ECLI:NL:GHARL:2015:249

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.147.501-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie op basis van grove miskenning van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun drie minderjarige kinderen. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te verlagen, omdat hij meende dat de oorspronkelijke overeenkomst met de vrouw was aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank had eerder zijn verzoek afgewezen, omdat de man niet voldoende had onderbouwd dat zijn financiële situatie was veranderd ten opzichte van de situatie in 2008, toen de alimentatie was vastgesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn financiële situatie in hoger beroep beter had onderbouwd en dat er een duidelijke wanverhouding bestond tussen de overeengekomen alimentatie en de werkelijke draagkracht van de man. Het hof oordeelde dat de overeenkomst destijds was aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, omdat de man nooit in staat was geweest om de overeengekomen bijdrage van € 133,-- per kind per maand te betalen. Het hof heeft de alimentatie aangepast en bepaald dat de man vanaf 25 juli 2013 € 46,-- per kind per maand moet betalen, en vanaf 1 januari 2014 € 28,-- per kind per maand. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatieverplichting is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.147.501/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/128640/ FA RK 13-1357)
beschikking van de familiekamer van 13 januari 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.M. Mons, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.C.L. Crozier, kantoorhoudend te Sneek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 januari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 28 april 2014;
- een journaalbericht van mr. Mons van 15 mei 2014 met bijlagen (producties 16,17, 19 en 20);
- een journaalbericht van mr. Mons van 23 mei 2014 met bijlagen (inventarislijst en producties 21, 22 en 23);
- het verweerschrift, ingekomen op 4 juli 2014;
- een journaalbericht van mr. Mons van 24 september 2014 met bijlagen (producties 24 en 25 en een brief met korte toelichting).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 oktober 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De pleitnotitie van mr. Mons is door het hof geweigerd, nu deze niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in het procesreglement.

