ECLI:NL:GHARL:2015:2730

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
200.166.215
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp en overgangsrecht in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om een verzoek tot machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [verzoekster]. De beschikking is gegeven door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2014, waarbij de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht een voorlopige machtiging voor gesloten plaatsing heeft verkregen. Het hof behandelt het hoger beroep van [verzoekster] tegen deze beschikking. De procedure in hoger beroep startte met een beroepschrift op 20 februari 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 maart 2015. Tijdens deze zitting is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en is er verweer gevoerd door de gecertificeerde instelling.

Het hof constateert dat [verzoekster] al op jonge leeftijd uit huis is geplaatst en sindsdien onder voogdij staat van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft eerder een machtiging verleend voor gesloten jeugdzorg, die door de nieuwe Jeugdwet is overgenomen. Het hof oordeelt dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij [verzoekster], die haar ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren. Ondanks positieve ontwikkelingen in haar situatie, zoals het stoppen met middelengebruik en het willen wonen in de nabijheid van haar familie, is het hof van mening dat deze ontwikkelingen onvoldoende zijn om te concluderen dat [verzoekster] in staat is om buiten de gesloten setting de juiste keuzes te maken. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter, waarbij de gesloten plaatsing wordt voortgezet, met de mogelijkheid om na de bevalling te bezien of [verzoekster] in staat is om voor haar kind te zorgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.215
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 381711)
beschikking van de familiekamer van 16 april 2015
inzake
[verzoekster],
verblijvende te [plaatsnaam],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. B.J. Tieman te Utrecht,
en
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland
(voorheen stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, verder: de stichting)
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder: de gecertificeerde instelling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verder: de kinderrechter, van 8 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 20 februari 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 23 maart 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 maart 2015 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de gecertificeerde instelling is
[…] verschenen. Tevens is verschenen […], begeleider van het Moeder&Kindhuis van LSG-Rentray. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is, met bericht vooraf, geen vertegenwoordiger verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[verzoekster], is op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] geboren uit de relatie van [naam moeder] en [naam vader]. [verzoekster] is op drie-jarige leeftijd uit huis geplaatst. In 2002 wordt vorm gegeven aan een langdurige plaatsing in een pleeggezin.
3.2
Bij beschikking van 5 juli 2006 heeft de rechtbank Utrecht de ouders ontheven van het gezag over hun drie kinderen, onder wie [verzoekster]. Sindsdien staat [verzoekster] onder voogdij van de gecertificeerde instelling, als opvolger van de stichting.
3.3
Bij de beschikking van 26 november 2014 heeft de kinderrechter, op verzoek van de stichting, een voorlopige machtiging gesloten plaatsing verleend ten aanzien van [verzoekster] voor de duur van vier weken, te weten tot 24 december 2014, waarbij is bepaald dat de stichting en [verzoekster] ter zake nog zullen worden gehoord en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
3.4
De stichting heeft op 25 november 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 (oud) van de Wet op de jeugdzorg (verder: WJZ). De stichting heeft verklaard dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b (oud) WJZ voordoet. Een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft verklaard in te stemmen met deze verklaring van de stichting.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de stichting een machtiging verleend om [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en doen verblijven voor de termijn van 8 december 2014 tot 8 juni 2015, het verzoek voor het overige aangehouden, de stichting verzocht voor 22 mei 2015 aan de kinderrechter te rapporteren omtrent de stand van zaken en de mogelijke plaatsing van [verzoekster] op een open moeder-kind groep, waarbij de kinderrechter de stichting heeft verzocht expliciet aan te geven of het verzoek wordt gewijzigd en/of gehandhaafd.
3.6
[verzoekster] heeft in verscheidene pleeggezinnen/tehuizen gewoond. Van 10 maart 2010 tot 4 maart 2013 verbleef [verzoekster] op een leefgroep in Valkenheide, Maarsbergen. Van 4 maart 2013 tot 4 juli 2013 verbleef zij op een besloten en daarna open leefgroep op de Baerentsz in Den Dolder. Van 4 juli 2013 tot 31 december 2013 verbleef [verzoekster] in de Jeugdzorg plus instelling De Lindenhorst te Zeist. Van 1 januari 2014 tot 5 juni 2014 verbleef zij op een open leefgroep van Youké in Amersfoort. Vanaf 5 juni 2014 tot 23 juli 2014 verbleef [verzoekster] bij Enkeltje Zelfstandig, een KTC-vorm van het Leger des Heils in Utrecht.
3.7
Op 23 juli 2014 is [verzoekster] uit de woning van haar vader vertrokken naar een onbekende bestemming. Nadat de stichting een aanvraag gesloten plaatsing had ingediend is [verzoekster], na ruim één week teruggekomen. [verzoekster] is daarna geplaatst bij de afdeling Youké van De Meent in Amersfoort. Op 30 september 2014 heeft [verzoekster] op de groep gemeld dat ze zwanger is. Met ingang van 26 november 2014 is [verzoekster] geplaatst in het Moeder&Kindhuis van de gesloten afdeling van LSG-Rentray te Zutphen.
3.8
Het hof heeft bij beschikking van 19 maart 2015 een last tot toevoeging van de advocaat van [verzoekster] afgegeven.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 10.5 lid 1 van de op 1 januari 2015 in werking getreden nieuwe Jeugdwet (hierna: Jw) geldt het op 26 november 2014 door de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht bij de rechtbank ten aanzien van [verzoekster] ingediende verzoek om een machtiging te verstrekken als bedoeld in artikel 29b WJZ (oud), met ingang van 1 januari 2015 als een verzoek om een machtiging te verstrekken als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw. Op grond van artikel 10.5 lid 2 Jw geldt de bij beschikking van 8 december 2014 door de kinderrechter ten aanzien van [verzoekster] gegeven machtiging als bedoeld in artikel 29b WJZ (oud) met ingang van 1 januari 2015 als een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2. Jw.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.4
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
de jeugdige onder toezicht is gesteld;
de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
degene die, anders dan bedoeld onder b., de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.5
Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.6
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de jeugdhulpaanbieder.
