In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verschuldigdheid van omzetbelasting door [X] B.V. voor het privégebruik van auto’s door een werknemer. De belanghebbende had over het tijdvak van 1 december 2011 tot en met 31 december 2011 aangifte omzetbelasting gedaan, maar maakte bezwaar tegen de voldoening op aangifte. De Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
De kern van het geschil betreft de vraag of het neutraliteitsbeginsel meebrengt dat de belanghebbende geen omzetbelasting verschuldigd is over het privégebruik van de auto door haar werknemer. De belanghebbende betoogde dat het voor de heffing van omzetbelasting niet uitmaakt of de auto’s in eigendom zijn of op basis van lease zijn verkregen. De Inspecteur daarentegen stelde dat er wezenlijke verschillen zijn tussen leveringen en diensten, wat leidt tot verschillende behandelingen voor de omzetbelasting.
Het Hof oordeelde dat de terbeschikkingstelling van de auto’s aan de werknemer om niet plaatsvond en dat er geen sprake was van een economische activiteit waarvoor omzetbelasting verschuldigd zou zijn. Het Hof bevestigde dat de keuze van de belanghebbende om de auto’s in eigendom te verkrijgen leidt tot een andere behandeling voor de omzetbelasting dan wanneer zij deze op basis van operational lease had verkregen. Het Hof concludeerde dat er geen schending van het fiscale neutraliteitsbeginsel was en dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard.