Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
mr. De Jong van 27 januari 2015 omdat het niet binnen de in het geldende procesreglement voorgeschreven termijn is ingediend.
Nagekomen stukken
3.De vaststaande feiten
€ 19.374,94 ter zake van (achterstallige) kinderalimentatie (vanaf oktober 2002) ten behoeve van [de minderjarige1] te vermeerderen met een maandelijks bedrag van € 221,94 per 1 maart 2014, jaarlijks te indexeren.
4.De omvang van het geschil
- te verklaren voor recht dat de vorderingen van de vrouw betreffende de achterstallige
kinderalimentatie voor [de minderjarige1] tot 27 februari 2009 zijn verjaard, althans tot een door
het hof te bepalen datum;
- te bepalen voor de periode van 27 februari 2009 tot 14 november 2010 dat de vrouw
recht heeft op € 75,- per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1], te voldoen door
de man aan de zus van de man, dan wel te bepalen dat de vrouw recht heeft op € 75,-
per maand en dat dit
verrekend wordt met de door de man reeds betaalde bedragen aan de zus van de man
volgens de overeenkomst van 26 november 2006;
- te bepalen dat met ingang van 14 november 2010 tot 21 januari 2014 de kinderbijdrage
voor [de minderjarige1] primair op nihil wordt gesteld, dan wel dat de vrouw de
kinderalimentatie voor [de minderjarige1] wordt ontzegd, subsidiair op een bedrag van
maximaal € 75,- per maand wordt vastgesteld door de man te voldoen aan de vrouw,
althans een bedrag en datum vast te stellen hetwelk het hof juist acht;
- te bepalen dat de man met ingang van 21 januari 2014 als kinderbijdrage voor [de minderjarige1]
een bedrag van maximaal € 86,- per maand aan de vrouw dient te voldoen, althans een
zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
- voor zover van toepassing, de vrouw te veroordelen om aan de man het door haar
teveel ontvangen bedrag aan kinderalimentatie terug te betalen aan de man.
5.De motivering van de beslissing
De periode van 1 januari 2007 tot 14 november 2010
1 januari 2007 telkens het overeengekomen bedrag van € 75,- per maand aan zijn zus heeft betaald ten titel van kinderalimentatie voor [de minderjarige1]. In ruil daarvoor hoefde [C] geen kinderbijdrage voor [D] te betalen aan de zus van de man. Partijen worden verdeeld gehouden door de beantwoording van de vraag of de man daarmee al dan niet volledig aan zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige1] heeft voldaan. Het antwoord op die vraag hangt mede af van de uitleg die aan de schriftelijke overeenkomst dient te worden gegeven.
1 januari 2007 heeft voldaan aan de verplichting uit hoofde van de schriftelijke overeenkomst om maandelijks € 75,- te betalen aan zijn zus teneinde (indirect) te voldoen aan zijn financiële verplichtingen jegens [de minderjarige1], is door de vrouw niet betwist. Het hof is daarbij niet gebleken dat de vrouw de man heeft aangesproken op voldoening van een hogere kinderbijdrage voor [de minderjarige1] in de periode waarop de regeling ziet. In het licht van de hiervóór geschetste achtergronden van de schriftelijke overeenkomst en mede in aanmerking genomen dat, zoals de vrouw ter zitting heeft bevestigd, het voor de man mogelijk niet kenbaar was dat hij naast het bedrag van € 75,- per maand nog andere kosten van [de minderjarige1] voor zijn rekening diende te nemen omdat zulks niet is uitgesproken destijds, is genoegzaam aannemelijk geworden dat partijen voor ogen hebben gehad dat de man door betaling van voormeld bedrag aan zijn zus volledig voldeed aan zijn aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en dat de man dit in redelijkheid ook mocht veronderstellen. Dat de vrouw nimmer uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van overige aanspraken op kinderalimentatie maakt dat niet anders nu bepalend is hetgeen partijen over en weer redelijkerwijs mochten verwachten. Voor zover de verwijzing door de vrouw naar de dreigende houding van de man jegens haar moet worden opgevat als een beroep op een vernietigingsgrond slaagt ook dat niet nu de man die bedreigingen heeft betwist en de vrouw een en nader niet nader heeft onderbouwd.
De periode vanaf 14 november 2010 tot 21 januari 2014
Nu de man bovendien geruime tijd, zo'n drie jaren, de afgesproken € 75,- per maand heeft voldaan voor [de minderjarige1], hoefde hij naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat na afloop van de regeling het oude, veel hogere bedrag op grond van de beschikking van 15 oktober 2003 weer zou herleven. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw in de periode vanaf 14 november 2010 tot 21 januari 2014 haar recht op een hogere bijdrage dan
€ 75,- per maand heeft verwerkt. Het hof volgt de man evenwel niet in zijn stelling dat hij ervan uit mocht gaan dat hij vanaf 14 november 2010 helemaal geen bijdrage meer hoefde te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1]. De onderhoudsverplichting van de man jegens [de minderjarige1] is immers niet gestopt door het meerderjarig worden van [D]. Het hof zal naar redelijkheid en billijkheid bepalen dat de man vanaf 14 november 2010 tot 21 januari 2014 het bedrag van € 75,- per maand dient te blijven voldoen, evenwel rechtstreeks aan de vrouw. Het hof neemt in aanmerking dat in de regel behoedzaam dient te worden omgegaan met een wijziging van de onderhoudsverplichting met terugwerkende kracht.
De periode vanaf 21 januari 2014
* de behoefte van [de minderjarige1]
€ 300,- per maand - hetgeen overeenkomt met de door de vrouw in eerste aanleg gestelde behoefte en strookt met de behoefte waarvan de vrouw ten tijde van de beschikking van 15 oktober 2003 lijkt te zijn uitgegaan - te verminderen met het niet in geschil zijnde kindgebonden budget van € 109,- per maand. Aldus resteert na aftrek van dat kindgebonden budget een behoefte van € 191,- per maand.
De verdeling van de behoefte
€ 135,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1].
6.De slotsom
7.De beslissing
- met ingang van 1 januari 2007 tot 14 november 2010 op € 75,- per maand en
verstaat dat de man gerechtigd was die bijdrage maandelijks te voldoen aan zijn zus
en dat mitsdien de reeds betaalde termijnen kunnen worden verrekend;
- met ingang van 14 november 2010 tot 21 januari 2014 op € 75,- per maand te
voldoen aan de vrouw;
- met ingang van 21 januari 2014 op € 135,- per maand, te voldoen aan de vrouw,
telkens bij vooruitbetaling voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken;