ECLI:NL:GHARL:2015:2355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
200.138.390-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van metalen en onrechtmatige daad in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Groningen. De appellanten, [appellant] en [appellant 2], werden in eerste aanleg veroordeeld tot schadevergoeding aan [geïntimeerde] wegens diefstal van metalen. De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde] heeft aangifte gedaan van diefstal van onder andere 1000 kg aluminium en 2500 kg koper, gepleegd door de appellanten. De rechtbank oordeelde dat de appellanten onrechtmatig hebben gehandeld en hen aansprakelijk gesteld voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden. In hoger beroep hebben de appellanten de eerdere vonnissen bestreden, maar het hof oordeelde dat de betwisting van de feiten onvoldoende gemotiveerd was. Het hof bevestigde dat de appellanten de metalen bij [geïntimeerde] hebben gestolen en dat zij aansprakelijk zijn voor de schade. De schade werd schattenderwijs vastgesteld op € 46.766,88, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten die door het hof werden afgewezen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten, die werd vernietigd. De appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.390/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 103288 / HA ZA 08-563)
arrest van de eerste kamer van 31 maart 2015
in de zaak van

1.[appellant],

wonende te [woonplaats 1],
hierna:
[appellant],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna:
[appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 24 september 2008, 11 november 2009 en 2 februari 2011 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 april 2011,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met 1 productie),
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering in hoger beroep van [appellant] en [appellant 2] luidt:
"
bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, de vonnissen die op 11 november 2009 en 2 februari 2011 door de Rechtbank Groningen, sector civielrecht, onder zaaknummer 103288 tussen partijen zijn gewezen te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar inleidende vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties".
2.4
De conclusie van de memorie van antwoord luidt:
“bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 11 november 2009 en het vonnis van 2 februari 2011 door de Rechtbank Groningen, sector civiel recht, zaaknummer 103288 gewezen, voor zoveel mogelijk onder verbetering en/of aanvulling van de gronden te bekrachtigen, met veroordeling van appellanten in de kosten van beide instanties.”

3.De feiten

3.1
De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
3.2
[geïntimeerde] drijft handel in, en verwerkt, oud en nieuw papier, kunststoffen, oud ijzer, non-ferro metalen, sloopvoertuigen, hout, glas en lompen.
3.3
Namens [geïntimeerde] heeft haar directeur, [directeur], op 6 september 2006 bij de Regiopolitie Groningen van het volgende (voor zover relevant) aangifte gedaan:
‘Op zaterdag 2 september 2006, omstreeks 17.00 uur werd er op het bedrijf als laatste gewerkt. Ik sloot het terrein van mijn bedrijf rondom slotvast af en liet het in goede orde achter. Ik stelde de alarinstallatie in werking en liet de videobewaking draaien.
Op zondag 3 september 2006, is mijn vader nog op het bedrijfsterrein geweest. Hem is niets bijzonders opgevallen.
Op maandag 4 september 2006, omstreeks 14.30 uur zag ik dat aan de achterzijde van het bedrijf, het gedeelte dat tegen het [kanaal] aan ligt, een (1) metalen kuubbak met zinkhoudende alluminium was mee en weggenomen. De daders hebben de gestolen waar via een heuveltje naar het hekwerk gebracht en van daaruit zijn de goederen van het terrein gehaald. Bij controle van de videobewaking zag ik dat twee mannen met gebruik making van emmers en een soort sporttas de goederen vervoerden. De mannen hadden kleding aan met een capuchon. Ik kon geen gezichten zien of herkennen. Ik zal u beelden van de videobewaking doen toekomen.
1000 kg alluminium (zinkhouden) vertegenwoordigt een waarde van ongeveer 500 euro. (...)
Schade-omschrijving weggenomen werd 1000 kg allumunium
Schadebedrag 500.00 EUR.’
3.4
Blijkens een proces-verbaal van de Regiopolitie Groningen van 14 juni 2007 heeft [X] het volgende verklaard:
‘Op 11 september 2006 heb ik aangifte gedaan van diefstal van een partij koper van ongeveer 2500 kilo.
