ECLI:NL:GHARL:2015:2633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.160.970-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van echtscheidingsproblematiek tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2003, als gevolg van de destructieve samenwerking tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 10 september 2014 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI) voor een periode van twaalf maanden. De ouders zijn sinds medio 2013 feitelijk uit elkaar en de echtscheidingsbeschikking is op 22 augustus 2014 ingeschreven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de ondertoezichtstelling aangevraagd, omdat de minderjarige ernstig belast wordt door de echtscheidingsproblematiek en getuige is geweest van huiselijk geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders hun eigen belangen boven die van de minderjarige stellen, wat leidt tot een ernstig loyaliteitsconflict voor de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2015 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat de ontwikkeling van de minderjarige bedreigt. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Het hof benadrukt dat de ouders in het belang van de minderjarige moeten samenwerken en dat de hulpverlening in vrijwillig kader tot nu toe onvoldoende is gebleken. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, die recht heeft op een onbelast contact met zijn vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.160.970/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, C/17/136628 / FJ RK 14-872)
beschikking van de familiekamer van 2 april 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J. de Boer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader],

wonende te [A],
hierna te noemen: de vader,
2. de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 september 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 december 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige], geboren [in] 2003 (hierna te noemen: [de minderjarige]), alsnog af te wijzen.
2.2
De raad heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 22 december 2014 een journaalbericht van dezelfde datum van mr. De Boer met bijlage;
- op 30 december 2014 een brief van 24 december 2014 van de raad;
- op 9 januari 2015 een journaalbericht van 8 januari 2015 van mr. De Boer met bijlage;
- op 14 januari 2015 een brief van 12 januari 2015 van de GI met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 januari 2015 plaatsgevonden. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen de heer [B]. Namens de GI zijn verschenen mevrouw mr. [C] en mevrouw [D]. De vader is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Ter zitting heeft mevrouw [C] namens de GI mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
2.5
Op 2 februari 2015 heeft het hof een brief van [de minderjarige] ontvangen waarin hij het hof verzoekt hem (met spoed) te horen. Het hof heeft dat in de onderhavige procedure niet in het belang van [de minderjarige] geacht en het verzoek afgewezen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is [de minderjarige] geboren. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
De vader en de moeder zijn medio 2013 feitelijk uit elkaar gegaan. De echtscheidingsbeschikking is op 22 augustus 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Bij verzoekschrift van 26 augustus 2014 heeft de raad de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, verzocht [de minderjarige] voor een periode van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de GI.
3.4
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van één jaar.
3.5
Sinds de ondertoezichtstelling heeft er een aantal begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [de minderjarige] plaatsgevonden. Ten tijde van het uitbrengen van het raadsrapport van 26 augustus 2014 vond er geen omgang plaats.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 (oud) BW, dat in deze zaak van toepassing is gebleven, onder toezicht worden gesteld van de GI indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] rechtvaardigen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
4.3
Uit de stukken van het dossier, waaronder het raadsrapport van 26 augustus 2014 en het rapport van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) van 24 april 2014, is gebleken dat [de minderjarige] ernstig belast wordt door de echtscheidingsproblematiek van de ouders. [de minderjarige] is verschillende malen getuige geweest van huiselijk geweld. De ouders laten hun eigen belangen prevaleren en verliezen die van [de minderjarige] uit het oog, terwijl zij menen dat zij wel in het belang van [de minderjarige] handelen. Gebleken is dat er tussen de ouders - ook thans
nog - sprake is van een destructieve samenwerking; hun persoonlijkheid en karaktertrekken lijken er op dit moment aan in de weg te staan om in het belang van [de minderjarige] tot een constructieve oplossing te komen. Ook de moeder heeft in haar beroepschrift bevestigd dat de communicatie tussen de vader en haar ernstig is verstoord. Mede hierdoor zit [de minderjarige] thans volledig klem tussen zijn ouders. Zo heeft [de minderjarige] gedurende enige tijd zijn vader regelmatig op school in de pauze gezien, terwijl hij tegen zijn moeder zei dat hij zijn vader niet had gezien. Ook ontkent hij in gesprekken met hulpverlenende instanties waar zijn moeder bij aanwezig is, de eerder door hem gedane uitspraken over zijn ouders. De hulpverlenende instanties hebben geconstateerd dat [de minderjarige] noodgedwongen heeft geleerd dat het functioneel is om mensen te vriend te houden en te zeggen en te doen wat anderen willen horen. Gelet op het vorenstaande is het hof, met de Raad en de GI, van oordeel dat er bij [de minderjarige] sprake is van een zeer ernstig loyaliteitsconflict.
