ECLI:NL:GHARL:2015:2636

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.157.462-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en alleenstaande ouderkop in het kader van de behoefte van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun minderjarige kind, geboren in 1998. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind te verlagen naar nihil, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, zich hiertegen verzette en verzocht om de handhaving van de eerder vastgestelde bijdrage.

De procedure in hoger beroep volgde op een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2014, waarin de alimentatie was vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, waardoor de alimentatie opnieuw beoordeeld moest worden. De man had in 2013 en 2014 een laag inkomen, wat zijn draagkracht beïnvloedde. Het hof heeft de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie vastgesteld op 10 oktober 2013, de datum waarop het verzoekschrift was ingediend.

Het hof heeft de behoefte van het kind berekend en vastgesteld dat de man vanaf 10 oktober 2013 een bijdrage van € 207,85 per maand moet betalen, en vanaf 1 januari 2014 € 208,41 per maand. Per 1 januari 2015 is de behoefte van het kind echter op nihil gesteld, omdat de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget is opgenomen, wat betekent dat de vrouw, ondanks het vervallen van de alimentatie, financieel niet benadeeld wordt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.462/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/354315 / FL RK 13-2339)
beschikking van de familiekamer van 2 april 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.R. Feddema, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.G.B.M. Schönhage, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 11 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 9 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. Feddema van 7 november 2014 met bijlagen, ingekomen op 10 november 2014;
- een journaalbericht van mr. Feddema van 7 november 2014 met bijlage, ingekomen op 13 november 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 24 november 2014;
- een journaalbericht van mr. Feddema van 12 januari 2015 met bijlagen, ingekomen op 15 januari 2015;
- een journaalbericht van mr. Schönhage van 15 januari 2015 met bijlagen, ingekomen op 19 januari 2015.
2.2
De minderjarige [de minderjarige], (voorheen [C]) geboren [in] 1998 (hierna te noemen: [de minderjarige]), is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot de zaak, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2015 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is niet in persoon verschenen, wel is haar advocaat verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 3 maart 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige], over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij ouderschapsplan van 3 januari 2010 zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal voldoen van € 300,- per maand. Deze overeenkomst is vastgelegd in de bovengenoemde beschikking van 3 maart 2010. Ingevolge de wettelijke indexering bedroeg de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in 2013 € 311,85 per maand en in 2014 € 314,66 per maand.
3.4
De man heeft de rechtbank bij verzoekschrift, bij de rechtbank ingekomen op
10 oktober 2013, verzocht de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 maart 2013 te bepalen op nihil. De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.5
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking heeft de rechtbank de in het ouderschapsplan van 3 januari 2010 tussen partijen overeengekomen en in de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 maart 2010 aan de man opgelegde kinderbijdrage gewijzigd en deze bijdrage voor de periode van 10 oktober 2013 tot
1 januari 2014 op € 296,- per maand bepaald en voor de periode met ingang van 1 januari 2014 op € 297,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
11 juli 2014. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
4.3
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door de man aan vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 december 2013 op nihil wordt gesteld en met ingang van 1 januari 2014 op € 50,- per maand.
4.4
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de man in zijn beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroepschrift van de man af te wijzen.
4.5
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
● de wijzigingsgrond;
● de ingangsdatum van een eventuele wijzing van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige];
● de te hanteren rekenmethode voor het vaststellen van de draagkracht van partijen;
● de draagkracht van de man, en wel op de volgende punten:
○ het inkomen van de man in 2013 en 2014;
● de door de vrouw te ontvangen alleenstaande ouderkop.