Diezelfde dag of een dag er na werd ik gebeld door een mij bekende man. De man vroeg mij of er bij mij gestolen was. Ik heb dat bevestigd tegenover de man en hem verteld wat ik dacht dat er gestolen was. De man vertelde mij dat er echter nog meer bij mij gestolen was en dat ik dat kennelijk nog niet ontdekt had. De man vertelde dat er ook pakketten nieuw rood koper gestolen moesten zijn.
Ik heb toen mijn broer gebeld omdat ik zelf niet op de zaak was. Mijn broer ontdekte toen dat er inderdaad een aantal pakketten van 50 kg rood koper verdwenen waren. Hoeveel er precies weg waren hebben wij niet kunnen nagaan.
Uiteindelijk denk ik dat er die nacht voor ongeveer 50.000 euro aan diverse soorten koper is ontvreemd. Men heeft alleen de duurdere soorten meegenomen.
Het bleek dus dat de man goed op de hoogte was van de inbraak. Hij vertelde mij dat de inbraak was gepleegd door [Y] uit [woonplaats 1] of [woonplaats 3] maar dat deze niet alleen geweest was. Dat klopte met onze video-opnames want daarop was te zien dat er meerdere daders waren.’
3.5
Bij brief van 31 juli 2007 heeft het Openbaar Ministerie Groningen aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
‘Parketnummer: 630133-07+630206-07+630253-07+630300-07
Slachtoffernummer: [nummers]
Onderwerp:
-
inbraak/diefstal, d.d. tussen [2006 ] (m.b.t. [nummers], [nummers] en [nummers]);
-
inbraak/diefstal, d.d. [2006 ] (m.b.t. [nummers], [nummers], [nummers] en [nummers]);
Aangevers: dhr. [directeur] en dhr. [X].
Geachte heer, mevrouw,
Van de politie heb ik een proces-verbaal ontvangen waaruit blijkt, dat u slachtoffer bent geworden van strafbare feiten. De politie heeft voor deze feiten verdachten aangehouden.
De officier van justitie heeft besloten de verdachten [appellant 2], [Y], [appellant] en [Z] te dagvaarden om op [in 2007] te 13.30 uur voor de meervoudige strafkamer in de rechtbank te verschijnen. De zitting wordt gehouden te 9712 NX Groningen, Guyotplein 1. (...)
De verdachten hebben meerdere strafbare feiten gepleegd. Niet ieder feit kan in de dagvaarding worden meegenomen en daarom heeft de officier van justitie een keuze gemaakt.
De feiten waardoor u bent benadeeld, worden wel ter informatie aan de rechter voorgelegd, doch worden niet in de dagvaarding opgenomen.
Uiteraard neemt de rechtbank kennis van alle door de verdachten gepleegde strafbare feiten. Bij de strafoplegging wordt met alle feiten rekening gehouden.
Het strafproces staat niet toe dat een vordering tot schadevergoeding ingediend kan worden met betrekking tot een feit dat niet in de dagvaarding is opgenomen.
(...)’
3.6
Bij op tegenspraak gewezen vonnis van de rechtbank Groningen, sector strafrecht van [2007] (parketnummer: [nummers]) is bewezen verklaard dat [appellant 2], zakelijk weergegeven, de volgende strafbare feiten heeft gepleegd:
- diefstal met braak tezamen en in vereniging met anderen bij [bedrijfsnaam] in [vestigingsplaats 2] in de periode van 20 oktober 2006 tot en met 21 oktober 2006;
- diefstal tezamen en in vereniging met anderen tezamen en in vereniging met anderen bij [bedrijfsnaam 2] in [woonplaats 3] in de periode van 3 november 2006 tot en met 6 november 2006;
- diefstal door middel van inklimming tezamen en in vereniging bij [bedrijfsnaam 3] in [vestigingsplaats 3] in de periode van 15 december 2006 tot en met 29 maart 2007.
Bij de ‘motivering straf’ heeft de rechtbank onder meer overwogen:
‘Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en die door de verdachte zijn erkend. Ten aanzien van de feiten 2,3,4,5,6, 9 en 10 gaat de rechtbank ervan uit dat er geen sprake is geweest van braak.’
