ECLI:NL:GHARL:2015:239

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.134.189
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieverplichting in het kader van familiebanden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2015, gaat het om een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man, de biologische vader van het kind, en het kind, alsook om de informatieverplichting van de moeder, die met het gezag is belast. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.A.F. Schoemaker, heeft in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter, die uit de moeder is geboren. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.F.G. de Witte, heeft zich verzet tegen dit verzoek, onder andere vanwege zorgen over de geestelijke ontwikkeling van het kind en de veiligheid van het kind in de omgang met de man.

Het hof heeft in zijn beschikking vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en het kind, wat betekent dat er een 'family life' bestaat in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Echter, het hof heeft ook geconcludeerd dat het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling moet worden afgewezen, omdat omgang op dat moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van het kind. De man heeft psychische problemen en er zijn zorgen over zijn functioneren, terwijl de moeder ook onvoldoende haar verantwoordelijkheid neemt in de opvoeding van het kind.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat er wel een informatieregeling moet komen, waarbij de moeder de man eenmaal per kwartaal schriftelijk informeert over het kind, inclusief recente foto’s. Dit is in het belang van het kind, zodat de man op de hoogte blijft van de ontwikkeling van zijn dochter. De beschikking van de rechtbank Gelderland is gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, met een nieuwe regeling voor de informatieplicht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.189
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, 135144)
beschikking van de familiekamer van 15 januari 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.A.F. Schoemaker te Deventer,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.F.G. de Witte te Apeldoorn.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 4 maart 2014 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Ingevolge voormelde tussenbeschikking heeft de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) op 25 juli 2014 gerapporteerd over de mogelijkheden tot herstel van het contact tussen de man en [kind] ,de uit de moeder geboren dochter, en van een eventuele omgangsregeling tussen de man en [kind].
1.3
Op 27 november 2014 is de mondelinge behandeling bij het hof voortgezet. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en de heer [A], tolk in de Turkse taal. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is E.C.M. van der Veldt verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van
4 maart 2014, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
Nauwe persoonlijke betrekking
2.2
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de man de biologische vader van [kind] is. Het hof overweegt dat biologische verwantschap een belangrijke factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking c.q. 'family life' in zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De biologische vader dient daarnaast evenwel bijkomende omstandigheden te stellen, en in geval van betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Die bijkomende omstandigheden dienen te zijn gelegen in hetzij de aard van zijn relatie met de moeder en in zijn betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte (in welk geval die omstandigheden moeten wijzen op voorgenomen gezinsleven), hetzij de band die na de geboorte tussen hem als vader en het kind is ontstaan.
2.3
Het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking ("family life") sluit niet uit dat deze door latere gebeurtenissen wordt verbroken. De enkele omstandigheid dat contact gedurende een zeker tijdsverloop achterwege is gebleven, kan niet als een dergelijke gebeurtenis worden aangemerkt. Ook zal uit de enkele omstandigheid dat tussen de moeder en de biologische vader een breuk is ontstaan, in het algemeen niet kunnen worden afgeleid dat, indien "family life" bestond tussen de moeder en de biologische vader en - daardoor - tussen de biologische vader en het kind bij de geboorte van het kind, het "family life" tussen de biologische vader en het kind is verbroken.
2.4
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval voldoende (bijkomende) omstandigheden zijn gebleken om een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [kind] aan te nemen in de zin als hiervoor onder 2.2 bedoeld. Vaststaat in dit verband dat de man en de moeder een relatie hadden met elkaar vóór, ten tijde van en geruime tijd na de geboorte van [kind]. Voorts staat vast dat de man aangifte heeft gedaan van de geboorte van [kind] en dat de man na de bevalling gedurende een periode van ongeveer zeven maanden in gezinsverband heeft geleefd met de moeder en [kind], althans met hen in hetzelfde huis heeft geleefd. De moeder heeft haar stelling dat de nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [kind] inmiddels is verbroken, onvoldoende onderbouwd. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat tussen de man en [kind] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW) en een band die kan worden aangemerkt als 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM. In zoverre slaagt grief 1 van de man.
omgang
2.5
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met [kind] moet worden afgewezen omdat omgang in dit stadium ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [kind]. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Blijkens het rapport van de raad zijn er bij [kind] geen contra-indicaties voor omgang met de man en beschikt [kind] over voldoende draagkracht. Bij de moeder en bij de man bestaan echter - te veel - contra-indicaties.