5.De motivering van de beslissing

De wijzigingsgrond
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de bij beschikking van 3 maart 2010 opgelegde bijdrage opnieuw beoordeeld zal worden.
De ingangsdatum
5.2
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. In zaken waarin wijziging wordt verzocht van een vastgestelde alimentatiebijdrage is het gebruikelijk dat deze wijziging eerst ingaat op de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend, in casu 10 oktober 2013.
5.3
De man stelt dat zijn inkomen per 1 maart 2013 is gewijzigd en dat hij vanaf die datum niet meer in staat was om de vastgelegde bijdrage te betalen. Vanaf dat moment voldeed de vastgestelde alimentatie dan ook niet meer aan de wettelijke normen. De man stelt dat hij de vrouw tijdig heeft laten weten niet meer aan zijn verplichting te kunnen voldoen en dat zij er dan ook rekening mee had kunnen houden dat zij geen onderhoudsbijdrage meer voor [de minderjarige] kon ontvangen. Bovendien heeft de vrouw een bijstandsuitkering en wordt de door haar ontvangen kinderbijdrage volgens de man afgetrokken van haar uitkering.
5.4
De vrouw stelt dat zij niet eerder rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie dan per de datum indiening van het verzoekschrift van de man, te weten 10 oktober 2013. De vrouw heeft rekening gehouden met de bijdrage die de man conform de beschikking diende te leveren, ook nadat hij was gestopt met betalen, en heeft haar bestedingen en reserveringen hier op aangepast. Derhalve zal een wijziging per 1 maart 2013 volgens de vrouw ingrijpende gevolgen voor haar hebben.
5.5
Het hof acht onvoldoende redenen aanwezig om, in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt, de ingangsdatum van de eventueel (gewijzigde) betalings-verplichting van de man te bepalen op 1 maart 2013, zoals door de man verzocht. Het hof zal daarom de ingangsdatum van de (eventueel) gewijzigde onderhoudsbijdrage bepalen op
10 oktober 2013.
De te hanteren rekenmethode voor het vaststellen van de draagkracht van partijen
5.6
Gelet op de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, gepubliceerd in februari 2013, overweegt het hof ten aanzien van de te hanteren rekenmethode ten aanzien van de kinderalimentatie als volgt. Voor de toepasselijke normen beveelt de Expertgroep de volgende overgangsregeling aan. Als de ingangsdatum van de vaststelling of wijziging van de kinderalimentatie ligt vanaf 1 april 2013 dienen de behoefte en draagkracht te worden berekend volgens de nieuwe richtlijnen. Nu een eventuele wijziging van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in zal gaan vanaf
10 oktober 2013 zal het hof bij de berekening van de behoefte van [de minderjarige] en de draagkracht van de man en de vrouw uitgaan van deze rekenmethode.
De behoefte van [de minderjarige]
5.7
Gelet op de nieuwe alimentatienormen dient het eigen aandeel van partijen in de kosten van [de minderjarige] berekend te worden door zijn behoefte te verminderen met het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt. Het hof heeft berekend dat de vrouw in 2013 een kindgebonden budget ontving van € 104,- per maand. In 2014 ontving de vrouw een kindgebonden budget van € 106,25 per maand. Het hof zal er daarom vanuit gaan dat de behoefte van [de minderjarige] in 2013 € 207,85 per maand bedraagt en in 2014 € 208,41 per maand.
Het inkomen van de man in 2013 en 2014
5.8
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte bij het bepalen van zijn draagkracht alleen heeft gekeken naar zijn inkomen in 2014. De man had in 2013 maar een bruto jaarinkomen van € 8.707,-. Dit betekent volgens de man dat hij in 2013 geen enkele draagkracht had om een financiële bijdrage te leveren ten behoeve van [de minderjarige]. De man is voorts van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn inkomen in 2014 onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Uit de door de man in het geding gebrachte gegevens blijkt dat hij tot aan de zitting, op 24 juni 2014, uitsluitend in de maand maart 2014 inkomen had genoten. Hij had in maart een bruto inkomen van € 5.265,79. De man heeft vlak voor de zitting voor 2 weken werk gekregen. De man heeft tot en met september 2014 ongeveer € 10.000,- aan inkomsten gegenereerd en hoopt in 2014 uiteindelijk een inkomen van in totaal € 15.000,- bruto te verdienen. Uitgaande van dit inkomen is hij bereid om vanaf 1 januari 2014 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te betalen van € 50,- per maand.
5.9
De vrouw stelt dat de man zelf heeft gesteld dat bij de bepaling van zijn draagkracht moet worden uitgegaan van het in 2014 behaalde bedrijfsresultaat. Daarnaast is zij van mening dat de man onvoldoende inkomensgegevens heeft verstrekt over 2013. De vrouw stelt dat de man slechts een door hem zelf opgesteld stuk van maart 2014 overlegt waaruit kennelijk zijn inkomsten en kosten moeten blijken. Onderliggende facturen dan wel overige hieraan ten grondslag liggende stukken ontbreken. Ook stukken van het uitzendbureau waar de man voor stelt te hebben gewerkt ontbreken. De vrouw is dan ook van mening dat de man onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn inkomen, omzet en werkzaamheden in 2014.
