ECLI:NL:GHARL:2015:1955

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
200.154.823
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezamenlijk gezag, ontzegging recht op omgang en geen informatieregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van gezamenlijk gezag, het ontzeggen van het recht op omgang en het niet vaststellen van een informatieregeling. De vader, verzoeker in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2014, waarin de moeder alleen werd belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De vader verzocht het hof om de moeder te bevelen op de mondelinge behandeling in persoon te verschijnen en om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten. De moeder, verweerster in hoger beroep, voerde verweer en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 7 november 2014 is ontbonden en dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling. De vader heeft in zijn grieven betoogd dat gezamenlijk gezag in stand moet blijven, maar het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De vader bagatelliseert de problematiek van de kinderen en er is geen vertrouwen tussen de ouders. Het hof heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is dat de moeder alleen belast blijft met het ouderlijk gezag.

Met betrekking tot het recht op omgang heeft het hof geoordeeld dat omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van de kinderen. De behandelaars hebben geconstateerd dat contact met het oorsprongsmilieu retraumatiserend werkt. Het hof heeft de verzoeken van de vader om een omgangsregeling afgewimpeld en de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Tevens is er geen informatieregeling vastgesteld, omdat dit risico's voor de veiligheid van de kinderen met zich mee zou brengen. De vader heeft recht op enige informatie over de kinderen, maar dit zal via de GI moeten verlopen, met inachtneming van de veiligheid van de moeder en de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.823
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 360939)
beschikking van de familiekamer van 17 maart 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. K. Withagen te Amsterdam,
thans mr. J. Brouwer te Alphen aan den Rijn,
en
[verweerster],
verblijvende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland(voorheen genaamd
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht),
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 22 augustus 2014;
  • het aanvullend beroepschrift, ingekomen op 29 september 2014;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 9 oktober 2014;
  • het verweerschrift van de GI, ingekomen op 1 oktober 2014;
  • een brief van de GI van 3 december 2014 met bijlage, ingekomen op 4 december 2014;
  • een brief van mr. Brouwer van 14 januari 2014 met de producties 6 tot en met 13, ingekomen op 15 januari 2015.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 februari 2015 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de moeder is haar advocaat verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is […] verschenen. Namens de GI zijn verschenen […] en […], jeugdbeschermers.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 7 november 2014 ontbonden door inschrijving van voormelde echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 23 juli 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
  • [kind 1](verder te noemen: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], en
  • [kind 2](verder te noemen [kind 2]), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats],
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 september 2013 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk bij beschikking van 19 september 2014 tot 27 september 2015.
3.4
De moeder verblijft met de kinderen sinds oktober 2013 in een anonieme opvang op een geheim adres.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 december 2013 zijn de kinderen aan de moeder toevertrouwd voor de duur van de echtscheidingsprocedure.
4. De omvang van het geschil
4.1
Tussen partijen zijn in geschil de uitoefening van het gezag over de kinderen, (de invulling van) het recht op omgang van de vader met de kinderen en de vaststelling van een informatieregeling.
De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 23 juli 2014 de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen en het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder de verzoeken van de vader tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem, tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen en tot vaststelling van een informatieregeling.
4.2
De vader is, na aanvulling van zijn grieven bij aanvullend beroepschrift, met negen grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 23 juli 2014. De grieven van de vader zien op het gezag, de omgang en de informatieregeling. De vader verzoekt het hof - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de moeder te bevelen op de mondelinge behandeling van het hoger beroep in persoon te verschijnen, een onderzoek door de raad te gelasten naar het gezag over en de zorgregeling met de kinderen en voorts zijn beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar verzoek om haar alleen met het ouderlijk gezag te belasten, af te wijzen en zijn verzoeken om een zorg- en informatieregeling vast te leggen, toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair zijn verzoek af te wijzen.
4.4
De GI voert eveneens verweer tegen het verzoek van de vader en verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof beoordeelt allereerst (de aanvullende) grief 7 van de vader waarin hij stelt dat de rechtbank ten onrechte beslissingen over het gezag en de zorgregeling heeft genomen zonder dat de moeder ter terechtzitting in persoon is verschenen. De vader verzoekt het hof de moeder te bevelen op de mondelinge behandeling van het hoger beroep in persoon te verschijnen. Hij stelt dat het van groot belang is dat de rechtbank en thans het hof zich een beeld van de moeder kunnen vormen. De advocaat van de moeder heeft hiertegenover gesteld en toegelicht dat de moeder in verband met veiligheidsaspecten, in het bijzonder gelet op haar belang bij het geheim houden van haar huidige woonplaats, heeft besloten niet te verschijnen.