Bij de man is volgens informatie van zijn huisarts sprake van een posttraumatische stressstoornis en is al jarenlang sprake van psychische problematiek. De huisarts heeft de man doorverwezen naar de afdeling persoonlijkheidsstoornissen van Dimence. Nu de man de raad geen toestemming heeft gegeven om informatie in te winnen bij Dimence. bestaat onvoldoende zicht op het functioneren van de man waardoor niet duidelijk is of de veiligheid van [kind] bij hem voldoende is gewaarborgd.
Bij de moeder bestaan weinig tot geen mogelijkheden om contact tussen man en [kind] toe te staan. De moeder spreekt over misbruik van haar afhankelijke positie in de periode dat zij als vluchteling naar Nederland kwam en van mishandeling door de man tijdens hun relatie. Volgens haar heeft zij uitsluitend een seksuele relatie met de man gehad en was er geen sprake van een affectieve relatie. Tijdens hun relatie had de man, aldus de moeder, ook andere seksuele relaties en zag de man haar ook niet als zijn partner. De man betwist dat. Volgens hem was wel sprake van een affectieve relatie.
De moeder heeft [kind] geen statusvoorlichting gegeven en weet nog niet hoe zij dat moet doen. Zij heeft sinds 2 ½ jaar een relatie met een andere man. [kind] noemt die man “pappa”. De moeder heeft [kind] nog geen foto’s laten zien van de man, zij heeft hem een lange periode als de vader van [kind] genegeerd.
Hoewel het hof, evenals de raad in het rapport van 25 juli 2014, van oordeel is dat de moeder hiermee onvoldoende haar verantwoordelijkheid als moeder van [kind] neemt, zou het nu onverwacht opstarten van de omgang [kind] uit haar evenwicht halen en een gevoel van onveiligheid kunnen opleveren.
De voornoemde contra-indicaties leiden ertoe dat omgang tussen de man en [kind] op dit moment niet in het belang van [kind] is. Hiermee faalt grief 1 van de man voor het overige.
2.6
Het vorenstaande neemt niet weg dat beide partijen zich moeten inspannen om de huidige contra-indicaties voor omgang tussen [kind] en de man op te heffen. Zo verwacht het hof van de moeder dat zij, met deskundige begeleiding, [kind] vóór 1 juni 2015 statusvoorlichting geeft. De man dient op zijn beurt aan de moeder openheid van zaken te geven over zijn behandelingstraject bij Dimence.
informatieverplichting
2.7
Ingevolge art 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter een regeling ter zake van de informatieplicht vaststellen. De rechter kan evenwel bepalen dat het hiervoor weergegeven eerste lid van art 1:377b BW buiten toepassing blijft, indien het belang van het kind dat vereist. Krachtens vaste rechtspraak heeft ook de biologische (niet juridische) vader die in een relatie tot het kind staat die “family life” impliceert, recht op informatie over het kind jegens de met het gezag belaste ouder.
2.8
Het hof is in dit geval van oordeel dat het belang van [kind] zich niet verzet tegen het vaststellen van een informatieregeling, zoals door de man is verzocht. Hoewel de moeder angst heeft voor de man en zij vreest dat de man [kind] slechts gebruikt om weer in contact met haar te komen en hij, zoals hij al eerder heeft gedaan, foto’s van [kind] op
social mediazal zetten, acht het hof deze redenen onvoldoende om de informatieverplichting terzijde te schuiven. Daarbij komt dat de moeder ook aan haar informatieverplichting kan voldoen met bescherming van haar privéleven, bijvoorbeeld door een apart e-mailaccount te openen waarmee zij met de man communiceert over [kind]. Hiermee slaagt grief 2 van de man.
2.9
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover deze de afwijzing van het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met [kind] betreft, zij het met verbetering van gronden. Het hof zal voorts de bestreden beschikking vernietigen, voor zover deze de afwijzing van zijn verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling betreft en beslissen als volgt.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt onder verbetering van gronden de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 juni 2013, voor zover deze de afwijzing van het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met [kind] betreft;
vernietigt voornoemde beschikking, voor zover deze de afwijzing van het verzoek van de man tot het vaststellen van een informatieregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder de man eenmaal in het kwartaal schriftelijk informeert over [kind] (in ieder geval over haar schoolprestaties, hobby’s en haar gezondheid) met daarbij een recente foto, zodat de man zich een beeld kan vormen van haar opgroeien;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, P.M.M. Mostermans en
B.F. Keulen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op
15 januari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.