3.7
Bij op tegenspraak gewezen vonnis van de rechtbank Groningen, sector strafrecht van [2007] (parketnummer: [nummers]) is bewezen verklaard dat [appellant], zakelijk weergegeven, de volgende strafbare feiten heeft gepleegd:
- diefstal met braak tezamen en in vereniging met anderen bij [bedrijfsnaam] in [vestigingsplaats 2] in de periode van 20 oktober 2006 tot en met 21 oktober 2006;
- diefstal tezamen en in vereniging met anderen tezamen en in vereniging met anderen bij [bedrijfsnaam 2] in [woonplaats 3] in de periode van 3 november 2006 tot en met 6 november 2006;
- diefstal door middel van inklimming tezamen en in vereniging bij [bedrijfsnaam 3] in [vestigingsplaats 3] in de periode van 15 december 2006 tot en met 29 maart 2007;
- diefstal door middel van inklimming bij [bedrijfsnaam 4] en/of [V] in [vestigingsplaats 4] in de periode van 21 juni 2004 tot en met 22 juni 2004.
Bij de ‘motivering straf’ heeft de rechtbank onder meer overwogen:
‘Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en die door de verdachte zijn erkend.’
3.8
[geïntimeerde] heeft [appellant 2] en [appellant] bij brieven van 24 januari 2008 geschreven dat zij de in die brief vermelde zaken (1000 kilo aluminium, 2500 kilo los koper en 117 pakketten nieuw rood koper) bij haar hebben gestolen en hen gesommeerd om de schade ad € 57.251,88 te betalen.[appellant 2]
3.9
en [appellant] hebben niet betaald.

4.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Na bij akte uitlaten bewijslast (onder 13: 'manuren [geïntimeerde]') haar eis te hebben verminderd heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant 2] en [appellant] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 48.554,88 vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Daarbij gaat het om de volgende (schade)bedragen:
( a) pakketten rood koper € 29.542,50;
( b) aluminium € 500,-;
( c) los koper € 15.207,50;
( d) reparatiekosten gebouw € 1.516,88;
( e) buitengerechtelijke kosten € 1.788,-
Daaraan ligt ten grondslag een onrechtmatige daad van [appellant 2] en [appellant] (art. 6:162 BW) daaruit bestaande dat zij in de periode tussen 2 september 2006 en 4 september 2006 bij [geïntimeerde] het onder (b) vermelde aluminium hebben gestolen (‘wederrechtelijk ontvreemd’) en dat zij in het weekend voorafgaand aan 11 september 2006 het onder (a) en (c) vermelde koper van [geïntimeerde] hebben gestolen. Voor de dientengevolge geleden schade zijn [appellant 2] en [appellant] hoofdelijk (art. 6:166 BW) aansprakelijk.
4.2
Na bij het tussenvonnis van [2006 2] heeft te hebben geoordeeld dat [appellant 2] en [appellant] met het plegen van diefstal van aluminium en koper onrechtmatig jegens [geïntimeerde] hebben gehandeld en dat zij gehouden zijn de als gevolg daarvan door [geïntimeerde] geleden schade te vergoeden, heeft de rechtbank [geïntimeerde] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit de gestelde schade kan volgen. Bij het eindvonnis heeft de rechtbank [appellant 2] en [appellant] vervolgens hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 45.250,-, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2006, een bedrag van € 1.516,88 vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2006, buitengerechtelijke kosten van € 1.788,- en proceskosten.

5.De beoordeling van het hoger beroep

5.1
Grief 1bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [appellant 2] en [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] hebben gehandeld.
5.2
Aan de vordering van [geïntimeerde] ligt ten grondslag de stelling dat [appellant 2] en [appellant] de in rov. 4.1 (a), (b) en (c) vermelde zaken bij haar hebben gestolen. [geïntimeerde] heeft dat gestaafd met de in rov. 3.3 en 3.4 genoemde aangiften, met de brief van het openbaar ministerie van 31 juli 2007 inhoudende dat de feiten 'waardoor u bent benadeeld' ter informatie in de strafzaken tegen [appellant 2], [appellant] en [Z] worden gevoegd (rov. 3.5) en met de inhoud van de in rov. 3.6 en 3.7 genoemde, tegen [appellant 2] en [appellant], gewezen strafvonnissen. Blijkens die vonnissen is door de rechtbank rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld 'en door de verdachte zijn erkend.'
