In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2015, gaat het om een geschil tussen Unigarant N.V. en een verzekerde naar aanleiding van de diefstal van een auto. In een eerder arrest had het hof beide partijen belast met het bewijs van bepaalde feiten. In het huidige arrest wordt de bewijsvoering, die door getuigen is geleverd, beoordeeld. Beide partijen hebben de persoon wiens mededelingen zij centraal stelden in de eerdere procedure niet als getuige opgeroepen, wat het hof meeneemt in zijn oordeel. Het hof concludeert dat beide partijen niet zijn geslaagd in het bewijs dat hen was opgedragen.
Unigarant had de taak om te bewijzen dat de verzekerde opzettelijk een onjuiste (te hoge) aanschafwaarde van de auto had opgegeven. Het hof oordeelt dat Unigarant niet voldoende bewijs heeft geleverd, aangezien de getuigenverklaringen voornamelijk gebaseerd waren op mededelingen van derden. De getuige die Unigarant had opgeroepen, bevestigde slechts dat de verklaringen van de verzekerde en de verkoper over de koopprijs tegenstrijdig waren, zonder dat dit overtuigend bewijs opleverde.
Het hof oordeelt dat Unigarant niet heeft voldaan aan haar bewijsopdracht en dat de verzekerde nu moet bewijzen wat de werkelijke aanschafprijs van de auto was. Aangezien geen van beide partijen in hun bewijsopdracht is geslaagd, oordeelt het hof dat Unigarant gehouden is tot het uitkeren van de verzekeringspenningen, vastgesteld op € 12.500,-. Het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.