Het hof oordeelt als volgt. Uit de wet volgt niet dat de rechtbank of het hof in een zaak als de onderhavige niet zou kunnen beslissen zonder dat de moeder ter mondelinge behandeling is verschenen. Namens de moeder is haar advocaat ter mondelinge behandeling verschenen, die namens haar het woord heeft gevoerd. Het verzoek van de vader de moeder te bevelen om op de mondelinge behandeling van het hoger beroep in persoon te verschijnen, vindt geen steun in het recht. Dit betekent dat (de aanvullende) grief 7 van de vader faalt.
5.2
Het hof zal hierna de overige grieven van de vader, die zien op het gezag over, de omgang met en een informatieregeling ten aanzien van de kinderen, per onderwerp bespreken en beoordelen.
Het gezag over de kinderen
5.3
De vader stelt in zijn grieven 1 tot en met 4 dat de gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders over de kinderen in stand behoort te blijven. Volgens hem blijkt uit de diagnostische intakes noch uit het verslag van 13 mei 2014 dat de behandelaars van de kinderen wijziging van het gezag noodzakelijk achten. Voorts is het volgens de vader niet zo dat hij de problematiek van de kinderen bagatelliseert en niet samenwerkt met de hulpverlenende instanties. De vader heeft wel degelijk toestemming gegeven voor diagnostiek en behandeling van de kinderen, maar heeft zich wel als een kritische ouder opgesteld tegenover de GI en de behandelaars. Hij stelt voorts in het geheel niet te zijn betrokken bij het onderzoek en de behandeling van de kinderen. Hij erkent dat de communicatie tussen partijen ernstig is verstoord, maar dat komt volgens hem omdat de moeder sinds haar plotselinge vertrek niet met de man heeft willen communiceren en omdat zij vanaf die tijd geheel door de GI van de vader wordt afgeschermd. Van de gestelde (seksuele) mishandelingen tijdens het huwelijk noch van de bedreigingen is enige onderbouwing gegeven, aldus nog steeds de vader.
De moeder betwist deze stellingen van de vader. Zij stelt onder andere dat de behandelaars zich inderdaad niet erover hebben uitgelaten dat gezamenlijk gezag thans niet haalbaar is, maar dat de feiten geen andere conclusie toelaten. Vastgesteld is dat de kinderen ernstig zijn getraumatiseerd en zorgelijk gedrag laten zien. Zij zijn inmiddels onder medische behandeling gesteld en verblijven met de moeder in een anonieme opvang, waar zij de rust en behandeling krijgen die zij nodig hebben. De vader verzet zich evenwel onophoudelijk tegen het verblijf van de kinderen in de opvang, zoekt voortdurend de confrontatie met de hulpverlening en probeert op alle mogelijke manieren de verblijfplaats van de kinderen te achterhalen met het doel hen terug te brengen in de thuisomgeving dan wel om hen in het buitenland onder te brengen, aldus nog steeds de moeder.
Volgens de raad zullen de kinderen bij een gezamenlijke uitoefening van het gezag door beide ouders klem of verloren raken. De vader onderkent de ernstige problematiek van de kinderen niet, er is geen vertrouwen tussen de ouders en er is geen samenwerking tussen de vader en de gezinsvoogden. Verder onderschrijft de vader de noodzaak van de behandeling van de kinderen niet en vindt hij dat de kinderen bij hem thuis moeten worden behandeld. Daarmee erkent de vader niet dat de kinderen ernstige schade in het eerste milieu hebben opgelopen. Gezamenlijk gezag zal, aldus de raad, tot meer onrust en problemen leiden.