3.De omvang van het geschil

3.1
In geschil is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), geboren [in] 1998 te [B], [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2]), geboren [in] 2001 te [B] en [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3]), geboren [in] 2005 te [B], hierna ook: kinderalimentatie.
3.2
Voor zover hier van belang heeft de rechtbank Leeuwarden bij (echtscheidings)beschikking van 17 december 2008 - conform het op 27 november 2008 tussen de man en de vrouw gesloten echtscheidingsconvenant - bepaald dat de man met ingang van 1 februari 2008 aan de vrouw een kinderalimentatie dient te voldoen van € 133,-- per kind per maand, voor het eerst te indexeren vanaf 1 januari 2009. Per 1 januari 2013 bedraagt deze bijdrage, als gevolg van wettelijke indexering, € 146,95 per kind per maand en per 1 januari 2014 € 148,27 per kind per maand.
Zoals ter zitting van het hof gebleken hebben partijen voornoemde bijdrage van € 133,-- per kind per maand feitelijk nimmer geïndexeerd.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift van 24 juli 2013, binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 25 juli 2013, heeft de man de rechtbank verzocht voornoemde beschikking, op grond van gewijzigde omstandigheden aan zijn zijde, te wijzigen en de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 14 juni 2013 te stellen op € 71,86 per kind per maand.
De vrouw heeft zich tegen deze verzoeken verweerd.
3.4
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het wijzigingsverzoek van de man afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de man verzuimd heeft concreet te stellen in hoeverre zijn inkomen, ten opzichte van de situatie van 2008, is gewijzigd. De man heeft weliswaar een aantal (recente) financiële stukken in het geding gebracht, maar nagelaten te onderbouwen wat zijn huidige inkomen is in vergelijking met de situatie in 2008. De door de man gestelde wijziging van omstandigheden, namelijk dat zijn inkomsten zijn teruggevallen, heeft de man - gelet op het verweer van de vrouw- naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het feit dat de man een nieuwe partner heeft met wie hij is gaan samenwonen is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens relevante omstandigheid voor wijziging van de kinderalimentatie zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
3.5
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 29 januari 2014. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
3.6
De man heeft in hoger beroep zijn inleidend verzoek gewijzigd, in die zin dat hij thans verzoekt (onder aanvulling van de grondslag daartoe) om de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van 5 december 2012 te stellen op € 13,50 per kind per maand.
3.7
Zowel de verbetering van het verzoek in hoger beroep als de aanvulling van de grondslag daarvan is ingevolge het bepaalde in artikel 283 Rv, dat op grond van artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing is in hoger beroep, toegestaan zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven. In geval van verandering of vermeerdering is door de opgenomen verwijzing ook artikel 130 Rv van toepassing en dat brengt mee dat een verandering of vermeerdering buiten beschouwing kan worden gelaten op de grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Nu de vrouw evenwel niet onredelijk wordt bemoeilijkt in de mogelijkheid verweer te voeren, zal worden beslist op de voet van het gewijzigde verzoek.
4.
De gronden waarop een overeengekomen bijdrage kan worden gewijzigd of ingetrokken
4.1
Een verzoek tot wijziging of intrekking van een overeenkomst betreffende levensonderhoud dient:
- ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 lid 5 BW te worden gegrond op de stelling dat deze overeenkomst destijds is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven;
- ofwel ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW te worden gegrond op de stelling dat deze overeenkomst nadien door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.2
De man heeft primair verzocht voormelde beschikking van 17 december 2008 te wijzigen met ingang van 5 december 2012, dit mede omdat de overeenkomst betreffende kinderalimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, nu hij nimmer voldoende inkomen heeft gehad om de overeengekomen bijdrage te kunnen betalen.
De man stelt dat hij getracht heeft zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen zolang mogelijk na te komen. Hij heeft bezuinigd op alle extra's en luxe die hij had en heeft spullen verkocht om maandelijks te kunnen blijven betalen. Thans heeft hij geen financiële middelen meer om zijn verplichting na te komen. Hij kan niks meer verkopen en nergens meer op bezuinigen.
4.3
De vrouw betwist de stellingen van de man. Volgens haar hebben zij en de man destijds onder deskundige bijstand bewust gekozen voor de overeengekomen bijdrage.
4.4
Van grove miskenning van de wettelijke maatstaven is sprake wanneer, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter destijds zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het gaat dan om gevallen waarin partijen zich wel op de wettelijke maatstaven hebben willen richten, maar - als gevolg van een onjuist inzicht in de betekenis van die maatstaven of doordat zij daarbij zijn uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens - tot een resultaat zijn gekomen dat evident in strijd is met de uitkomst waartoe toepassing van die maatstaven zou hebben geleid.
4.5
De wijze waarop de overeenkomst betreffende de kinderalimentatie tot stand is gekomen is ter zitting van het hof met partijen uitvoerig besproken. Partijen hebben aangegeven dat zij gezamenlijk een mediator hebben gekozen en dat er destijds aan de hand van de toen voor hen geldende financiële situatie (waaronder de door hen beiden ter zake ingebrachte salarisstroken over 2008), twee berekeningen zijn gemaakt van hetgeen aan de zijde van de man beschikbaar zou zijn voor een alimentatiebijdrage, te weten een berekening met het fiscaal voordeel en een berekening zonder het fiscaal voordeel, en dat zij uiteindelijk conform het advies zijn overeengekomen dat de man het fiscaal aftrekbare bedrag van
€ 133,-- per kind zou betalen, rekening houdend met het feit dat de man ook aanspraak zou kunnen maken op het fiscaal voordeel.
4.6
Het hof stelt vast dat de man anders dan in eerste aanleg thans in hoger beroep zijn financiële situatie ten tijde van het sluiten van het convenant voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onderbouwd met stukken. De man heeft zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [C] B.V. over de periode 1 maart 2008 tot 1 november 2008 overgelegd, alsmede een tweetal jaaropgaven van [D] over 2008 en zijn WW specificaties over de periode 25 februari 2008 tot 2 maart 2008 en van 17 maart 2008. Op basis van deze gegevens heeft de man een draagkrachtberekening d.d. 25 april 2014 ingebracht waaruit blijkt dat, uitgaande van het totale inkomen over 2008 van ongeveer € 19.202,-- en met toepassing van de tarieven van juli 2008, zijn voor de kinderalimentatie beschikbare ruimte ten tijde van het sluiten van het convenant voor alle drie de kinderen in totaal € 49,-- per maand bedroeg.
De vrouw heeft deze door de man ingebrachte financiële gegevens over 2008 en de daarop gebaseerde draagkrachtberekening van de man d.d. 25 april 2014 niet betwist, terwijl genoemde gegevens verder niet onaannemelijk voorkomen. Gelet hierop gaat het hof uit van bedoelde door de man overgelegde gegevens en van zijn daarop gebaseerde draagkrachtberekening.
4.7
Gelet op voornoemde berekening van de draagkracht van de man en op de overeengekomen onderhoudsbijdrage van € 133,-- per kind per maand, is het hof van oordeel dat tussen die twee bedragen een zodanige wanverhouding bestaat dat de overeenkomst destijds is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Nu het hof niet is gebleken dat partijen de bedoeling hadden van de wettelijke maatstaven af te wijken, is de bijdrage voor wijziging vatbaar.

