In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 5 juni 2014 het beroep ongegrond verklaarde inzake een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010. De aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.819 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.221. Belanghebbende, een directeur-aandeelhouder, betwistte de hoogte van het belastbaar inkomen en stelde dat hij het nettoloon van € 30.331 niet had genoten, omdat dit bedrag niet daadwerkelijk was uitbetaald door de BV waarin hij werkzaam was. De Inspecteur van de Belastingdienst betoogde daarentegen dat het nettoloon door belanghebbende was genoten, omdat het bedrag in de rekening-courant was geboekt.
Tijdens de zitting op 5 maart 2015 in Arnhem werd het geschil verder toegelicht. Belanghebbende voerde aan dat de vordering op de BV als een tbs-vordering moest worden beschouwd en dat deze geheel of gedeeltelijk afgewaardeerd diende te worden, gezien de structurele verliezen van de BV en de negatieve liquiditeitspositie. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de vordering als een kapitaalverstrekking moest worden aangemerkt, wat betekende dat er geen recht op afwaardering bestond.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat het nettoloon als genoten moest worden beschouwd, omdat het in de rekening-courant was geboekt. Het Hof oordeelde ook dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de vordering als kapitaalverstrekking moest worden aangemerkt. De afwaardering van de vordering werd echter afgewezen, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat de vordering daadwerkelijk afgewaardeerd kon worden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.