5.4
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5
Naar het oordeel van het hof moet uit de overgelegde stukken, waaronder in het bijzonder de overgelegde rapportage, en uit hetgeen ter mondelinge behandeling is gebleken worden afgeleid dat in het onderhavige geval het onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem en verloren zullen raken tussen de ouders bij voortduring van het gezamenlijk gezag, terwijl niet valt te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Uit de diagnostische intake van beide kinderen van 12 december 2013 en de rapportage van 13 mei 2014 van het hoofd van de behandelaren van de anonieme opvang blijkt het volgende. Bij beide kinderen is sprake van persoonlijke (aangeboren) problematiek (foetaal alcoholsydroom), forse beperkingen en ernstig getraumatiseerd gedrag. De kinderen zijn op zeer jonge leeftijd blootgesteld geweest aan een onveilige woonsituatie met een gebrek aan opvoeding, verzorging en ondersteuning en vertonen afwijkend seksueel gedrag. Zij verblijven met de moeder op een geheim adres waar de moeder wordt ondersteund bij de opvoeding en verzorging van de kinderen. De kinderen hebben dagelijks extra begeleiding en pedagogische ondersteuning nodig in verband met hun gedrag. De behandelaren achten behandeling van de kinderen nodig bij de verwerking van de door hen oplopen trauma’s; deze behandeling zal naar verwachting zeker anderhalf tot twee jaar duren. [kind 1] kan het niet aan wanneer er over haar oorsprongsmilieu wordt gesproken en ook voor [kind 2] is dit belastend. Het is op dit moment niet duidelijk of de kinderen in de toekomst zullen zijn gebaat bij contactherstel met hun oorsprongsmilieu, maar een dergelijk contactherstel zou volgens de behandelaars vooralsnog retraumatiserend kunnen werken. Ook wordt de dreiging vanuit het thuismilieu te groot geacht. De behandelaars achten veiligheid in dit geval essentieel voor de kinderen. De vader wordt via de GI geïnformeerd. Dit zal iedere drie maanden worden gerevalueerd.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aanvullende informatie verstrekt over de huidige stand van zaken en de ontwikkeling van de kinderen. De moeder is inmiddels vanuit de anonieme opvang met de kinderen verhuisd naar een nieuwe, eveneens voor de vader geheime woonplek, waar een netwerk om de moeder en de kinderen heen is georganiseerd. De werkzaamheden in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in verband daarmee onlangs overgedragen aan een andere GI. Bij de kinderen is vooruitgang te zien. Zij zijn inmiddels minder verbaal agressief en vertonen ook minder afwijkend seksueel gedrag, maar over hun ontwikkeling bestaan nog steeds grote zorgen. Er is veel begeleiding voor de kinderen ingezet. [kind 1] kan het niet nog steeds aan wanneer over het oorsprongsmilieu wordt gesproken. Omdat de individuele traumatherapie te belastend was, is zij vervolgens gestart met (lichtere) groepstherapie, maar ook deze groepstherapie moest worden beëindigd, omdat die te belastend voor haar bleek te zijn. De moeder heeft weliswaar beperkingen in haar mogelijkheden als opvoeder, maar het wordt wel in het belang van de kinderen geacht dat wordt geprobeerd de ‘goedgenoeg-situatie’ bij de moeder te behouden. De kinderen en de moeder zijn sterk op elkaar gericht en de kinderen kunnen vanwege de ernst van hun problematiek ook niet in een pleeggezin worden geplaatst, maar uitsluitend in een behandelinstelling.
Daarnaast is het hof gebleken dat de vader de problematiek van de kinderen bagatelliseert en niet wenst samen te werken met de hulpverlenende instanties, terwijl voor beide kinderen traumabehandeling zeer noodzakelijk is. Uit het verweerschrift en uit de stellingen van de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof volgt dat de vader de oorzaak van deze problematiek nog steeds grotendeels bij de moeder legt. Volgens de vader is eventueel seksueel misbruik in ieder geval niet door hem, maar wellicht door grootvader [naam grootvader] en/of door zoon [naam zoon] (de oudere halfbroer van de kinderen) gepleegd. Hiermee gaat de vader voorbij aan het feit dat beide kinderen door hem en de moeder werden verzorgd en opgevoed in een woonwagenkamp bestaande uit twee woonwagens, één waarin hij zelf met de moeder en de kinderen woonachtig was en één waarin de grootvader met [naam zoon] woont, en dat hij ermee instemde dat [kind 1] veelvuldig hele dagen in de woonwagen van de grootvader verbleef. Aldus heeft hij de kinderen onvoldoende beschermd en daarmede is de vertrouwensband die tussen hem en de kinderen zou moeten bestaan in ernstige mate belast. Ook met zijn wens om zo spoedig mogelijk weer in contact met de kinderen te komen, gaat de vader voorbij aan het gegeven dat [kind 1] is getraumatiseerd en het niet aankan wanneer met haar over haar oorsprongsmilieu wordt gesproken. Hieruit leidt het hof af dat de vader onvoldoende is doordrongen van de ernst van de problematiek van de kinderen en kennelijk niet begrijpt dat zij de behandeling die zij op dit moment krijgen daadwerkelijk nodig hebben.