Nu het inkomen van de man niet nader onderbouwd is moet volgens de vrouw uit de door de man overgelegde stukken het jaarinkomen afgeleid worden ten einde de draagkracht van de man vast te stellen.
5.1
Het hof is niet in staat op verantwoorde wijze de hoogte van het inkomen van de man te beoordelen nu de man, net als in eerste aanleg, geen eenduidige of volledige inzage heeft gegeven in zijn inkomsten en vermogen in 2013 en 2014. De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij onvoldoende inkomsten heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te kunnen betalen enkel een viertal jaaropgaves, door hem zelf opgestelde overzichten van inkomsten en uitgaven en belastingaangiftes in het geding gebracht. De man heeft nagelaten zijn inkomen op een andere wijze te onderbouwen, bijvoorbeeld door het in het geding brengen van (definitieve) belastingaanslagen of onderliggende facturen. Het is het hof onduidelijk of de door de man in het geding gebrachte jaaropgaven over 2013 en de belastingaangifte een volledig beeld geven van zijn inkomsten nu onduidelijk is gebleven hoe de man in dat jaar van dit lage inkomen heeft kunnen rondkomen. Daarnaast heeft de man niets tegen de gemotiveerde betwisting van de vrouw van diverse posten in de door de man in het geding gebrachte overzichten ingebracht. De vrouw heeft veel vragen opgeworpen tegen de door de man in het geding gebrachte stukken over 2014, die door de man alle niet dan wel onvoldoende zijn beantwoord.
5.11
Gelet op het bovenstaande is het hof niet in staat om op deugdelijke wijze te beoordelen wat het inkomen van de man over de afgelopen twee jaren is geweest. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de man had gelegen om hier duidelijkheid over te verschaffen. Derhalve zal het hof er thans vanuit gaan dat de man voldoende draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te voldoen ter hoogte van zijn behoefte.
De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in 2013 en 2014
5.12
Nu de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt en derhalve geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal het hof bepalen dat de man met ingang van 10 oktober 2013 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te betalen van € 207,85 per maand en met ingang van 1 januari 2014 een bijdrage van € 208,41 per maand.
De alleenstaande ouderkop
5.13
Tussen partijen is niet in geschil dat in 2015 de hoogte van het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande-ouderkop, € 368,83,- per maand bedraagt. De advocaat van de man heeft ter mondelinge behandeling bij dit hof erop gewezen dat dit bedrag per 1 januari 2015 op de geïndexeerde behoefte van € 317,18 per maand in 2015 in mindering dient te strekken, zodat er geen behoefte resteert. De advocaat van de vrouw betwist dat en stelt dat de alleenstaande ouderkop een aanvulling is op de uitkering van de vrouw, die per 1 januari 2015 lager is dan in 2014.
5.14
Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. De alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting in de Wet Inkomstenbelasting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie zijn daarbij komen te vervallen. Inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders vindt vanaf 1 januari 2015 plaats op dezelfde, uniforme wijze door middel van een alleenstaande-ouderkop van maximaal € 3.050,- per jaar te ontvangen in het kindgebonden budget.
Dit alles leidt ertoe dat het kindgebonden budget dat na 1 januari 2015 wordt ontvangen, aanzienlijk hoger kan zijn dan het budget dat tot 1 januari 2015 werd ontvangen. De expertgroep Alimentatienormen beveelt aan om dit totale kindgebonden budget in mindering te doen strekken op de kosten van het kind. In het onderhavige geval leidt dit ertoe dat er geen behoefte van [de minderjarige] meer resteert en er dus per 1 januari 2015 geen onderhoudsbijdrage ten laste van de man zal worden opgelegd. De vrouw maakt hier bezwaar tegen omdat de uitkering van de vrouw met ingang van 2015 lager is door het vervallen van de alleenstaande oudertoeslag. Het is juist dat deze toeslag is komen te vervallen echter hiervoor in de plaatst is gekomen de alleenstaande ouderkop. Dit bedrag wordt anders dan kinderalimentatie niet in mindering gebracht op de uitkering van de vrouw. Per saldo gaat de vrouw ook al ontvangt zij geen alimentatie meer hierdoor in inkomen vooruit.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven slechts gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 11 juli 2014:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 3 maart 2010 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 10 oktober 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], geboren [in] 1998, € 207,85 per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2014 € 208,41 per maand;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], geboren [in] 1998, per 1 januari 2015 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en
mr. G.K. Schipmölder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 april 2015 in bijzijn van de griffier.