ECLI:NL:GHARL:2015:198

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
200.116.839-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op opschorting en wanprestatie in aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een aannemer en een opdrachtgever over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De appellant, wonende te [woonplaats], was in hoger beroep gegaan tegen de geïntimeerde, die eveneens in hoger beroep was gegaan. De zaak betrof de vraag of de appellant in verzuim verkeerde en of de geïntimeerde gerechtigd was tot opschorting van de overeenkomst wegens het niet betalen van een opeisbare termijn. Het hof oordeelde dat de stellingen van de geïntimeerde voldoende onderbouwd waren en dat de appellant in verzuim verkeerde op het moment dat de geïntimeerde het werk verliet. Dit leidde tot de conclusie dat de gevorderde gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst door de geïntimeerde gerechtvaardigd was. Het hof nam de inhoud van een eerder tussenarrest over en concludeerde dat de afspraken over betaling en uitvoering van het werk niet duidelijk waren, wat leidde tot onduidelijkheid over de opeisbaarheid van de termijnen. Het hof verwierp de grieven van de appellant en bevestigde de beslissing van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van de geïntimeerde voor een deel werden toegewezen en voor een deel werden afgewezen. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere behandeling van de meerwerkposten en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.839/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 595577 CV EXPL 12-2663)
arrest van de eerste kamer van 13 januari 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.L. Sarin, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. W.H.R. baron van Boetzelaer, kantoorhoudend te Heerenveen.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 mei 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 11 september 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in het principaal en het incidenteel appel

Opschorting door [geïntimeerde] of gedeeltelijke ontbinding door [appellant]
2.1
Het hof heeft in het arrest van 20 mei 2014 overwogen dat onvoldoende is onderbouwd dat enig deel van hetgeen [geïntimeerde] te vorderen heeft opeisbaar is geworden.
De reden daarvoor was gelegen in het feit dat [geïntimeerde] in de stukken enerzijds uitgaat van betaling in drie termijnen, terwijl hij anderzijds in de memorie van grieven in het incidenteel appel stelt dat partijen wekelijkse betalingen zijn overeengekomen. Van die laatste stelling heeft hij bewijs aangeboden. De comparitie was onder meer bedoeld om hierover duidelijkheid te krijgen.
2.2
Ter zitting heeft [geïntimeerde] desgevraagd opgemerkt dat partijen oorspronkelijk van wekelijkse betalingen zijn uitgegaan die gelijk zouden lopen met de vorderingen in het werk, maar dat zij nadien op die afspraak zijn teruggekomen. Het hof begrijpt deze aanvulling aldus, dat de nadere afspraak een uitstel van betaling inhield, neerkomende op betaling van een tweede termijn van € 6.000,- op 30 december 2011. Aan dat standpunt geven steun de eigen verklaringen van [appellant] in diens fax van 26 januari 2012 en zijn brief van 27 januari 2012. Daarin gaat ook hij immers uit van betaling van een tweede termijn van € 6.000,-. Ter comparitie in hoger beroep heeft [appellant] daarover opgemerkt dat tussentijdse betalingen met [geïntimeerde] niet zijn afgesproken maar dat, zo begrijpt het hof deze opmerking, zijn schriftelijke aanbod in januari 2012 een onverplicht karakter had. Dat laatste kan uit zijn uitlatingen in redelijkheid echter niet worden opgemaakt, omdat [appellant] daarin aan [geïntimeerde] laat weten dat deze ‘zijn tussentijdse betaling (2e betaling)’ tegemoet kan zien, onder de aantekening dat [geïntimeerde] daarmee ‘even geduld’ moet hebben. Het is bovendien onverenigbaar met de uitlatingen die [appellant] ter comparitie in eerste aanleg heeft gedaan. Tijdens die zitting heeft [geïntimeerde] immers verklaard dat is afgesproken dat de tweede termijn uiterlijk 30 december 2011 moest zijn betaald. [appellant] heeft dat toen niet bestreden, maar heeft gereageerd met de opmerking dat hij die termijn niet heeft betaald, omdat [geïntimeerde] de werkzaamheden niet had afgerond. Dat laatste is dan weer onverenigbaar met de mededeling in de brief van [appellant] van 1 februari 2012. Daarin merkt hij op dat de tweede termijn ‘volstaat voor de afgeronde werkzaamheden’.