5.6
Voorts is gebleken dat de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord en er geen communicatie tussen hen mogelijk of wenselijk is. In dit verband is ook het navolgende van belang.
De beleidsadviseur bewaken en beveiligen van het arrondissementsparket Noord-Nederland heeft bij - door de GI overgelegde - brief van 29 september 2014 aan de GI meegedeeld dat gedurende de tijd dat de moeder en de kinderen waren opgenomen in de opvang, is geconstateerd dat de vader met behulp van anderen actief op zoek is geweest naar de moeder en de kinderen. De vader is bij een instelling geweest waar de moeder en de kinderen eerder waren ondergebracht en heeft meerdere keren geprobeerd, zich uitgevend voor iemand anders, telefonisch informatie over de verblijfplaats van de moeder en de kinderen te verkrijgen. In een gesprek met de politie op 28 juli 2014 heeft de vader onder andere gezegd dat hij eist dat hij zijn kinderen mag zien en dat hij anders andere maatregelen zal nemen, dat hij de kinderen door familie en vrienden kan laten ophalen en meenemen naar het buitenland, waarna ze nooit meer terug zullen worden gevonden en dat de moeder zich dan later kan aansluiten, zodat het gezin weer compleet is. Op 26 augustus 2014 heeft de vader zich meermalen telefonisch op dreigende wijze uitgelaten tegenover medewerkers van Bureau Jeugdzorg te Leeuwarden en op 27 augustus 2014 heeft de vader zich in Leeuwarden opgehouden met twee andere personen die als vuurwapengevaarlijk bekend staan, waarna de burgermeester van Leeuwarden hem een gebiedsverbod voor de duur van een week heeft opgelegd.
5.7
Al de hiervoor onder 5.5. en 5.6 weergegeven feiten en omstandigheden bij elkaar genomen leiden het hof, evenals de rechtbank, tot het oordeel dat het noodzakelijk is dat de moeder alleen belast blijft met het ouderlijk gezag.
Het hof ziet, gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, geen aanleiding om een onderzoek door de raad te gelasten, zoals door de vader in zijn (aanvullende) grieven 8 en 9 is verzocht. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om te kunnen beslissen. Daarbij wordt de stelling van de vader dat art. 810 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering analoog moet worden toegepast, gepasseerd, alleen al nu deze bepaling slechts ziet op de verplichting tot verhoor of behoorlijke oproeping van de raad, aan welk voorschrift is voldaan nu de raad, na behoorlijke oproeping, ter mondelinge behandeling is verschenen en het hof mondeling van advies heeft gediend; genoemde bepaling schept dus geen verplichting de raad te gelasten een raadsonderzoek te doen.
Daarmee falen grieven 1 tot en met 4. De (aanvullende) grieven 8 en 9 falen in zoverre eveneens.
De omgang tussen de vader en de kinderen
5.8
De vader stelt in grief 5, onder verwijzing naar zijn toelichting op de grieven 1 tot en met 4, dat de behandelaars tot de conclusie zijn gekomen dat contact tussen de vader en de kinderen retraumatiserend werkt zonder dat zij de vader ooit hebben gezien of de interactie tussen hem en de kinderen hebben waargenomen. De vader stelt dat hij zonder enige deugdelijke onderbouwing de schuld van de traumatisering van de kinderen krijgt. De behandelaars lijken te vergeten dat ook de moeder onderdeel is geweest van het oorsprongmilieu en dat ook zij wel eens retraumatiserend op de kinderen zou kunnen werken. De vader stelt verder dat hij geen verifieerbare contra-indicaties voor omgang tussen hem en de kinderen heeft kunnen waarnemen. Wat hij wel heeft waargenomen is dat er ernstige zorgen zijn over de hechting van de kinderen met de moeder.