4.7
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw bij voorraad uitvoerbaar. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste één jaar.
4.8
[verzoekster] kan zich met machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg niet verenigen. Zij voert aan dat die uithuisplaatsing geheel gebaseerd is op haar zwangerschap en de zorgen over haar ongeboren kind. Die zorg was begrijpelijk omdat zij nonchalant omging met haar zwangerschap in verband met middelen gebruik: blowen, roken en gebruik van alcohol. Inmiddels neemt [verzoekster] haar zwangerschap serieus, ze scoort negatief op urinecontroles, is gegroeid in haar zwangerschap en ze vindt dat ze een kans moet krijgen om zich te bewijzen. Enig gevaar voor haar ongeboren kind is er niet meer. [verzoekster] wil geplaatst worden in Talitha te Houten een open instelling voor tienermoeders, mede omdat dit dichter bij haar familie en vrienden is.
Ter zitting heeft [verzoekster] nader verklaard dat zij graag in Friesland wil worden geplaatst omdat dit dichter bij haar moeder is.
4.9
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd, zoals hier na zal worden weergegeven.
4.1
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het hof met de gecertificeerde instelling van oordeel dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat opneming en verblijf in een gesloten setting noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.11
Gebleken is dat [verzoekster] al jaren wordt begeleid door de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Vanaf medio 2010 onttrekt [verzoekster] zich regelmatig aan het toezicht en daarop volgen plaatsingen bij verschillende instanties, alwaar [verzoekster] zich ook aan het toezicht heeft onttrokken. In eerder onderzoek van [verzoekster] is vastgesteld dat sprake is van een reactieve hechtingsstoornis en van een posttraumatische stress-stoornis. In 2012 is [verzoekster] onderzocht door Altrecht Jeugd en daarbij wordt geconcludeerd dat ook sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. Het behandeladvies van Altrecht luidt: psychotherapie in de vorm van EMDR. [verzoekster] weigert mee te werken aan die therapie.
De gecertificeerde instelling heeft [verzoekster] aangemeld bij Talitha, een moeder-kind plek bij de stichting Timon. Op 3 november 2014 zijn de bodemeisen (onder meer stoppen met middelengebruik: alcohol, drugs en roken) voor een dergelijke plaatsing met [verzoekster] besproken ten aanzien van de veiligheid van [verzoekster] en haar ongeboren baby. [verzoekster] reageerde zeer afwijzend op die bodemeisen en gaf aan niet mee te willen werken, waardoor een plaatsing bij Talitha niet heeft plaatsgevonden.
In het hoger beroepschrift heeft [verzoekster] verzocht om te worden geplaatst in Talitha te Houten, omdat dat in de omgeving is van haar vrienden en dichter bij haar familie is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verzoekt [verzoekster] om haar in de omgeving van haar familie in Friesland te plaatsen.
4.12
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof het wispelturige gedrag van [verzoekster]. [verzoekster] is van mening dat zij geleerd heeft om de juiste keuzes te maken, maar haar uitlatingen en gedrag laten anders zien, zoals de gecertificeerde instelling ook heeft aangegeven. [verzoekster] is nog steeds zelf bepalend, zij wil niet meewerken aan voor haar noodzakelijk geachte therapie en maakt zelf uit wat wel of niet goed is. Op het ene moment is zij tegen een plaatsing die in haar belang en in het belang van haar ongeboren kind wordt geacht, enige tijd later verzoekt zij zelf om die plaatsing. Ondanks dat [verzoekster] veelvuldig is gewezen op de gevolgen van haar keuzes voor haar en voor haar ongeboren kind, houdt zij vast aan haar eigen standpunt. Ze blijkt niet in staat om de adviezen van professionals op te volgen en het belang van haar ongeboren kind voorop te stellen.
Dat het nu goed gaat met [verzoekster] op school, in het Moeder&Kindhuis, en dat zij geen middelen meer gebruikt acht het hof zonder meer een positieve ontwikkeling. Ook het feit dat [verzoekster] nu in de omgeving van haar familie wil wonen acht het hof positief. Gezien echter het lange traject van hulpverlening dat [verzoekster] achter de rug heeft, haar persoonlijke problematiek en het feit dat de verbeteringen die zij stelt pas recent hebben plaatsgevonden zodat de bestendigheid daarvan nog zal moeten blijken, is het hof van oordeel dat die ontwikkelingen onvoldoende zijn om thans reeds erop te kunnen vertrouwen dat [verzoekster] die ingeslagen weg zal volhouden buiten de structuur van de gesloten setting. Het hof is met de gecertificeerde instelling van oordeel dat het in het belang van [verzoekster] en haar ongeboren kind is dat het in de gesloten setting ingeslagen traject, waarin [verzoekster] nu wel juiste beslissingen neemt, wordt voortgezet. De gecertificeerde instelling heeft daar tijdens de mondelinge behandeling aan toegevoegd dat de wens van [verzoekster] om in de omgeving van haar familie in Friesland te gaan wonen in dat traject kan worden meegenomen. Ná de bevalling kan in en vanuit de gesloten setting tevens worden bezien of [verzoekster] in staat is de verzorging en opvoeding van haar kind op zich te nemen en kunnen in het kader van deze beslissing de juiste maatregelen worden getroffen voor de toekomst.
4.13
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 december 2014 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en A.L.H. Ernes, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. J.B. de Groot en is bij vervoeging uitgesproken op 16 april 2015 in het openbaar en in tegenwoordigheid van de griffier.