dient plaats te vinden, acht de moeder misplaatst. Zij wijst erop dat, na alles wat er heeft plaatsgevonden, de GI aanvankelijk toch op contactherstel heeft ingezet, maar dat de vader niet wilde meewerken. Hij heeft bij herhaling de moeder direct of indirect bedreigd. Het was volgens de moeder de voortdurend agressieve houding van de vader in relatie tot het afwijzen van een veilige kamer die de GI heeft doen besluiten om te stoppen met pogingen tot contactherstel, omdat dit geen haalbare kaart was/is.
Er is in het verleden veel gebeurd. Volgens de moeder is er thans niets meer mogelijk.
Zeker nu de bedreigingen van de man steeds openlijker zijn geworden, waardoor ook de kinderen daarmee worden geconfronteerd. De rechtbank heeft volgens de moeder terecht geoordeeld dat de kinderen klem en verloren raken tussen de ouders wanneer de ouders gezamenlijk met gezag belast blijven en dat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat de situatie in korte tijd zal verbeteren. De moeder kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de vader bij zijn beslissingen aangaande de kinderen de strijd tussen de ouders zwaar heeft laten meewegen. Zij wijst er daarbij op dat zij tot drie keer toe een vervangende toestemmingsprocedure heeft moeten starten: twee keer in verband met de schoolkeuze en eenmaal voor het aanvragen van het paspoort.
De moeder realiseert zich dat een situatie waarin kinderen hun vader moeten missen niet optimaal is, maar zij vraagt het hof [de minderjarige1] en [de minderjarige2] na zes jaar eindelijk rust te gunnen.
Zij acht voor de kinderen nu geen ruimte aanwezig om naar de vader gaan. Later als ze wat weerbaarder zijn is dit wellicht anders. Zij wijst erop dat [de minderjarige1] begeleiding heeft van [F]. Met [de minderjarige2] gaat het gelukkig goed.
5.4
De raad adviseert de beschikking waarvan beroep, waarbij de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen voor onbepaalde tijd is geschorst en het gezamenlijk ouderlijk gezag is beëindigd, te bekrachtigen. De vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting van het hof nogmaals op de veelvuldig ingezette hulpverlening gewezen. Er is van alles geprobeerd om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen, maar niets is gelukt. Gelukkig gaat het nu iets beter met de kinderen.
Ook de vertegenwoordiger van de GI heeft ter zitting verklaard dat het beter gaat met [de minderjarige1] en [de minderjarige2], nu ze meer rust en duidelijkheid hebben gekregen door de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft er daarbij op gewezen dat de kinderen getraumatiseerd zijn door de strijd tussen de ouders. Het feit dat de moeder het gezag heeft en dat ze niet meer naar de vader hoeven, geeft rust. Dit betekent niet dat ze nooit meer contact willen, maar in ieder geval willen ze dat nu niet. Het is in het belang van de kinderen dat de vader dat accepteert.
Ten aanzien van het gezag
5.5
In de onderhavige procedure is tussen partijen in geschil of er voldoende gronden zijn om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat ouders - ook na de echtscheiding - het gezag over hun kind gezamenlijk blijven uitoefenen.
5.6
Ingevolge artikel 1:251a BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.7
Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals over de verblijfplaats, de school, medische zaken, geloofsbeleving, vrije tijdsbesteding) te nemen. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen.
5.8
Voor gezamenlijk gezag is dan ook in het algemeen vereist dat de ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Nodig is kortom, dat zij met elkaar hierover (kunnen) communiceren.
5.9
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat partijen niet in staat zijn tot de voor de uitoefening van gezamenlijk gezag noodzakelijke communicatie. Het uitoefenen van gezamenlijk gezag is voor deze ouders, zoals de rechtbank het heeft verwoord, een gepasseerd station. Met de rechtbank en met verwijzing naar hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen is het hof, na eigen onderzoek, van oordeel dat de problemen tussen de ouders zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren raken tussen de ouders (en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen) als bedoeld in artikel 1:251 lid 1 sub a BW, wanneer de ouders gezamenlijk met het gezag belast blijven.
5.1
Voor zover het zo mocht zijn dat de problemen tussen partijen (in overwegende mate) aan de moeder te wijten zijn -zoals de vader heeft aangevoerd maar door de moeder is weersproken-, merkt het hof op dat dit voormelde beoordeling niet anders maakt, nu ook dan geldt dat er geen basis is voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag, omdat er geen enkele vorm van gezamenlijk overleg mogelijk is.
Ten aanzien van de omgangsregeling
5.11
Voorts is in deze procedure aan de orde de door de vrouw verzochte ontzegging van het recht op omgang van de vader met [de minderjarige1] en [de minderjarige2].
5.12
Voor een ontzegging in de uitoefening van het recht op omgang voor bepaalde of onbepaalde duur gelden ingevolge artikel 1:377a BW de ontzeggingsgronden, als neergelegd in lid 3 van laatstgenoemd artikel. Volgens lid 3 van artikel 1:377a BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts indien, voor zover hier relevant:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
- het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
- omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.13
Ook ten aanzien van de omgangsregeling is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft bepaald dat het niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat de eerdere opgelegde omgangsregeling, waar inmiddels ook een dwangsom aan is verbonden, nog wordt gecontinueerd. Met de rechtbank en met verwijzing naar hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen is het hof, na eigen onderzoek, van oordeel dat het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tenminste vereist dat de omgangsregeling wordt geschorst. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat daar waar -zoals in deze zaak- er gronden zijn om het recht op omgang te ontzeggen, in ieder geval ruimte aanwezig moet worden geacht om de bestaande omgangsregeling te schorsen, zoals de rechtbank heeft gedaan.
5.14
Het hof is, gelet op de mondelinge behandeling van 9 maart 2015 en de wijze waarop de vader daarbij de vragen van het hof heeft beantwoord dan wel ontweken, ervan overtuigd dat de vader onvoldoende in staat is naar zijn eigen rol te kijken en veel moeite heeft om zich in te leven in wat de scheiding teweeg heeft gebracht voor de kinderen.
5.15
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking van 11 september 2014 te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
wijst af het verzoek in hoger beroep tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 26 maart 2014;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 september 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Buijs, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 april 2015 in bijzijn van de griffier.