ECLI:NL:GHARL:2015:2540
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om verbetering van kennelijke fouten en proceskostenveroordeling in civiele zaak
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben de gedaagden in het incident, [partijnaam 1] en [partijnaam 2], vergeefs betoogd dat er sprake is van kennelijke fouten in het arrest van 10 maart 2015. Tevens hebben zij verzocht om een voorwaarde van zekerheidsstelling te verbinden aan de proceskostenveroordeling in het incident. Het hof heeft kennisgenomen van het verzoek van mr. M.H.G. Plieger, die op 18 maart 2015 namens [partijnaam 1] en [partijnaam 2] om verbetering van kennelijke fouten heeft verzocht. Het Restauratiehuis, de wederpartij, heeft op dit verzoek gereageerd via mr. E.J. Nieuwenhuys op 24 maart 2015. Na een repliek van mr. Plieger op dezelfde dag, heeft mr. Nieuwenhuys op 25 maart 2015 aangegeven dat het debat met de eerste ronde gesloten was.
Het hof oordeelt dat [partijnaam 1] en [partijnaam 2] ten onrechte menen dat de toewijzing onder 3.1 sub f niet berust op een daartoe gerichte vordering. De vordering was vermeld en toegelicht in de incidentele memorie van Het Restauratiehuis. De omstandigheid dat de stukken niet met een afzonderlijke letter zijn aangeduid, doet hieraan niet af. Het hof heeft ook vastgesteld dat de veroordeling tot het overleggen van bankafschriften niet meer is dan gevorderd, en dat de kostenveroordeling ambtshalve plaatsvindt. Aangezien [partijnaam 1] en [partijnaam 2] vrijwel volledig in het ongelijk zijn gesteld, is hun veroordeling in de kosten van het incident geen fout.
Daarnaast hebben [partijnaam 1] en [partijnaam 2] verzocht om een voorwaarde van zekerheidsstelling te verbinden aan de proceskostenveroordeling. Het hof oordeelt dat dit mogelijk is op basis van artikel 235 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het arrest ten uitvoer kan worden gelegd en er tegen de toewijzing van de vordering ex artikel 843a Rv nog geen rechtsmiddel kan worden aangewend. Het hof verbindt daarom aan de tenuitvoerlegging van het dictum onder 3.6 de voorwaarde dat Het Restauratiehuis voorafgaand zekerheid stelt, voor het geval de tenuitvoerlegging plaatsvindt voordat het eindarrest in de hoofdzaak is gewezen. Het hof wijst het verzochte voor het overige af.