In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, maar had het verschuldigde griffierecht niet tijdig betaald. De griffier had belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van niet-tijdige betaling. Ondanks deze waarschuwingen heeft belanghebbende het griffierecht van € 118 niet voldaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep op 17 januari 2014.
Belanghebbende heeft vervolgens verzet aangetekend, waarin hij aanvoert dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen. Het Hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken over zijn financiële situatie, maar hij heeft hieraan geen gehoor gegeven en is ook niet verschenen op de zitting. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in betalingsonmacht verkeerde in de periode dat het griffierecht verschuldigd was. Het voorstel van belanghebbende om het griffierecht alsnog te betalen, werd niet gehonoreerd, aangezien de termijn voor betaling inmiddels was verstreken.
Uiteindelijk heeft het Hof het verzet ongegrond verklaard en bevestigd dat de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep terecht was. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.