ECLI:NL:GHARL:2015:2619

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
200.162.070-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de rol van de vader als belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland aangevochten. De kinderrechter had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 8 oktober 2015. De vader van [de minderjarige1] werd door de rechtbank als belanghebbende aangemerkt, maar het hof heeft geoordeeld dat hij geen gezag heeft en dat de verlenging van de machtiging niet rechtstreeks op zijn rechten en verplichtingen betrekking heeft.

De moeder heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, maar het hof heeft de argumenten van de moeder niet overtuigend geacht. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder zich inspant om haar leven op orde te krijgen, maar dat de problemen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] nog steeds aanwezig zijn. De vader heeft een negatieve invloed op de moeder en de situatie is niet verbeterd. De moeder ontvangt hulp van Zorgmaatwerk, maar heeft moeite om zelfstandig te functioneren.

Het hof heeft geconcludeerd dat de continuïteit van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] niet gewaarborgd is zonder de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Daarom heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.070/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/136347/FJRK 14-828)
beschikking van de familiekamer van 31 maart 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Rump, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [B],
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar een tweetal beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De ene beschikking betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de andere de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 31 december 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 januari 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een brief van 7 januari 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), ingekomen op 9 januari 2015.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 maart 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en de heer [D].
Voorts zijn de pleegouders verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is [in] 2013 [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]) geboren. De moeder is met het gezag over [de minderjarige1] belast.
3.2
[de minderjarige1] staat sinds 8 oktober 2013 op verzoek van de raad (voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 8 oktober 2015.
3.3
[de minderjarige1] is twee dagen na haar geboorte vanuit het ziekenhuis in een pleeggezin geplaatst. De moeder en [de minderjarige1] zijn op 27 december 2013 ter observatie en onderzoek gezamenlijk opgenomen in een ander pleeggezin. Op 28 januari 2014 is deze observatieplaatsing beëindigd en is de moeder vertrokken uit het betreffende pleeggezin. [de minderjarige1] verblijft sinds 12 juni 2014 bij de (perspectief biedende) pleegouders.
3.4
Bij beschikking van 16 mei 2014 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] tot
8 oktober 2014 dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.5
De GI heeft op 7 augustus 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (oud).
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 11 augustus 2014, heeft de GI verzocht - voor zover hier van belang - de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd met ingang van 8 oktober 2014 tot 8 oktober 2015.

4.De motivering van de beslissing

De positie van de vader
4.1
Op grond van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt in het familierecht onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
4.2
De vader is door de rechtbank weliswaar aangemerkt als belanghebbende, maar het hof merkt hem niet langer als zodanig aan, omdat hij geen gezag over [de minderjarige1] heeft en de mogelijke verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten en verplichtingen.
De machtiging tot uithuisplaatsing
4.3
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW (oud) kan de kinderrechter de GI op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW (oud) kan de kinderrechter op verzoek van de GI of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.4
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet verenigen.
4.5
Het hof leest in de grief van de moeder en de daarop door en namens haar gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of weren dan die zij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd en op goede gronden zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
4.6
Duidelijk is dat de moeder erg haar best doet om haar leven op orde te krijgen en te houden. Echter, in de problemen en de zorgen die aan de op 16 mei 2014 verleende machtiging tot uithuisplaatsing ten grondslag hebben gelegen is thans niet veel veranderd.
De ouders woonden tot juli 2014 samen. Sindsdien woont de vader officieel op een ander adres in [A]. Ter zitting is echter gebleken dat de vader onverminderd vaak bij de moeder over de vloer komt. Zij hebben nog steeds een affectieve relatie met elkaar. Een belangrijk punt van zorg dat tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] heeft geleid was de negatieve invloed van de vader op de moeder. In de tijd dat de ouders nog samenwoonden was met name de vader degene die blowde, alcohol dronk, schulden maakte, het huis vervuilde en problemen met instanties en hulpverlening veroorzaakte. Volgens opgave van de moeder ter zitting blowt de vader nog steeds. Aangezien de psychiatrische problematiek van de moeder naar zijn aard niet van voorbijgaande aard is (ADHD met kenmerken van een Pervasieve ontwikkelingsstoornis, niet anders omschreven (PDD-NOS) en mogelijk een Autisme Spectrum Stoornis (ASS)) en zij daardoor een kwetsbare vrouw is en blijft die zich moeilijk kan wapenen tegen (negatieve) invloeden van buitenaf, is de nog immer prominente rol van de vader in haar leven bij voortduring zorgelijk. Dit klemt temeer omdat uit het dossier naar voren komt dat de vader geen hulpverlening heeft of accepteert.
De moeder heeft nog altijd intensieve hulp van Zorgmaatwerk. Eén tot twee keer per week heeft zij hulp in en begeleiding bij de huishouding van een zogeheten zorgmaatje. Eenmaal per maand helpt de casemanager van Zorgmaatwerk de moeder bij haar financiën. De moeder heeft dus nog immer moeite om zich zelfstandig staande te houden in de maatschappij.
Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat de problemen waar [de minderjarige1] mee kampt fors zijn. Zowel op lichamelijk als emotioneel gebied zijn er grote zorgen. Vermoed wordt dat bij [de minderjarige1] sprake is van ASS. Rust, reinheid en regelmaat zijn alleen daarom al voor haar extra belangrijk. De pleegouders hebben daarnaast de nodige aanpassingen moeten treffen in hun leven om [de minderjarige1] in emotionele zin te kunnen bieden wat zij nodig heeft. [de minderjarige1] is namelijk erg gevoelig voor prikkels. Als zij overprikkeld raakt kruipt zij in haar schulp, bonkt zij met haar hoofd tegen de bank en/of de grond en kan zij nachtenlang hysterisch zijn, aldus de ervaring van de pleegouders. Zodoende zijn contacten met derden en uitjes e.d., maar ook de omgang met de ouders, en de fysiotherapie de afgelopen tijd in frequentie teruggebracht. Deze aanpak heeft direct voor verbetering gezorgd waardoor het nu op sociaal emotioneel vlak relatief goed gaat met [de minderjarige1]. Voor haar lichamelijke problemen is zij naar de kinderarts verwezen. Naast het feit dat zij in ieder geval een jaar lang beugels moet dragen in verband met heupdysplasie, waarvoor zij thans onder behandeling/controle staat van een orthopeed, dient nader onderzoek te worden gedaan naar haar groeiachterstand en gele kleur.
4.7
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van [de minderjarige1]'s dagelijkse verzorging en opvoeding alsmede haar veiligheid niet is gewaarborgd, zodat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Dit brengt mee dat het hof de beschikking betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 oktober 2014, waarbij de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren [in] 2013, is verlengd.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. H. van Lokven-van der Meer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 31 maart 2015 in het bijzijn van de griffier.