ECLI:NL:GHARL:2015:2048

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
21-002920-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 2 juli 2012. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde, zonder bekende woon- of verblijfplaats, zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 25 juli 2014, 5 december 2014 en 6 februari 2015, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman, mr. M.P.M. Balemans.

De veroordeelde heeft zich gedurende de periode van 1 augustus 2005 tot 29 augustus 2007 schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten van zijn criminele activiteiten, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 259.125. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten uit mensenhandel, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de kosten die de slachtoffers hebben gemaakt.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op het geschatte bedrag van € 259.125. De beslissing is genomen op basis van de wettelijke voorschriften die golden ten tijde van het bewezenverklaarde, en het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De veroordeelde was niet aanwezig tijdens de uitspraak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002920-12
Uitspraak d.d.: 20 maart 2015
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 2 juli 2012 met parketnummer 08-963019-07 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [1974],
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 juli 2014, 5 december 2014 en 6 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens veroordeelde door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, naar voren is gebracht. In dit verband heeft de advocaat-generaal naast haar mondelinge standpunt ter terechtzitting een schriftelijke conclusie ingediend (op 22 april 2014). Van de raadsman is, ondanks een herhaaldelijk verzoek daartoe, niets op schrift ontvangen voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 351.350 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 351.350. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 611.360 en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 611.360.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 22 november 2013 (parketnummer 21-000879-11) terzake van – kort gezegd – mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer].
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 259.125. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Uit de voornoemd arrest en de daarin gebezigde bewijsmiddelen ontleent het hof de volgende aanwijzingen:
1. De veroordeelde heeft zich gedurende de periode van 1 augustus 2005 tot 29 augustus 2007 schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer]. Deze periode bestrijkt ongeveer 25 maanden, danwel 108 weken.
2. [slachtoffer] werkte in beginsel iedere dag. Met betrekking tot het aantal dagen dat werd gewerkt, worden in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel meer algemene conclusies getrokken. Zakelijk weergegeven, bezigt het hof navolgende passage voor het bewijs:
“Uit verklaring van slachtoffers en tapgesprekken is kunnen blijken dat slachtoffers zeven dagen per week moesten werken, ook als zij ongesteld waren. Bij ongesteldheid gebruikten slachtoffers speciale sponsjes die kennelijk in de handel verkrijgbaar waren. Gebleken is dat slachtoffers over een langere periode geen zeven dagen per week werkten. Soms was sprake van ziekte. In een aantal gevallen ondergingen slachtoffers een al dan niet gedwongen abortus en/of borstvergroting. Incidenteel mocht een slachtoffer met een verdachte mee op vakantie. Omdat het aantal gewerkte dagen per slachtoffer niet is te specificeren wordt voor de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van een gemiddelde werkweek van zes dagen”. [1]
Deze conclusies hebben specifiek betrekking op de criminele organisatie waarin de mensenhandel door de veroordeelde is gepleegd. Gelet daarop zal het in het voordeel van veroordeelde uitgaan van een werkweek van zes dagen.
3. De bedragen die werden afgedragen varieerden van (in het begin) tussen de € 500,- en € 600,- per dag, (een paar keer) € 200,- of € 300,- per dag, tot (aan het eind) € 600,- à € 700,- per dag. Met betrekking tot de afgedragen bedragen per dag zijn in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel meer algemene conclusies getrokken. Zakelijk weergegeven, bezigt het hof navolgende passage voor het bewijs:
“Alle slachtoffer hebben verklaard dat zij door verdachten gedwongen werden al hun inkomsten uit prostitutie aan hen af te dragen. Over de hoogte van de dagelijks verdiensten verschillen de verklaringen. De bedragen lopen uiteen van € 500 tot
€ 1000 op de doordeweekse dagen oplopend tot € 1300 in de weekend”. [2]
Deze conclusies hebben specifiek betrekking op de criminele organisatie waarin de mensenhandel door de veroordeelde is gepleegd. Gelet daarop en hetgeen uit het veroordelend arrest blijkt omtrent de bedragen die zijn afgedragen, zal het hof uitgaan van een afdracht op werkdagen van € 500,-.
Daar uit de verklaringen van [slachtoffer] en de veroordeelde en noch uit andere verklaringen concrete aanwijzingen vallen te ontlenen over de door veroordeelde gemaakte kosten, zal het hof ten aanzien daarvan terugvallen op de conclusies uit het rapport wederrechtelijke verkregen voordeel. Zakelijk weergegeven, bezigt het hof navolgende passage voor het bewijs:
“Een deel van de kosten die in verband te brengen zijn met het uitoefenen van het prostitutiebedrijf voor rekening van de slachtoffers, te weten kosten voor woon/werkverkeer, kosten voor raamhuur, kosten voor protectie en de aanschaf van condooms en dergelijke. Daarvoor kregen zij, naar zij verklaarden, af en toe wat zakgeld van de pooier.
Buiten werktijd verbleven de meeste slachtoffers in de gehuurde woningen van hun pooiers.
Woonkosten:
De huurprijzen van de woningen waar verdachten en slachtoffers woonden bedroeg inclusief energiekosten gemiddeld circa € 1500,- per maand . Dit bedrag zal per slachtoffer in mindering worden gebracht op het door verdachten genoten voordeel. Het woongenot dat verdachten daarbij zelf hadden zal in hun voordeel buiten beschouwing worden gelaten. Dit geldt ook voor die gevallen waarin soms meerdere slachtoffers in 1 woning werden ondergebracht, omdat in veel gevallen niet meer te achterhalen is welke slachtoffers in welke periode in welke woning hebben verbleven.
Kosten voor levensonderhoud:
Onderzocht is wat de meest reële benadering is om als kosten voor levensonderhoud te beschouwen. De NIBUD norm gaat uit van een variabel bedrag van €550 tot €625 per maand. Fortis hanteert, in overeenstemming met de Vereniging van Nederlandse Financieringsmaatschappijen, de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten bij de beoordeling van kredietverstrekking een norm van €575, het gemiddelde van de NIBUD norm. Ook andere geldverstrekkers hanteren deze norm. Als bijdrage van verdachten in de kosten voor levensonderhoud zal daarom een bedrag van €575 op het voordeel in mindering worden gebracht.
Prostitutie gerelateerde (bedrijfs)kosten:
Hieronder worden begrepen de aanschaf van condooms, glijmiddel, tissues, sponsjes en dergelijke. In de ontnemingspraktijk wordt hiervoor een standaardbedrag van € 20 per dag gehanteerd. Dit bedrag wordt tot op heden niet bestreden en zal daarom ook in dit onderzoek als vaste kostenpost, € 520 per maand, in mindering worden gebracht op het genoten voordeel.
In totaal zal daarom standaard een bedrag van € 2.595 in mindering worden gebracht op het genoten voordeel voor iedere maand dat slachtoffers vóór verdachten werkzaam zijn geweest”. [3]
Deze conclusies hebben specifiek betrekking op de criminele organisatie waarin de mensenhandel door de veroordeelde is gepleegd. Ook overigens acht het hof die conclusies voldoende aannemelijk temeer daar het hof voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel het voor de verdachte meest gunstige scenario zal hanteren en wel als volgt:
4. Bij gebreke van enig aanknopingspunt voor de aftrek van hogere kosten zal het hof het bedrag van € 2.595,- als maandelijkse aftrekpost hanteren.
De hiervoor onder 1 t/m 4 genoemde uitgangspunten en het gegeven dat door de veroordeelde verder geen inzage is gegeven in de afgedragen bedragen en de kosten, brengt het hof tot navolgende berekening:
Opbrengsten ten aanzien van mensenhandel
108 weken x 6 werkdagen x €500- per dag =
€ 324.000,-
Kosten ten aanzien van mensenhandel
25 maanden x €2.595,- per maand
= € 64.875,-

