4.1de Rechtbank heeft in de bestreden uitspraak dienaangaande overwogen:
“14. In artikel 3.22, derde lid, van de Wet IB 2001 is – voor zover van belang – bepaald:
“Bij inwilliging van het verzoek geldt dit met ingang van het jaar waarin het verzoek is gedaan en tot wederopzegging door de belastingplichtige (…).“ (…)
15. In dit verband heeft de Staatssecretaris van Financiën bij de behandeling van het Belastingplan 2005 over het begrip ‘jaar’ het volgende opgemerkt:
“Artikel 3.22, eerste lid, Artikel 3.22, eerste lid Wet IB 2001 bepaalt dat het verzoek om toepassing van de tonnageregeling moet worden gedaan in het eerste jaar waarin de onderneming winst uit zeescheepvaart geniet. Het derde lid bepaalt vervolgens dat bij inwilliging van het verzoek, dit geldt met ingang van het jaar waarin het verzoek is gedaan. Gesteld wordt dat niet duidelijk is of daarmee het boekjaar dan wel het kalenderjaar wordt bedoeld. Ik merk hierover op dat het begrip 'jaar' volgens de normale regels dient te worden uitgelegd. Voor de inkomstenbelasting betekent dit dat het begrip 'jaar' als 'kalenderjaar' moet worden uitgelegd. In de inkomstenbelasting treedt op basis van artikel 3.66artikel 3.66 het boekjaar in plaats van het kalenderjaar indien de aard van de onderneming dit rechtvaardigt. Bij een scheepvaartonderneming zal daarvan normaliter geen sprake zijn en is het boekjaar daarom verplicht gelijk aan het kalenderjaar. Voor de vennootschapsbelasting wordt onder het begrip 'jaar' in beginsel 'boekjaar' verstaan.” (NV, Kamerstukken I 2004/2005, 29 758, C, p. 2) (…)
16. De rechtbank is van oordeel dat de letterlijke tekst van artikel 3.22, derde lid, van de Wet IB 2001, in samenhang met de parlementaire toelichting op dit artikel (zie 15.) en de parlementaire toelichting op artikel 8c van de Wet IB 1964 (voorloper van artikel 3.22 van de Wet IB 2001) geen ander oordeel toelaten dan dat het tonnageregime dient te worden toegepast met ingang van het desbetreffende jaar, aldus per 1 januari van het desbetreffende jaar, in dit geval 2010. Belanghebbende heeft in dit verband onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die een andersluidend oordeel van de rechtbank kunnen rechtvaardigen. Anders dan belanghebbende leidt de rechtbank uit de feitenvaststelling in de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (zie 14.) niet af dat de ingangsdatum van het tonnageregime in kan gaan op een ander moment dan op 1 januari van een betreffend jaar. (…)
17. De rechtbank overweegt – wellicht ten overvloede – dat de periode waarin daadwerkelijk winst uit zeescheepvaart wordt genoten niet hoeft samen te vallen met de periode waarover het tonnageregime dient te worden toegepast (zie ook artikel 4 van de Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart 2001). Dat het tonnageregime reeds ingaat op 1 januari 2010 terwijl de daadwerkelijke exploitatie aanvangt op 2 maart 2010, leidt er toe dat gedurende het gehele jaar 2010 de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald aan de hand van het tonnage van de schepen waarmee die winst wordt behaald, in afwijking van de ‘normale’ winstbepalingsregels (artikelen 3.8 tot en met 3.20, 3.25 tot en met 3.65 en 3.79 van de Wet IB 2001). art. 3.22, vierde en vijfde lid. (…)
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende met de exploitatie van de MS [K] in het jaar 2010 winst uit zeescheepvaart is gaan genieten als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van de Wet IB 2001 en dat de winst van belanghebbende met ingang van 1 januari 2010 dient te worden bepaald aan de hand van de tonnage van schepen waarmee belanghebbende door de exploitatie van die schepen winst uit zeescheepvaart is gaan genieten”