5.3
In de conclusie van antwoord (onder 8) hebben [appellant 2] en [appellant] daartegen slechts ingebracht 'dat zij werkelijk niet meer herinneren of zij in die periode al dan niet een diefstal bij [geïntimeerde] hebben gepleegd' en voorts dat zij, 'zoals uit de vonnissen blijkt' 'in een relatief korte periode een groot aantal diefstallen (hebben) gepleegd bij een groot aantal bedrijven' en dat zij 'zich werkelijk niet meer kunnen herinneren of zij al dan niet bij [geïntimeerde] zijn geweest en aldaar metalen hebben gestolen.' Dat standpunt herhalen zij in essentie in de memorie van grieven (onder 26). Het hof voegt toe dat zij ook in appel de dagvaardingen in hun strafzaken niet hebben overgelegd waaruit zou kunnen blijken welke feiten ad informandum zijn gevoegd, meer in het bijzonder of daarvan de 'diefstallen bij [geïntimeerde]' zijn uitgezonderd. Het had op hun weg gelegen die dagvaardingen in het kader van het verweer in het geding te brengen. Het hof verbindt aan het voorgaande de gevolgtrekking dat sprake is van een onvoldoende gemotiveerde betwisting door [appellant 2] en [appellant] van de in rov. 5.2 vermelde feiten die [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, zodat het hof deze feiten als tussen partijen vaststaand zal beschouwen (artikel 149 lid 1 Rv). Daarmee is gegeven dat [appellant 2] en [appellant] de in rov. 4.1 (a), (b) en (c) vermelde metalen bij [geïntimeerde] hebben gestolen, en in zoverre jegens [geïntimeerde] onrechtmatig hebben gehandeld. Voor de dientengevolge door [geïntimeerde] geleden schade zijn [appellant 2] en [appellant] derhalve aansprakelijk.
5.4
Grief I faalt.
5.5
De grieven 2 en 3bestrijden de hoogte van de gevorderde, in rov. 4.1 (a), (b), (c) en (e) weergegeven, schadeposten. De onder (d) genoemde en door de rechtbank toegewezen schadepost van € 1.516,88 ter zake van reparatiekosten gebouw wordt niet afzonderlijk bestreden.
5.6
Wat betreft de schadepost ter zake van de pakketten koper (€ 29.542,50) heeft [geïntimeerde] aangevoerd (akte uitlating bewijslast onder 6-7) dat [appellant 2] en [appellant] 117 pakketten van 50 kilo per pakket (à € 5,05 per kilo) nieuw rood koper van [geïntimeerde] hebben gestolen, die [geïntimeerde] had ingekocht bij de Duitse firma [firma] te [plaats] voor een totaalbedrag van € 29.542,50. Ter onderbouwing heeft [geïntimeerde] als productie 9 overgelegd een factuur van [firma] van 28 augustus 2006 ter zake van de levering van onder meer een hoeveelheid 'kupfer, schwer' op 24 augustus 2006. De pakketten koper lagen volgens [geïntimeerde] opgeslagen in de loods van [geïntimeerde] en uit de schade aan het pand blijkt dat [appellant 2] en [appellant] zich de toegang tot de loods hebben verschaft teneinde de pakketten te ontvreemden.
5.7
Wat betreft de schadeposten ter zake van het aluminium van € 500,- en van het los koper van € 15.207,50 is door [geïntimeerde] het volgende aangevoerd in de akte uitlaten bewijslast. Omdat [geïntimeerde] de ontvreemde zaken over een lange periode heeft ingekocht - en de betaalde inkoopprijs telkens fluctueerde met de marktprijs - heeft zij als productie 10 en 11 overzichten van de [instelling] overgelegd, waaruit de op dat moment geldende koper- en aluminiumprijzen blijken. De Nederlandse ijzer- en metaalhandel hanteert de prijzen zoals opgenomen in deze overzichten, aldus [geïntimeerde]. Met betrekking tot de gestolen aluminium is voorts het volgende aangevoerd. Er is volgens [geïntimeerde] circa 1.000 kilo aluminium door [appellant 2] en [appellant] gestolen, dat buiten op het terrein van [geïntimeerde] lag opgeslagen. Blijkens productie 10 bedroeg de aluminiumprijs ten tijde van de diefstal circa USD 2.450,- per 1.000 kilo. De Dollarkoers ten opzichte van de Euro was op dat moment 1:0.78, hetgeen betekent dat aluminiumprijs in beginsel € 1,90 per kilo was. Het gestolen aluminium was evenwel niet geheel zuiver, omdat het zink bevatte. De waarde ervan bedroeg daarom slechts € 0,50 in plaats van € 1,90 per kilo, hetgeen volgens [geïntimeerde] betekent dat de schade (1.000 x € 0,50 =) € 500,- bedraagt.