2.3
In afwijking van hetgeen het hof in het arrest van 20 mei 2014 heeft overwogen, worden de stellingen van [geïntimeerde] in dit verband thans als voldoende onderbouwd beoordeeld. Gelet op het voorgaande (met name de omstandigheid dat [appellant] ter de comparitie van
11 september 2014 uitlatingen heeft gedaan die niet stroken met zijn eerdere uitlatingen) zijn die stellingen bovendien uiteindelijk onvoldoende gemotiveerd bestreden.
2.4
Op de constatering dat [appellant] in verzuim verkeerde op het moment dat [geïntimeerde] het werk verliet en tot opschorting gerechtigd was, stranden de grieven van [appellant] voor zover die strekken tot nakoming door [geïntimeerde] of ontbinding door [appellant] respectievelijk tot handhaving van het door [appellant] zelf gevoerde opschortingsverweer (de grieven 1, 2, 3, 4 en 9 respectievelijk grief 7 in principaal appel. Grief 3 in het incidenteel appel treft doel).
Ontbinding door [geïntimeerde]
2.5
Het verzuim van [appellant] rechtvaardigt de door [geïntimeerde] gevorderde gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. Nu het de bedoeling van partijen is geweest de opeisbaarheid van termijnen af te stemmen op de stand van het werk, geldt daarbij als uitgangspunt dat het werk op 10 januari 2012 in overeenstemming was met de kort daarvoor opeisbaar geworden tweede termijn. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat onbetwist door [appellant] bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg is opgemerkt dat de werkzaamheden tot ongeveer 3 januari 2012 hebben plaatsgehad (dat wil zeggen, tot kort na de datum waarop de tweede termijn moest zijn voldaan). [geïntimeerde] gaat er echter vanuit dat na ontbinding ter zake van nog niet uitgevoerd werk, vrijwel het gehele nog onbetaald gebleven deel van de aanneemsom (de derde tranche) kan worden gevorderd, omdat dit werk zo goed als gereed was. Ter onderbouwing volstaat hij met verwijzing naar rechtsoverweging 7 van het vonnis van 8 augustus 2012. Daarin heeft de kantonrechter gerefereerd aan een brief van [appellant] waarin deze opmerkt dat (slechts) de tweede termijn betrekking heeft op de afgeronde werkzaamheden, onder de toevoeging dat de slotbetaling pas zal plaatsvinden als ook de overige werkzaamheden zijn uitgevoerd. Met deze verwijzing is dus slechts onderbouwd dat de stand van het werk uiteindelijk overeen kwam met de tweede termijn.
Op die constatering strandt de vordering tot betaling van het (bijna volledige) restant van de aanneemsom (de derde termijn van € 4.747,97) en de bijbehorende rente. Grieven 4,5 en 6 in incidenteel appel falen.
2.6
Ter beoordeling liggen verder nog voor:
- de toe- en afwijzing van het gevorderde meerwerk, inclusief materialen
(de grieven 5 en 6 in principaal appel en 1, 2 en 7 in incidenteel appel en MvA 50),
  • buitengerechtelijke incassokosten (€ 700,-; grief 11 in het incidenteel appel),
  • vertragingsschade (€ 2.398,20; MvA 53),
  • de hoogte van de btw (MvA onder 57),
  • de wettelijke rente (grief 9 en 10 in het principaal appel) en
  • proceskosten en de rente daarover (grieven 10 in het principaal appel en grief 12 in het incidenteel appel; Mva 58).
Het door [geïntimeerde] gevorderde meerwerk
2.7
[appellant] heeft het verweer gevoerd dat partijen een all-inbedrag zijn overeengekomen van € 16.500,- voor alle werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft uitgevoerd of nog dient af te maken (de grieven 5 en 6 in het principaal appel). Omdat [appellant] niet concreet wordt over de inhoud van de afspraak, en omdat sprake is van een groot aantal aanvullende opdrachten waarvoor geldt dat hij de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging had moeten begrijpen, vat het hof zijn stellingen niet op als een (deugdelijk onderbouwd) algemeen geformuleerd beroep op artikel 7:755 BW, maar als een betwisting van het door [geïntimeerde] gestelde meerwerk voor zover dat is toegewezen. De grieven van [geïntimeerde] stellen enkele afgewezen meerwerkposten ter discussie. Over de diverse onderdelen van dit meerwerk, voor zover dat nog in geschil is, overweegt het hof het volgende, onder de aantekening dat op [geïntimeerde] de stelplicht en bewijslast van de desbetreffende vorderingen rust.
2.8
Rioolafvoer (€ 220,- excl. btw; grieven 5 en 6 in het principaal appel)
2.8.1
Volgens [geïntimeerde] moest de rioolafvoer in het plafond deels worden vervangen omdat deze lek was. Die werkzaamheden zouden als meerwerk aan hem zijn opgedragen.
