ECLI:NL:GHARL:2015:2113

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
200.135.255
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwarring over contractspartij in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over de betaling van onbetaalde facturen voor klus- en montagewerkzaamheden. De appellant, bestuurder van meerdere vennootschappen, betwistte dat hij als contractspartij kon worden aangemerkt, omdat de werkzaamheden waren verricht voor een van zijn vennootschappen. De geïntimeerde, die als zelfstandige zonder personeel opereert, had de werkzaamheden uitgevoerd op basis van een offerte die aan de appellant's vennootschap was gericht. De rechtbank Gelderland had in eerste aanleg de appellant veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij niet als contractspartij kon worden aangemerkt, omdat de overeenkomst met een van zijn vennootschappen was gesloten. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde onvoldoende bewijs had geleverd dat hij een overeenkomst met de appellant in privé was aangegaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de geïntimeerde af, waarbij het hof de geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties veroordeelde. De kosten voor de procedure in eerste aanleg werden vastgesteld op € 350,00 en voor het hoger beroep op € 393,79 voor verschotten en € 948,00 voor salaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.255
(zaaknummer rechtbank Gelderland, kantonrechter, locatie Arnhem 856635)
arrest van de derde kamer van 24 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. I. van Bekkum,
tegen:
[geïntimeerde],
handelende onder de naam [bedrijfsnaam],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.J. Dekker.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 26 november 2013. In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 18 december 2013. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het anticipatie-exploot van [geïntimeerde] van 2 mei 2014,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord,
- de akte houdende uitlating na memorie van antwoord,
- de antwoordakte houdende uitlating na memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
2.2
[geïntimeerde] drijft als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) een onderneming die zich bezighoudt met klus- en montagewerkzaamheden.
2.3
[appellant] is bestuurder van [venootschap 1] (hierna: [venootschap 1]), [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2]) en [venootschap 3] (hierna: [venootschap 3]). Al deze vennootschappen zijn gevestigd in een kantoorpand aan [adres] te [plaatsnaam] (hierna: het kantoorpand).
2.4
[geïntimeerde] heeft klus- en montagewerkzaamheden verricht in het kantoorpand naar aanleiding van een door hem op verzoek van [de medewerker] (hierna: [de medewerker]), destijds een medewerker van [venootschap 1], aan [venootschap 1] uitgebrachte offerte van 11 oktober 2011.
2.5
[geïntimeerde] heeft zijn werkzaamheden aanvankelijk gefactureerd op naam van [venootschap 1]. De eerste facturen zijn voldaan.
2.6
De laatste factuur, met nummer 2011053, dateert van 19 december 2011 en bedraagt € 7.042,42, inclusief btw. Productie 2 bij de dagvaarding in eerste aanleg bevat een versie van deze factuur die is gericht aan [venootschap 1]. Productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg behelst een versie van deze factuur die is gericht aan [vennootschap 2].
2.7
Op 30 januari 2012 heeft [venootschap 3] een betaling van € 2.042,42 aan [geïntimeerde] verricht, onder de omschrijving “Deelbetaling factuur 2011053”.
2.8
Op 11 juni 2012 heeft [vennootschap 2] een betaling van 2.000,00 aan [geïntimeerde] verricht, onder de omschrijving “Deelbetaling 2011053”.
2.9
Factuur 2011053 is tot een bedrag van € 3.000,00 onbetaald gebleven.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant], [venootschap 1] en [vennootschap 2] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan hem van:
  • een bedrage van € 3.000,00 ter zake van de onbetaalde facturen;
  • een bedrag van € 275,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
  • de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf 1 januari 2012 en over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf de dag van de dagvaarding;
  • de proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van 10 juli 2013 [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 2 januari 2012 tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De vorderingen tegen [venootschap 1] en [vennootschap 2] werden afgewezen.
3.3
[appellant] heeft tegen het bestreden vonnis vier grieven gericht. [geïntimeerde] heeft geen (incidentele) grieven gericht tegen de afwijzing van zijn vordering tegen de vennootschappen [venootschap 1] en [vennootschap 2].
3.4
In de eerste twee grieven beklaagt [appellant] zich over de verwerping van zijn verweer dat [geïntimeerde] niet met hem een overeenkomst is aangegaan, maar met [venootschap 3], en dat hij niet kan worden gehouden de vordering van [geïntimeerde] te voldoen. De grieven slagen. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Als onbetwist staat vast dat [de medewerker] [geïntimeerde] heeft benaderd om aan het onder 2.3 genoemde kantoorpand de door [geïntimeerde] uitgevoerde en gefactureerde werkzaamheden te verrichten. Voorts staat vast dat [geïntimeerde] de voor de werkzaamheden uitgebrachte offerte heeft gericht aan [venootschap 1] ter attentie van [de medewerker] en dat [venootschap 3] het kantoorpand huurde. Verder is niet in geschil dat [geïntimeerde] heeft gefactureerd aan [venootschap 1] en – later – [vennootschap 2], alsmede dat Hagens betalingsherinneringen, voor zover in het geding gebracht, zijn gericht aan [venootschap 1]. Evenmin is weersproken dat de door [geïntimeerde] ontvangen betalingen zijn verricht door [venootschap 3] en [vennootschap 2]. In dit licht bezien wordt geoordeeld dat [geïntimeerde] geen of onvoldoende concreet feiten heeft gesteld waaruit volgt dat hij een overeenkomst met [appellant] in privé is aangegaan in plaats van een van diens vennootschappen, althans dat hij daarvan gerechtvaardigd heeft mogen uitgaan.
3.5
Het enkele feit dat [appellant] met [geïntimeerde] door het pand is gelopen om de werkzaamheden te bespreken, is evenmin voldoende voor het oordeel dat [appellant] verwarring heeft gecreëerd over de vraag of hij Hagens contractspartij was, zoals [geïntimeerde] aanvoert. Dat mogelijk onduidelijk was welke vennootschap van [appellant] contractspartij was, rechtvaardigt niet dat [appellant] als zodanig wordt aangemerkt. Dat [appellant] aan [geïntimeerde] opdrachten heeft gegeven, zoals gesteld in de verklaringen overgelegd als producties 8 en 9 bij conclusie van repliek, werpt geen ander licht op de zaak. Uit deze verklaringen valt niet af te leiden dat [appellant] bij [geïntimeerde] de suggestie heeft gewekt dat hij die opdrachten namens zichzelf in privé verstrekte, hetgeen ook niet direct voor de hand ligt nu het gaat om werkzaamheden aan een pand waarin de vennootschappen van [appellant] waren gevestigd. [appellant] kan daarom niet worden gehouden het onbetaald gebleven gedeelte van de onder 2.9 genoemde factuur te voldoen, zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering tegenover [appellant] moet worden afgewezen.
3.6
Het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.Slotsom

4.1
Nu de eerste twee grieven slagen, moet het bestreden vonnis worden vernietigd en zal de vordering van [geïntimeerde] worden afgewezen. De overige grieven behoeven dan ook geen bespreking meer.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
4.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 350,00 wegens salaris gemachtigde.
4.4
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 94,79
- griffierecht
€ 299,00
subtotaal verschotten € 393,79
- salaris advocaat
€ 948,00(1,5 punten x tarief I)
Totaal € 1.341,79

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland, kantonrechter, locatie Arnhem, van 10 juli 2013 en doet opnieuw recht:
wijst de vordering tegen [appellant] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 350,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 393,79 voor verschotten en op € 948,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, F.W.J. Meijer en J.G.J. Rinkes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.