5.8
Met betrekking de schade ter zake van de diefstal van los koper is verder door [geïntimeerde] het volgende aangevoerd. Er is in het weekend voorafgaand aan 11 september 2006 2.500 kilo los koper van [geïntimeerde] gestolen. Dit koper lag - evenals de pakketten koper - opgeslagen in de loods van [geïntimeerde]. Uit productie 11 blijkt volgens [geïntimeerde] dat de koperprijs ten tijde van de diefstal circa USD 7.700,- per 1.000 kilo bedroeg. De Dollarkoers ten opzichte van de Euro was op dat moment 1:0.79, hetgeen betekent dat [appellant 2] en [appellant] voor een bedrag van (7.700 x 0,79 x 2.5=) € 15.207,50 aan (los) koper hebben ontvreemd, aldus [geïntimeerde].
5.9
Het hof stelt allereerst vast dat [appellant 2] en [appellant] in de toelichting op grief 3 niet voldoende (gemotiveerd) bestrijden:
- dat sprake was van pakketten nieuw rood koper van 50 kilo per pakket en met een inkoopprijs van € 5,05 per kilo die lagen opgeslagen in een loods van [geïntimeerde];
- dat ten tijde van de diefstal van aluminium de prijs van aluminium USD 2.450,- per 1.000 kilo bedroeg;
- dat de koers op dat moment 1:0.78 per kilo bedroeg (en derhalve € 1,90 per kilo) maar dat de waarde van het gestolen zink slechts € 0,50 per kilo bedroeg omdat dit zink bevatte; - dat ook het los koper in de loods van [geïntimeerde] lag opgeslagen;
- dat de koperprijs ten tijde van de diefstal USD 7.700,- per 1.000 kilo bedroeg;
- dat de Dollarkoers ten opzichte van Euro toen 1:0.79 was.
Derhalve gaat het hof van de juistheid van deze gegevens uit.
5.1
Het verweer van [appellant 2] en [appellant] komt er naar de kern genomen op neer dat zij betwisten dat het voor hen mogelijk was om in twee weekenden met zijn tweeën, met rugzakken waarin hooguit 25 kilo per keer kan worden meegenomen, 9.350 kilo metaal te stelen. Het hof acht dat verweer in het licht van het vaststaande feit dat zij bij [geïntimeerde] de in rov. 4.1 (a), (b) en (c) genoemde metalen hebben gestolen onvoldoende concreet onderbouwd. Dat verweer gaat er bovendien aan voorbij dat het hof uit de in rov. 3.5 genoemde brief van het openbaar ministerie van 31 juli 2007 afleidt dat naast [appellant 2] en [appellant] ook [Z] en [Y] zijn aangehouden voor de diefstallen bij [geïntimeerde], hetgeen erop duidt dat [appellant 2] en [appellant] die diefstallen mogelijk niet met zijn tweeën hebben gepleegd. Dat [geïntimeerde] blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 12 november 2008 de vordering tegen [Z] niet heeft willen handhaven omdat zij van mening was het bewijs van de diefstal tegen hem niet te kunnen leveren, doet daaraan op zichzelf niet af. Gelet op dit een en ander is de enkele verwijzing naar het gebruik van rugzakken 'die hooguit 25 kilo bevatten', dat 'veronderstellende wijs' wordt uitgegaan van zes uur per nacht waarin [appellant 2] en [appellant] 'hooguit 4x heen en weer zijn gelopen met ieder 25 kilogram' en dat dit 'betekent dat ze per uur hooguit met z'n tweeën 200 kilo kunnen hebben vervoerd' een ontoereikende onderbouwde betwisting van de door [geïntimeerde] gestelde hoeveelheid gestolen metaal.