De moeder bestrijdt de stellingen van de vader gemotiveerd, onder verwijzing naar haar verweer met betrekking tot de grieven 1 tot en met 4.
Volgens de raad zijn er geen mogelijkheden om een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen, nu uit de informatie van zowel de moeder als de behandelaars en de jeugdbeschermers, duidelijk blijkt dat de kinderen ernstig beschadigd en getraumatiseerd zijn. Uit de raadsonderzoeken die in het verleden zijn verricht, zijn al veel zorgen over de situatie van de kinderen naar voren gekomen en die zijn alleen nog maar bevestigd door later onderzoek vanuit de behandelaars. De vader ziet niet zijn eigen rol en aandeel in de problemen van de kinderen en beschikt over weinig reflectief vermogen. Omdat de samenwerking met de gezinsvoogden door zijn houding tegenover de hulpverlening ernstig wordt bemoeilijkt, is het lastig om toe te werken naar enig contact tussen de vader en de kinderen.
5.9
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.11
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.12
Het hof oordeelt, onder verwijzing naar de hiervoor onder 5.5 en 5.6 vermelde feiten en omstandigheden, als volgt. Zoals in deze rechtsoverwegingen onder andere naar voren komt, is door de behandelaars geconstateerd dat [kind 1] contact met het oorsprongsmilieu niet aankan, terwijl dit ook voor [kind 2] belastend wordt geacht. De behandelaars schatten in dat contact met het oorsprongsmilieu retraumatiserend zal werken. Inmiddels is gebleken dat traumatherapie voor [kind 1] nog niet mogelijk is en dat spel- en groepstherapie voor haar te belastend is gebleken. Naar uit de rapportage van 13 mei 2014 volgt kan van contactherstel eerst sprake zijn indien de kinderen zijn behandeld en gestabiliseerd en voorts indien sprake is van voldoende veiligheid en stabiliteit voor de moeder en de kinderen. Van stabilisatie van de kinderen is op dit moment geen sprake en over de veiligheid van de moeder en de kinderen bestaan voortdurend grote zorgen. Het hof verwijst in dit verband naar de inhoud van onder 5.6 weergegeven brief van de beleidsadviseur bewaken en beveiligen van het arrondissementsparket Noord-Nederland aan de GI geschreven brief van 29 september 2014. Volgens de behandelaars is op dit moment onvoldoende duidelijk of de kinderen in de toekomst zullen zijn gebaat bij contactherstel met de vader. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat iedere vorm van contact tussen de vader en de kinderen ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van deze beschadigde kinderen. Voorts is gebleken dat de vader onvoldoende in staat is te begrijpen waarom de kinderen contact nu niet aankunnen en wat zijn aandeel is in de ontstane problematiek bij de kinderen.
Gelet op de ernst van de problematiek van de kinderen, is het hof - evenals de rechtbank – dan ook van oordeel dat in verband met het gebrek aan draagkracht van [kind 1] en [kind 2], op dit moment geen contactherstel met de vader kan plaatsvinden. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank op dit punt dan ook over en maakt deze tot de zijne.
Het hof gaat daarmee voorbij aan de stellingen van de vader, dat nog nooit is gekeken naar de interactie tussen hem en de kinderen, dat hij inmiddels geen alcoholische dranken meer gebruikt, bereid is te verhuizen naar een andere standplaats op enige afstand van de woonplaats van de grootvader en [naam zoon] en dat hij wil meewerken aan begeleide omgang onder de condities die de GI nodig acht. Met deze stellingen ziet de vader immers voorbij aan zijn eigen aandeel in de problematiek van de kinderen.
Nu op grond van al het vorenstaande voldoende is komen vast te staan dat omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kinderen als bedoeld in artikel 1:377a lid 3, sub a BW, is het hof van oordeel dat de vader het recht op omgang met de kinderen moet worden ontzegd.
Ook met betrekking tot de omgang ziet het hof geen aanleiding om een onderzoek door de raad te gelasten, zoals door de vader is verzocht. Het hof acht zich ook op het punt van de omgang voldoende voorgelicht.
Dit alles betekent dat grief 5 faalt en dat de (aanvullende) grieven 8 en 9 in zoverre eveneens falen.
De informatieregeling
5.13
In grief 6 stelt de vader, onder verwijzing naar zijn toelichting op de grieven 1 tot en met 4, dat de rechtbank ten onrechte geen informatieregeling heeft vastgelegd.