TOTAAL Wederrechtelijk verkregen voordeel

€ 324.000 - € 64.875,-
= € 259.125,-
Nadere overwegingen
Het hof komt tot een lager bedrag dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, voor zover in concreto bewijs voorhanden is over de opbrengsten en de kosten, deze concrete gegevens moeten worden gebruikt bij de berekening.
Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren is het hof van oordeel dat die verweren hun weerlegging vinden in de overwegingen en de bewijsmiddelen die aan onderhavige ontnemingsbeslissing ten grondslag liggen, temeer daar de veroordeelde zelf geen informatie heeft aangedragen waaruit andere conclusies over de opbrengsten en de kosten getrokken zouden kunnen worden.
Het verweer van de raadsman dat het voordeel ten aanzien van [slachtoffer] zou moeten worden gehalveerd omdat veroordeelde met [slachtoffer] in gemeenschap van goederen is getrouwd verwerpt het hof eveneens met een verwijzing naar de bewijsmiddelen. Daaruit wordt voldoende aannemelijk dat het voordeel alleen aan verdachte is toegekomen.
Het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige wijst het hof af nu de noodzaak daartoe niet is gebleken in het licht van het aan de ontneming ten grondslag liggende bewijs en overwegingen en het feit dat veroordeelde zelf geen informatie heeft aangedragen waaromtrent die getuigen nader zouden moeten worden bevraagd.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
259.125,00 (tweehonderdnegenenvijftigduizend honderdvijfentwintig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 259.125,00 (tweehonderdnegenenvijftigduizend honderdvijfentwintig euro).
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. M. Otte en mr. P.A.H. Lemaire, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier,
en op 20 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 20 maart 2015.
Tegenwoordig:
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. J.W.M. Grimbergen, advocaat-generaal,
mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.p. 000007 van het Algemeen relaas van onderzoek betreffende de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht onderzoek SNEEP (Rapport), op 27 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [hoofdinspecteur], hoofdinspecteur van politie.
2.p. 000009-000010 van het in voetnoot 1 genoemde rapport.
3.p. 000008 van het in voetnoot 1 genoemde rapport.