ECLI:NL:GHARL:2015:2624

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.162.643-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een drieling met belaste voorgeschiedenis van de ouders

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een drieling, die op 29 oktober 2013 onder toezicht is gesteld en sindsdien bij pleegouders verblijft. De ouders, die in 2012 een relatie zijn aangegaan en kort voor de geboorte van de drieling zijn gehuwd, hebben een belaste voorgeschiedenis. De vader heeft een verleden van verslaving en geweldsmisdrijven, terwijl de moeder ook bekend is met psychiatrische problemen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing op 24 oktober 2014 verlengd tot 29 oktober 2015. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderen bij hen te laten wonen, alsook om uitbreiding van de omgangsregeling. De GI heeft het verzoek bestreden en verzocht om bekrachtiging van de beschikking.

Tijdens de zitting op 5 maart 2015 zijn de ouders, hun advocaat, de gezinsvoogd van de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders aanwezig geweest. De ouders hebben een diagnostiekbrief overgelegd, maar de GI heeft pleitaantekeningen ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn geweest om de geboden kansen te benutten om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de ouders zijn ernstig, vooral gezien de kwetsbaarheid van de kinderen, die een moeilijke start hebben gehad. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen perspectief is op terugkeer van de kinderen naar de ouders en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.643/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/136709 / FJ RK 14-881)
beschikking van de familiekamer van 26 maart 2015
inzake
[verzoeker1] & [verzoeker2],
wonende te [A],
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de vader respectievelijk de moeder dan wel de ouders,
advocaat: mr. B. Klunder, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
voorheen genaamd: Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [B],
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3], alle drie geboren in de gemeente [A] [in] 2013 (hierna ook wel genoemd: de drieling of de kinderen dan wel [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]), verlengd met ingang van 29 oktober 2014 tot 29 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 januari 2015, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking. De ouders verzoeken het hof zakelijk weergegeven de bestreden beschikking te vernietigen of te wijzigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de kinderen bij de ouders mogen komen wonen en (zoals het hof begrijpt) op zijn minst te bepalen dat alsnog nader onderzoek komt naar een wijze om de huidige omgang met de kinderen uit te breiden.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 januari 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de ouders bestreden en, voor zover hier van belang, verzocht het appelschrift ongegrond te verklaren, de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling af te wijzen.
2.3
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld is namens de pleegouders geen verweerschrift ingediend. De pleegouders en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) hebben wel ter zitting het woord gevoerd.
2.4
De zaak is behandeld ter zitting van het hof gehouden te [A] op 5 maart 2015, waarbij zijn verschenen de ouders en hun advocaat, namens de GI de gezinsvoogd/jeugdbeschermer [C] en mr. [D], namens de raad in het kader van zijn adviserende taak de heer [E] en de pleegouders. Ter zitting is namens de ouders met toestemming van het hof een diagnostiekbrief gedateerd 23 februari 2015 van [F] aan de stukken toegevoegd. Namens de GI zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn blijkens de stukken [in] 2013 in het ziekenhuis te [A] geboren na drieëndertig weken zwangerschap.
3.2
De ouders, die in 2012 een relatie met elkaar hebben gekregen, zijn kort vóór de geboorte van de drieling met elkaar gehuwd.
3.3
Wegens zorgen omtrent de opvoedingscapaciteiten van de ouders, onder meer op grond van informatie van het ziekenhuis en eerdere informatie via het [G], is de drieling op verzoek van de raad op 29 oktober 2013, kort na hun geboorte, voorlopig ondertoezichtgesteld en met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst. De drieling verblijft sinds 29 oktober 2013 bij de pleegouders.
3.4
In de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van de drieling laatstelijk verlengd door de kinderrechter voor de duur als hiervóór vermeld.

