In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 2 juli 2012. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde, zonder bekende woon- of verblijfplaats, zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 25 juli 2014, 5 december 2014 en 6 februari 2015, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman, mr. M.P.M. Balemans.
De veroordeelde heeft zich gedurende de periode van 1 augustus 2005 tot 29 augustus 2007 schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten van zijn criminele activiteiten, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 259.125. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten uit mensenhandel, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de kosten die de slachtoffers hebben gemaakt.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op het geschatte bedrag van € 259.125. De beslissing is genomen op basis van de wettelijke voorschriften die golden ten tijde van het bewezenverklaarde, en het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De veroordeelde was niet aanwezig tijdens de uitspraak.