5.De ingangsdatum van de te wijzigen bijdrage

5.1
Ten aanzien van de ingangsdatum van de te wijzigen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overweegt het hof als volgt.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
Van de bevoegdheid tot wijziging van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud over een periode in het verleden dient echter behoedzaam gebruik te worden gemaakt, nu in beginsel niet eerder dan vanaf de datum van indiening van een inleidend verzoekschrift daadwerkelijk rekening moet worden gehouden met de financiële gevolgen. Uitgangspunt met betrekking tot de ingangsdatum van een verzochte wijziging is derhalve de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 25 juli 2013 geschied.
5.2
Gelet op hetgeen over en weer is aangevoerd is er naar het oordeel van het hof geen aanleiding om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. De omstandigheid dat de man niet met voortvarendheid is opgetreden om tot wijziging van zijn alimentatieverplichting te komen, ondanks dat er naar zijn inzicht sprake was van grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij het aangaan van de overeenkomst betreffende kinderalimentatie dan wel van een relevante wijziging van omstandigheden, dient naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de man te komen. De vrouw heeft immers niet eerder dan vanaf 25 juli 2013 daadwerkelijk rekening behoeven te houden met een mogelijke wijziging van de overeengekomen, door de man te betalen alimentatie.
5.3
In het licht van het vorenstaande zal het hof de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] opnieuw beoordelen met ingang van 25 juli 2013 en uitgaan van die datum als eerst mogelijke ingangsdatum van de wijziging van de destijds overeengekomen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3].

6.De behoefte van de kinderen

6.1
Uit de stukken van het geding begrijpt het hof dat partijen het erover eens zijn dat de door hen destijds overeengekomen bijdrage van € 133,-- per kind per maand ten tijde van het sluiten van het convenant behoefte dekkend was.
De (door de man betwiste) stelling van de vrouw dat die behoefte sinds de echtscheiding is toegenomen, omdat de kinderen thans medicijnen gebruiken en brillen nodig hebben die niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering, in die zin dat de geïndexeerde behoefte van € 146,95 per kind per maand dient te worden verhoogd met € 75,-- per kind per maand aan medicijnen en kosten van brillen, laat het hof buiten beschouwing. Het hof merkt deze extra kosten- overigens door de vrouw onvoldoende onderbouwd als maandelijks terugkerende kosten- niet aan als behoefte verhogend.
6.1
Het hof zal daarom bij het vaststellen van de eventueel te wijzigen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] uitgaan van een behoefte van € 133,-- per kind per maand. Per 1 januari 2013 bedraagt deze behoefte, als gevolg van de wettelijke indexering, € 146,95 per kind per maand en per 1 januari 2014 € 148,27 per kind per maand.
6.2
Met inachtneming van het kindgebonden budget dat de vrouw voor [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ontvangt, bedraagt het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen in 2013 (€ 440,85 minus € 169,-- =) € 271,85 per maand, zijnde afgerond € 91,-- per kind per maand en in 2014 (€ 444,81 minus € 183,-- =) € 262,81 per maand, zijnde afgerond € 88,-- per kind per maand.