4.De motivering van de beslissingDe omgang

4.1
Voor zover de ouders in hoger beroep hebben verzocht om uitbreiding van de omgang dan wel het instellen van een onderzoek naar de mogelijkheden van uitbreiding van de omgang tussen de ouders en de drieling, kunnen de ouders niet in dat verzoek worden ontvangen omdat dit een zelfstandig verzoek betreft dat, gelet op het bepaalde in artikel 362 Rv, niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. De advocaat van de ouders heeft ter zitting gesteld dat zij dit verzoek ook in eerste aanleg heeft gedaan (mondeling ter zitting van de rechtbank) maar het hof zal daaraan voorbij gaan omdat het hof niet beschikt over enige onderbouwing van die stelling en in de bestreden beschikking ook geen beslissing is gegeven op een dergelijk verzoek.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
4.2
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 (oud) respectievelijk artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ respectievelijk de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De maatregel kan telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd indien de gronden zich blijven voordoen.
4.3
Bij de beoordeling van de maatregel staat het belang van de minderjarige voorop, mede gelet op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
4.4
Het hof is uit de stukken gebleken dat beide ouders een belaste voorgeschiedenis en de nodige persoonlijke problemen hebben. De vader is ernstig verslaafd geweest aan alcohol en drugs en is in het verleden voor meerdere geweldsmisdrijven, waaronder moord, strafrechtelijk veroordeeld. De vader heeft als gevolg daarvan vele jaren in de gevangenis doorgebracht. De vader stelt dat hij al geruime tijd 'clean' is. Het hof kan dat bij gebrek aan gegevens bevestigen noch ontkennen. Wel stelt het hof vast dat de vader, zoals hij zelf aangaf, voor dezitting alcohol had genuttigd. De vader heeft twee volwassen kinderen met wie hij, volgens de G.I., geen contact heeft. De moeder heeft - net als de vader - ook twee, oudere, kinderen die elders wonen. De kinderen van de moeder hebben aangegeven dat zij in hun jeugd door de moeder zijn mishandeld. De moeder isr bekend bij [F] met psychiatrische problemen. Zij heeft de gezinsvoogd verteld dat ze opgenomen is geweest in het [H]. Daarnaast spelen onder meer financiële- en sociale problemen (waaronder burenruzies) bij de ouders. Na de geboorte van de drieling zijn ouders in de gelegenheid gesteld om in het ziekenhuis [A]met behulp van thuiszorg en verpleegkundigen voor de kinderen te zorgen. Dit werd afgebroken omdat de vader agressief en dreigend was richting het verpleegkundig personeel. Er waren grote zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de ouders, zoals het bieden van sensitieve responsen, omgaan met baby's en het maken van oogcontact. Daarnaast bleek tijdens het ziekenhuisverblijf dat ouders waren afgesloten van gas, water en licht. Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van het hof ernstige zorgen over de opvoedingsomgeving en -capaciteiten van de ouders.
4.5
Gelet op die gerechtvaardigde zorgen vindt het hof het alleszins begrijpelijk dat de GI de ouders een traject heeft aangeboden in de gezinsherenigingkliniek van de [I] te [J] om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de ouders om (met hulp) de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. De ouders hebben de hen geboden kans echter niet weten te benutten blijkens de stukken. Zo is de geplande opname van de ouders in de gezinsherenigingskliniek te [J] [K] begin december 2013 niet doorgegaan door toedoen van de ouders zelf (o.a. omdat zij geen oppas voor de honden konden krijgen). Een latere opname is vervolgens voortijdig beëindigd op 7 januari 2014, nadat de ouders op 6 januari 2014, vergezeld door een hulpverlener van [L], in [J] waren gestart met de tweewekelijkse samenwerkingsopname, omdat de vader zich agressief en dreigend had gedragen jegens een medebewoonster. Na een gesprek met de ouders in maart 2014 is de ouders onder voorwaarden een nieuwe kans geboden maar ook die nieuwe kans hebben de ouders blijkens de toelichting van de GI laten schieten door niet te voldoen aan de gestelde voorwaarden. In mei 2014 bleek de vader zelfs te zijn uitgeschreven bij de [I]. Hoewel het op zichzelf positief is dat ter zitting van het hof op 5 maart 2015 is gebleken dat de vader op 11 februari 2015 weer een intakegesprek bij de [I] heeft gehad, waarmee hij inzet toont, bevestigt de inhoud van de (intake) diagnostiekbrief van de [I] gedateerd 23 februari 2015 de reeds bestaande zorgen omtrent zijn psychische gesteldheid en opvoedingscapaciteiten. Onder meer wordt in die brief melding gemaakt van een persoonlijkheidsstoornis, stoornis in de impulsbeheersing, antisociale trekken en maatschappelijke problemen.
4.6
Naast de voornoemde ernstige zorgen omtrent de opvoedingscapaciteiten van de ouders is van belang dat het hier gaat om drie zeer jonge en kwetsbare kinderen. [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben een moeilijke start gehad vanwege hun vroeggeboorte en vertonen alle drie signalen van onveiligheid, ontstaan in hun eerste levensdagen. Ze zijn in vergelijking met kinderen van hun leeftijd meer op hun hoede, erg gevoelig en snel uit hun doen. Daarnaast bevinden de kinderen zich momenteel in een proces van hechting aan de pleegouders, welk proces naar het oordeel van het hof niet dient te worden verstoord.
4.7
De hiervoor geschetste ouder- en kind factoren, in combinatie met de gestarte en vervolgens mislukte begeleidingstrajecten maken dat het hof het oordeel van de G.I. onderschrijft dat geen perspectief bestaat op terugkeer van de kinderen naar de ouders. De raad heeft in dit verband ter zitting de hoop uitgesproken dat de GI op korte termijn een verzoek gaat richten aan de raad om een onderzoek in te stellen naar een verderstrekkende maatregel.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 oktober 2014 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. A.W. Beversluis en
mr. G.M. van der Meer en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015 in bijzijn van de griffier.