In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over de betaling van onbetaalde facturen voor klus- en montagewerkzaamheden. De appellant, bestuurder van meerdere vennootschappen, betwistte dat hij als contractspartij kon worden aangemerkt, omdat de werkzaamheden waren verricht voor een van zijn vennootschappen. De geïntimeerde, die als zelfstandige zonder personeel opereert, had de werkzaamheden uitgevoerd op basis van een offerte die aan de appellant's vennootschap was gericht. De rechtbank Gelderland had in eerste aanleg de appellant veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij niet als contractspartij kon worden aangemerkt, omdat de overeenkomst met een van zijn vennootschappen was gesloten. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde onvoldoende bewijs had geleverd dat hij een overeenkomst met de appellant in privé was aangegaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de geïntimeerde af, waarbij het hof de geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties veroordeelde. De kosten voor de procedure in eerste aanleg werden vastgesteld op € 350,00 en voor het hoger beroep op € 393,79 voor verschotten en € 948,00 voor salaris.