De moeder stelt hiertegenover dat ten behoeve van de vader geen informatieregeling dient te worden opgelegd.
De raad stelt zich op zijn beurt op het standpunt dat een aan de moeder op te leggen informatieregeling risico’s voor de veiligheid van de kinderen met zich kan meebrengen, omdat dan de kans bestaat dat de vader uit de hem verstrekt informatie de verblijfplaats van de kinderen zou kunnen afleiden, terwijl hij tegenover de politie heeft verklaard dat hij de kinderen wil overbrengen naar het buitenland, waarna tot een gezinshereniging kan worden gekomen. De belangen van de kinderen dienen volgens de raad in dit geval zwaarder te wegen dan de belangen van de vader. Zo er al een informatieregeling zou moeten komen, dient de informatie via of vanuit de GI aan de vader te worden verstrekt. De jeugdbeschermer kan de informatie dan eerst zorgvuldig screenen met het oog op de veiligheid, alvorens deze aan de vader wordt verstrekt, aldus nog steeds de raad.
5.14
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissing. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de rechter zowel op het verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft indien het belang van het kind zulks vereist.
5.15
Het hof oordeelt, wederom onder verwijzing naar de hiervoor onder 5.5 en 5.6 vermelde feiten en omstandigheden, als volgt. Gebleken is dat de vader de kinderen sinds oktober 2013 niet meer heeft gezien en dat de GI sinds enige maanden ook geen informatie over de kinderen meer aan de (advocaat van de) vader verstrekt.
Gelet op de voortdurende pogingen van de vader de geheime verblijfplaats van de moeder en de kinderen te achterhalen, in combinatie met de door hem ten overstaan van de politie gedane uitlating dat hij de kinderen door familie en vrienden kan laten ophalen en meenemen naar het buitenland, waarna ze nooit meer zullen worden teruggevonden en dat de moeder dan later kan bij hen aansluiten, zodat het gezin weer compleet is, acht het hof het opleggen van een informatieverplichting aan de moeder niet in het belang van de kinderen. Het risico bestaat immers dat de moeder onbedoeld en ongewild informatie zal verstrekken waardoor de vader de woonplaats van de moeder zou kunnen achterhalen, terwijl die woonplaats nu juist voor de vader geheim dient te blijven. Het hof is dan ook, evenals de rechtbank, van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat artikel 1:377b lid 1 BW in het onderhavige geval buiten toepassing blijft en dat geen regeling wordt vastgesteld uit hoofde waarvan de moeder is gehouden de vader informatie te verstrekken over de kinderen.
Het hof acht het wel van belang dat de vader enige informatie over het welzijn en de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] ontvangt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader tot en met september 2014 regelmatig per e-mail door de GI over de kinderen werd geïnformeerd, maar dat de GI hiermee is gestopt, omdat dit volgens haar juridisch medewerker niet meer hoefde indien de moeder dat niet wil en het gezag voortaan alleen bij haar berust. Dit standpunt van de GI acht het hof niet juist. In aanmerking genomen dat artikel 1:377b lid 1 BW de ouder die met het gezag is belast een verplichting oplegt de niet met het gezag belaste ouder te informeren over de in dit artikel genoemde gewichtige aangelegenheden, kan in de gegeven omstandigheden, waarin aan de moeder om de hiervoor vermelde redenen geen informatieverplichting kan opgelegd, van de GI worden verwacht dat zij, in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling, de vader van dergelijke informatie voorziet. Het hof gaat er vanuit dat de GI de eerdere informatievertrekking aan de vader zal hervatten, vanzelfsprekend met inachtneming van het belang van de veiligheid van de moeder en de kinderen. De GI moet worden geacht de deskundigheid te hebben om dergelijke aan de vader te verstrekken informatie voldoende te selecteren.
Met betrekking tot de informatieverplichting ziet het hof op grond van de feiten en omstandigheden evenmin aanleiding om een onderzoek door de raad te gelasten. Het hof acht zich ook op dit punt voldoende voorgelicht.
Grief 6 faalt en dit geldt in zoverre ook voor de (aanvullende) grieven 8 en 9.

6.De slotsom

6.1
Nu alle grieven falen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, van 23 juli 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, G.J. Rijken en J.B. de Groot, bijgestaan door de griffier, en is op 17 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.