Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. T.E. Heslinga, had in eerste aanleg de rol van gedaagde in conventie en eiser in reconventie. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. F. [geïntimeerde], was in eerste aanleg eiseres in conventie en verweerster in reconventie. Het hof heeft het tussenarrest van 16 september 2014 overgenomen en de verdere gang van zaken in het hoger beroep uiteengezet.
De appellant heeft op 9 oktober 2014 een comparitie van partijen gehad, maar er is geen schikking bereikt. Vervolgens heeft de appellant uitstel gevraagd voor het indienen van de memorie van grieven, wat is verleend tot 13 januari 2015 en later tot 10 februari 2015. Op de laatste roldatum heeft de appellant echter geen grieven ingediend, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 3 maart 2015. De geïntimeerde heeft de appellant peremptoir gesteld en tijdig akte niet dienen aangezegd.
Op 3 maart 2015 heeft de appellant wederom geen grieven ingediend, en is aan de geïntimeerde akte niet dienen verleend. Op 17 maart 2015 hebben partijen arrest gevraagd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant de hem gestelde termijnen voor het indienen van de memorie van grieven ongebruikt heeft laten verstrijken. Hierdoor is het recht van de appellant om alsnog grieven in te dienen komen te vervallen.
Aangezien de appellant geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep en het vonnis van de rechtbank niet in strijd is met rechtsregels van openbare orde, heeft het hof het hoger beroep van de appellant verworpen. De appellant is in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, vastgesteld op € 308,- aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.