5.11
Het voorgaande brengt mee dat het hof ervan uit gaat dat [appellant 2] en [appellant] bij [geïntimeerde] hebben gestolen:
- 117 pakketten koper van 50 kilogram per stuk = 5.850 kilogram;
- 2.500 kilogram los koper;
- 1.000 kilogram aluminium.
Het hof kan de schade op de voet van artikel 6:97 BW schattenderwijs vaststellen met toepassing van de in rov. 5.9 vermelde vaststaande uitgangspunten. Gelet daarop stelt het hof de schade als volgt vast:
- 5.850 kilogram koper van € 5,05 per kilogram = € 29.542,50
- 2.500 kilogram los koper = (USD 7.700 x 0.79 x 2.5 =) € 15.207,50
- 1.000 kilogram aluminium = (1.000 x € 0,50 =) € 500,-.
De totale geschatte schade bedraagt derhalve (€ 29.542,50 + € 15.207,50 + € 500,- + € 1.516,88 =) € 46.766,88.
5.12
De grieven 2 en 3 falen.
5.13
Grief 4keert zich tegen het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 1.788,- ter zake van buitengerechtelijke kosten. Het hof stelt vast dat omtrent de vraag welke buitengerechtelijke werkzaamheden door [geïntimeerde] zijn verricht in eerste aanleg nauwelijks iets is aangevoerd. In de memorie van antwoord betoogt zij dat zij wel degelijk kosten ter incasso heeft moeten maken, zoals ‘het contact tussen haar advocaat en het Openbaar Ministerie’. Bij de inleidende dagvaarding is gevoegd:
- een brief van de advocaat van [geïntimeerde] aan het openbaar ministerie van 5 september 2007 met het verzoek persoonsgegevens van ‘de daders’ te verschaffen met het oog op een tegen hen in stellen schadevergoedingsvordering;
- een (standaard) sommatiebrief aan [appellant 2] en [appellant] van 24 januari 2008.
Naar het oordeel van het hof gaat het hierbij zonder nadere toelichting - die niet wordt gegeven door [geïntimeerde] - om werkzaamheden ter instructie van de zaak en derhalve om verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering van € 1.788,- ter zake van buitengerechtelijke kosten is derhalve niet toewijsbaar. Aan bewijs wordt niet toegekomen omdat op dit punt door [geïntimeerde] niets is gesteld dat – indien bewezen – aan dit oordeel kan afdoen.
5.14
Grief 4 slaagt.
5.15
Grief 5mist zelfstandige betekenis.
Slotsom
5.16
Alleen grief 4 slaagt. De overige grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd, behalve voor zover [appellant 2] en [appellant] bij het vonnis van 2 februari 2011 (dictum onder 3.2) hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.788,- ter zake van buitengerechtelijke kosten. Het hof zal, opnieuw recht doende, deze vordering alsnog afwijzen. Het bewijsaanbod van [appellant 2] en [appellant] wordt gepasseerd, omdat niets is aangevoerd dat, indien bewezen, aan het voorgaande kan afdoen.
Als de overwegend in het ongelijk partijen dienen [appellant 2] en [appellant] te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (1 punt tarief IV).
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep,
bekrachtigt de vonnissen van de (toenmalige) rechtbank Groningen van 11 november 2009 en 2 februari 2011, behalve voor zover [appellant 2] en [appellant] bij het vonnis van 2 februari 2011 in het dictum onder 3.2 zijn veroordeeld om hoofdelijk aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van EUR 1.788,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening;
vernietigt dit vonnis in zoverre en doet opnieuw recht:
wijst de vordering tot (hoofdelijke) betaling van een bedrag van € 1.788,- ter zake van buitengerechtelijke kosten af;
veroordeelt [appellant 2] en [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan dit arrest aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.920,- voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. R.A. van der Pol, mr. M.W. Zandbergen en mr. G. van Rijssen en is uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 31 maart 2015 in bijzijn van de griffier.