2.8.2
De rechtbank heeft deze vordering
toegewezenomdat [appellant] ter zitting heeft erkend dat het hier om meerwerk gaat.
2.8.3
In hoger beroep voert [appellant] aan dat hiervoor geen opdracht is verstrekt.
Zonder nadere toelichting is dat verweer onbegrijpelijk in het licht van zijn eerdere erkenning en het onbetwiste gegeven dat het werk in verband met een lekkage noodzakelijk was. De noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging had [appellant] uit zichzelf moeten begrijpen. Ook de opmerking dat het niet aan de rechtbank is om te bepalen wat een redelijk uurtarief is, wordt verworpen; dat oordeel is in dit geschil juist wel aan de rechter.
2.9
De trap (€ 480,- excl. btw; grieven 5 en 6 in het principaal appel)
2.9.1
Als meerwerk zou zijn opgedragen het schuren en beitsen van de trap.
2.9.2
De rechtbank heeft op grond van de door haar gegeven uitleg van de offerte geoordeeld dat het beitsen van de trap daarvan geen onderdeel uitmaakt. De vordering van [geïntimeerde] is om die reden
toegewezen.
2.9.3
[appellant] handhaaft zijn betwisting en voert kort gezegd aan dat in de offerte kennelijk achteraf is uitgegaan van een te laag bedrag.
2.9.4
Omdat [appellant] niet heeft bestreden dat de trap al was geschilderd voordat deze vervolgens werd geschuurd en gebeitst, kan hij er naar het oordeel van het hof niet mee volstaan te verwijzen naar de formulering in de offerte dat de casco woning van binnen geheel wordt afgewerkt, en dat [geïntimeerde] kennelijk voor schilderwerk te weinig heeft begroot.
2.1
De kookunit (€ 480,- excl. btw; grieven 5 en 6 in het principaal appel)
2.10.1
Volgens [geïntimeerde] moest de kookunit verplaatst worden.
2.10.2
Ook deze vordering is bij gebrek aan gemotiveerde betwisting
toegewezen.
2.10.3
Nu tussen partijen in geschil is of de kookunit door een fout van [geïntimeerde] moest worden verplaatst of dat dit is gebeurd op nader verzoek van [appellant], dient [geïntimeerde] desgewenst de gelegenheid te krijgen zijn stellingen ter zake te bewijzen, zoals hij ook heeft aangeboden te doen.
2.11
Kosten van [X], ondermat en lijm badkamer (580,- excl. Btw; grief 6 in principaal appel)
2.11.1
[geïntimeerde] stelt in aanvulling op de oorspronkelijke opdracht materialen te hebben gekocht.
2.11.2
De vordering is
toegewezenop grond van een redelijke uitleg van de offerte.
2.11.3
[appellant] betwist deze vordering met een beroep op de formulering van de offerte. Op dit onderdeel is zijn grief terecht voorgedragen, omdat enkel op grond van de formulering van de offerte en de aard van de kosten niet kan worden vastgesteld of deze kosten in de aanneemsom waren inbegrepen. Bij gebrek aan een gespecificeerd bewijsaanbod van de zijde van [geïntimeerde] kan deze meerwerkvordering niet worden toegewezen.
2.12
Kosten van het opnieuw plaatsen van het aanrechtblad (grieven 1 en 2 in incidenteel appel)
2.13
De grieven van [geïntimeerde] over werkzaamheden ten aanzien van het aanrechtblad hebben als strekking dat in dat opzicht ook sprake was van meerwerk waarvoor moest worden betaald, en dat de vordering ter zake ten onrechte is
afgewezen.
2.14
Reeds omdat een specifiek bewijsaanbod ontbreekt en de stellingen van [geïntimeerde] deugdelijk zijn bestreden, treffen deze grieven geen doel. Daar komt bij dat de grieven berusten op onjuiste lezing van het vonnis van 8 augustus 2012, omdat de kantonrechter in rechtsoverweging 7 slechts mededelingen van [appellant] hierover heeft weergegeven en niet – zoals [geïntimeerde] wel veronderstelt – een oordeel over de juistheid van dat standpunt heeft gegeven.
2.15
Kosten van andere materialen (met inbegrip van het buitenslot ad € 75,- excl. btw, grieven 7 tot en met 10 in incidenteel appel)
2.15.1
Ten aanzien van kosten van andere materialen is de vordering
afgewezenomdat deze onvoldoende zijn gespecificeerd en toegelicht.