4.4
De raad heeft ter zitting verklaard dat een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] weg te nemen. Tijdens de ondertoezichtstelling moet ingezet worden op verbetering van de communicatie tussen de vader en de moeder en op omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Volgens de raad is een ondertoezichtstelling één van de laatste middelen om omgang tussen [de minderjarige] en zijn vader te kunnen realiseren. De raad acht het met het oog op de toekomst van [de minderjarige] in zijn belang dat hij onbelast contact kan hebben met zijn vader. Het hof onderschrijft deze visie van de raad. Het hof deelt ook de visie van de raad dat het loyaliteitsconflict waar [de minderjarige] mee kampt vermoedelijk de reden is dat hij tegen zijn moeder zegt dat hij geen contact wil met de vader. Het hof acht het, zoals ook ter zitting door de raad is aangegeven, in het belang van [de minderjarige] dat hij vrij en door eigen ervaring zelfstandig een beeld kan vormen van zijn vader en dat dit beeld niet wordt ingevuld door het beeld van de vader dat zijn omgeving richting [de minderjarige] uitstraalt. Wanneer [de minderjarige] geen omgang met zijn vader heeft, zal het negatieve beeld dat hij thans over zijn vader aangeeft, in stand blijven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de GI ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven dat de begeleide omgangsmomenten tijdens de ondertoezichtstelling tot op heden erg goed zijn verlopen, waaruit het hof opmaakt dat zij ook door [de minderjarige] als ‘positief’ worden ervaren, en dat zowel de GI als de school geen belemmeringen zien om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] uit te breiden.
4.5
Door de bovenstaande situatie is er ten aanzien van [de minderjarige] sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, niet alleen wat betreft de mogelijkheden om zijn eigen beeld te kunnen vormen over zijn vader, maar ook in zijn gehele opvoedingssituatie. Hoewel de moeder heeft aangevoerd dat zij een open verstandhouding met [de minderjarige] heeft, is immers gebleken dat [de minderjarige] niet open en eerlijk tegen haar durft te zijn over het contact met zijn vader. Dat [de minderjarige] goede resultaten behaalt op school betekent naar het oordeel van het hof dan ook niet dat er bij [de minderjarige] geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging.
4.6
Het hof is zich er bewust van dat er de afgelopen twee jaar gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, waardoor de moeder - zo heeft zij ter zitting verklaard - thans bang is voor de vader. Het hof heeft er begrip voor dat de moeder hierdoor in een moeilijke situatie verkeert ten opzichte van de vader, maar dat neemt niet weg dat, gelet op het huidige gedrag en de toekomst van [de minderjarige], zijn belang vooropgesteld moet worden. Zoals hierboven reeds overwogen wordt [de minderjarige] door de (echtscheidings)strijd tussen zijn ouders ernstig bedreigd in zijn ontwikkeling. Beide ouders dienen, naar het oordeel van het hof, dan ook in het belang van [de minderjarige] over hun problematiek als ex-partners heen te stappen en zich als verantwoordelijke ouders te gedragen. Voor zover de moeder in hoger beroep heeft gesteld dat zij geen strijd voert met de vader omdat zij niet ingaat op hetgeen de vader zegt of doet en dat het juist de vader is die de strijd zoekt, overweegt het hof dat ook wanneer de ouders niet met elkaar praten, er sprake kan zijn van een strijd die in dit geval ook niet onopgemerkt bij [de minderjarige] zal blijven, hetgeen niet in zijn belang is.
4.7
Het hof is voorts van oordeel dat de hulpverlening in vrijwillig kader ontoereikend is gebleken en overweegt daartoe als volgt. De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de situatie rondom [de minderjarige] en zijn ouders sinds 2013 - toen de ouders uit elkaar zijn
gegaan - onverkort hetzelfde is gebleven. De moeder heeft aangegeven dat de vader en zij, nadat zij uit elkaar zijn gegaan mediation hebben geprobeerd, maar dat dit niet is geslaagd. In 2014 is er nadat het AMK een melding had ontvangen, hulpverlening gestart. Een systeemtherapeut heeft negen gesprekken gevoerd met de ouders. Deze gesprekken hebben, mede gelet op de destructieve samenwerking tussen de ouders, niet tot het gewenste resultaat geleid en er is toen geadviseerd om hulp in te zetten die niet langer een vrijblijvend karakter zou hebben.
4.8
Het hof acht het voorts zeer zorgelijk dat - zo is in hoger beroep gebleken - de GI sinds dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken door de weigerachtige houding van de moeder tot op heden geen uitvoer heeft kunnen geven aan het opheffen van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige]. De GI heeft getracht een hulpverleningstraject voor de ouders bij [E] op te starten. Aangezien de moeder hier niet aan wilde meewerken, heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven. Zowel de GI als de moeder hebben bij de rechtbank een verzoek ingediend om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen respectievelijk te laten vervallen, over welke verzoeken de rechtbank nog dient te beslissen. Een en ander heeft er echter wel toe geleid dat er op dit punt thans nog geen passende hulpverlening kon worden ingezet, hetgeen het belang van [de minderjarige] nog verder schaadt.
4.9
Voor zover de moeder in haar appelschrift - met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Breda van 6 augustus 2008 - nog heeft betoogd dat, naar het hof begrijpt, de raad in deze zaak een te summier onderzoek heeft verricht om te kunnen concluderen dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling ten onrechte is toegewezen, volgt het hof haar niet in dat standpunt. Niet alleen heeft los van het raadsonderzoek daaraan voorafgaand een uitgebreid onderzoek door het AMK plaatsgevonden, van welk onderzoek zich een rapport bij de stukken bevindt, ook uit de overige stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting, zoals hiervoor weergegeven, is naar het oordeel van het hof genoegzaam kunnen blijken dat zowel ten tijde van de bestreden beschikking als thans aan de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt voldaan. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 september 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, mr. I.A. Vermeulen en mr. S. Rezel, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2015 in bijzijn van de griffier.