7.Toepassing nieuwe richtlijn Alimentatienormen

7.1
Het hof volgt - gelet op de ingangsdatum van de vast te stellen bijdrage, zijnde 25 juli 2013 - de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
7.2
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.
7.3
Het bedrag aan draagkracht van partijen wordt in deze vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850 (860 in 2014))]. Daarbij houdt het hof rekening met het huidige NBI (netto besteedbaar inkomen) van partijen. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
7.4
Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.
7.5
Bij het berekenen van het NBI van de man over het jaar 2013 zal het hof uitgaan van het jaarinkomen van de man, zoals dit blijkt uit de jaaropgaven over 2013 van [D] en het UWV, te weten van een jaarinkomen van in totaal € 27.830,--.
Uitgaande van dit inkomen en de belastingtarieven 2013 en rekening houdend met de algemene heffingskorting en arbeidskorting, stelt het hof het NBI van de man over de periode tot en met 31 december 2013 op een bedrag van € 1.737,-- per maand.
7.6
De draagkracht van de man over deze periode is dan volgens eerder genoemde formule 70% x [€ 1.737,-- - (0,3 x € 1.737,-- + € 850,-- )] = afgerond € 256,-- per maand.
7.7
Over de periode vanaf 1 januari 2014 stelt het hof het NBI van de man vast op een bedrag van € 1.650,-- per maand, te weten het NBI zoals dit voortvloeit uit de door de man bij journaalbericht van 24 september 2014 als productie 25 in het geding gebrachte berekening en de als productie 24 in het geding gebrachte onderbouwende stukken.
De man heeft daarbij de meest recente WW specificaties en loonspecificaties van [D] overgelegd en aan de hand daarvan -via extrapolatie- zijn jaarinkomen over 2014 berekend op € 25.285,--, een bedrag dat het hof, gelet op de beschikbare specificaties, niet onjuist voorkomt en dat door de vrouw niet is betwist.
7.8
Met betrekking tot de verdiencapaciteit van de man overweegt het hof dat de man via [D] werkzaam is als buschauffeur streekvervoer bij [E] B.V. Daarnaast kreeg hij, zoals hij ter zitting van het hof heeft verklaard, tot 15 september 2014 een aanvullende WW-uitkering. Ten tijde van de zitting ontving de man sinds ongeveer twee weken een ziektewetuitkering.
Ter zitting is door de man verklaard dat er een reorganisatie gaande is bij het bedrijf en dat hij hoopt dat hij aan het einde van het jaar, gelet op de omstandigheid dat hij daar reeds 3 jaar lang werkzaam is, een arbeidscontract bij dit bedrijf krijgt aangeboden. Het hof heeft er begrip voor dat de man deze werkkring - mede gelet op de vooruitzichten - op dit moment niet zomaar wil opgeven voor een andere baan, ook al werkt hij thans maar 14 uur per week. Gelet hierop vindt het hof in de omstandigheid dat de man niet duidelijk heeft aangetoond dat hij de laatste tijd voldoende solliciteert om zijn verdiencapaciteit volledig te kunnen benutten, onvoldoende aanleiding om het door de man berekende inkomen naar boven bij te stellen, zoals de vrouw wil.
7.9
Daarbij betrekt het hof dat de man heeft aangegeven dat hij bereid is meer te gaan betalen voor de kinderen zodra hij weer meer gaat verdienen. Voorts neemt het hof daarbij in aanmerking dat er, gelet op het feit dat de man jarenlang (veel) meer alimentatie heeft betaald dan zijn draagkracht toeliet en daartoe zelfs bezittingen heeft verkocht, geen enkele aanleiding is te verwachten dat de man er niet alles aan zal doen om zoveel mogelijk te voldoen aan zijn onderhoudsplicht, daaronder begrepen de verplichting om -voor zover mogelijk- voldoende inkomen te genereren.
7.1
De draagkracht van de man vanaf 1 januari 2014 is dan volgens eerder genoemde formule 70% x [€ 1.650,-- - (0,3 x € 1.650,-- + € 860,-- )] = afgerond € 207,-- per maand.
Het NBI en de draagkracht van de vrouw
7.11
Bij het berekenen van het NBI van de vrouw zal het hof uitgaan van het jaarinkomen van de vrouw, zoals dit blijkt uit de jaaropgave over 2013, te weten van een jaarinkomen van € 21.246,--.
7.12
Hoewel de vrouw in haar verweerschrift heeft gesteld dat haar uren tijdelijk (met ingang van 1 maart 2014 tot uiterlijk 1 januari 2015) zijn uitgebreid ziet het hof hierin geen aanleiding om met ingang van die datum uit te gaan van een hoger inkomen.
Daarbij overweegt het hof dat uit de door de vrouw in het geding gebrachte salarisspecificaties over 2014 -geëxtrapoleerd naar een jaarinkomen- niet blijkt dat haar inkomen in 2014 substantieel is gewijzigd.
7.13
De vrouw heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de alleenstaande ouderkorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
7.14
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het NBI van de vrouw vast - uitgaande van de belastingtarieven 2013 en rekening houdend met de relevante heffingskortingen - op een bedrag van € 1.714,-- per maand.