2.15.2
Op grond van de overgelegde facturen acht het hof, anders dan de kantonrechter,
deze vordering afdoende onderbouwd en vervolgens onvoldoende gemotiveerd bestreden,
behoudensvoor zover de overgelegde nota’s betrekking hebben op de periode voor
11 november 2011 (datum overeenkomst) en na 10 januari 2012 (datum vertrek [geïntimeerde]), alsmede voor zover op de nota’s over deze periode kosten voor gereedschappen en voedsel zijn inbegrepen. In zoverre is de vordering van de zijde van [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd. [geïntimeerde] dient zijn vordering in die zin in een nadere akte te herberekenen.
2.16
Aanbrengen betimmering (€ 20,- excl. btw; grieven 7 en 8 in incidenteel appel)
2.16.1
In de oorspronkelijke aanneming was volgens [geïntimeerde] niet inbegrepen het aanbrengen van een betimmering bij het plafond om luxaflexbakken aan het oog te onttrekken.
2.16.2
De vordering is
afgewezenomdat [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd waarom dit meerwerk betreft.
2.16.3
Anders dan de kantonrechter, is het hof van oordeel dat van de stellingen van [geïntimeerde] moet worden uitgegaan, gelet op de aard van deze kosten en het feit dat die in de offerte niet zijn gespecificeerd. Niet is betwist dat [appellant] deze werkzaamheden wenste en dat ze zijn uitgevoerd. [appellant] moest begrijpen dat ze tot een prijsverhoging zouden leiden.
In zoverre zijn de grieven van [geïntimeerde] terecht voorgedragen.
2.17
Afvoer van materialen (€ 117,- excl. btw; grieven 7 en 8 in incidenteel appel)
2.17.1
[geïntimeerde] heeft als meerwerk kosten gevorderd voor de afvoer van materialen.
2.17.2
Deze vordering is
afgewezenomdat het naar het oordeel van de kantonrechter gebruikelijk is dat dergelijke kosten in de aanneemsom zijn begrepen.
2.17.3
Het hof acht het op de door de kantonrechter gegeven gronden niet aannemelijk dat deze posten als meerwerk zijn overeengekomen. [geïntimeerde] zal overeenkomstig zijn aanbod desgewenst in de gelegenheid worden gesteld tot bewijslevering.
2.18
Meerwerk: aanvullende overwegingen
2.18.1
Onvoldoende is onderbouwd dat in enig opzicht sprake zou zijn van een gedekt verweer, dat [appellant] zijn rechten heeft verwerkt of dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om enig verweer tegen het gevorderde meerwerk te voeren (memorie van antwoord in principaal appel onder 19).
Buitengerechtelijke incassokosten
2.19
De kantonrechter heeft het uitgangspunt gehanteerd dat het bij een vordering ter zake van incassokosten moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Nu [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat de bedongen buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk op die wijze zijn gemaakt, heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen.
2.2
Het hof leest in de grieven van [geïntimeerde] en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
Vertragingsschade
2.21
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep € 2.398,20 aan schade gevorderd, wegens ‘verloren tijd’ als gevolg van het beweerdelijke feit dat [appellant] met grote regelmaat verplichtingen niet is nagekomen (zoals het ter beschikking stellen van materialen en werktekeningen) en het feit dat hij ontelbare keren van idee veranderde. Het hof ziet zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, niet in dat een dergelijke vordering op de overeenkomst kan worden gestoeld of (indien die overeenkomst wordt weggedacht) op enig ander leerstuk dat tot een schadevergoedingsplicht kan leiden. Daarop strand deze nieuwe vordering.
De hoogte van de btw
2.22
In verband met de verhoging van het btw-tarief per 1 oktober 2012 dienen de bedragen in het dictum van het vonnis van 8 augustus 2012, voor zover ze zijn gebaseerd op een tarief van 19%, volgens [geïntimeerde] te worden verhoogd tot 21% wordt berekend. Dat standpunt vindt geen steun in het recht.
De wettelijke rente en proceskosten
2.23
Elke beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 10 februari 2015 voor het nemen van een akte aan de zijde van [geïntimeerde] als bedoeld in rechtsoverweging 2.15.2. Verzoekt [geïntimeerde] zich in die akte uit te laten over de vraag of hij bewijs wil aanbieden van de in de rechtsoverwegingen 2.10.3 en 2.17.3 behandelde meerwerkposten;
verstaat dat [appellant] bij akte zal kunnen reageren.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.M.A. Wind en
mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 januari 2015.