7.15
De draagkracht van de vrouw is volgens de eerder genoemde formule 70% x [€ 1.714,-- - (0,3 x € 1.714,-- + € 850,-- )] = afgerond € 245,-- per maand en met ingang van 1 januari 2014 70% x [€ 1.714,-- - (0,3 x € 1.714,-- + € 860,-- )] = afgerond € 238,-- per maand.
De verdeling van de kosten van de kinderen
7.16
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 6.2 is overwogen dient de behoefte van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] over 2013 te worden gesteld op een bedrag van afgerond € 272,-- per maand en over 2014 op € 263,-- per maand. Aangezien de totale draagkracht van de man en de vrouw groter is dan de totale behoefte van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3], zal het hof het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking.
* periode tot 1 januari 2014
7.17
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: (€ 256,-- / € 501,--) x € 272,-- = € 139,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: (€ 245,-- / € 501,--) x € 272,-- = € 133,--
samen € 272,--
7.18
Derhalve komt in deze periode van de totale behoefte van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] € 139,-- per maand voor rekening van de man, en € 133,-- per maand voor rekening van de vrouw.
* periode vanaf 1 januari 2014
7.19
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: (€ 207,-- / € 445,--) x € 263-- = € 122,34
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: (€ 238,-- / € 445,--) x € 263,-- = € 140,66
samen € 263,--
7.2
Derhalve komt in deze periode van de totale behoefte van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] € 122,34 per maand voor rekening van de man, en € 140,66 per maand voor rekening van de vrouw.
De zorgkorting
7.21
De kosten van de zorgregeling worden bepaald aan de hand van de behoefte en het gemiddeld aantal dagen per week dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind zijn hoofdverblijf niet heeft. De zorgkosten worden uitgedrukt in een percentage van de behoefte, hetgeen een zorgkorting van 15% oplevert bij gemiddeld een dag in de week omgang.
7.22
De vrouw staat niet afwijzend ten opzichte van omgang tussen de man en de kinderen, maar stelt dat, hoewel het contact van de man met de kinderen, met name met [de minderjarige1] weer langzaam herstelt, de kinderen nog niet toe zijn aan omgang met hun vader en dat het haar verder ook aan financiële middelen ontbreekt om die te faciliteren. Zij wijst erop dat het de vader is geweest die is verhuisd neer [A].
7.23
Nu uit de behandeling ter zitting is gebleken dat de zorgregeling tussen de man en de kinderen, wegens vervoersproblemen/gebrek aan financiële middelen sinds juni 2013 een tijd lang is komen stil te liggen, zal het hof over het jaar 2013 geen rekening houden met de door de man opgevoerde zorgkorting.
7.24
Hoewel het vervoersprobleem nog niet is opgelost, verkeert de omgang thans echter weer in een opstartfase. Gelet hierop zal het hof voor de periode vanaf 1 januari 2014 rekening houden met een zorgkorting van 15%.
7.25
Nu het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] € 263,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting van de man een bedrag van afgerond € 39,45 per maand.
7.26
De eerder afgeleide bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man over de periode vanaf 1 januari 2014 als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen (€ 122,34 -
€ 39,45 =) afgerond € 83,-- per maand.
De conclusie
7.27
Het voorgaande brengt mee dat het tussen partijen op 27 november 2008 gesloten echtscheidingsconvenant, zoals opgenomen in de beschikking van 17 december 2008 van de rechtbank Leeuwarden, dient te worden gewijzigd. Het hof zal de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] over de periode vanaf 25 juli 2013 tot en met 31 december 2013 bepalen op € 139,-- per maand, zijnde afgerond € 46,-- per kind per maand, en met ingang van 1 januari 2014 op € 83,-- per maand, zijnde afgerond € 28,-- per kind per maand.
8.
Slotsom
8.1
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.

9.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 januari 2014;
en opnieuw beslissende:
wijzigt het tussen partijen op 27 november 2008 gesloten echtscheidingsconvenant, zoals opgenomen in de beschikking van 17 december 2008 van de rechtbank Leeuwarden, en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1], geboren [in] 1998 te [B], [de minderjarige2], geboren [in] 2001 te [B] en [de minderjarige3], geboren [in] 2005 te [B], over de periode vanaf 25 juli 2013 tot en met 31 december 2013 op € 46,-- per kind per maand, en met ingang van 1 januari 2014 op
€ 28,-- per kind per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Buijs, voorzitter, mr. A.H. Garos en mr. I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 januari 2015 in bijzijn van de griffier.