ECLI:NL:GHARL:2015:1917

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
200.139.407
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluitprovisie assurantietussenpersoon en intermediairwijziging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen de naamloze vennootschap SRLEV N.V., handelend onder de naam Reaal Levensverzekeringen (hierna: Reaal), en de besloten vennootschap Waerdenburgh B.V. (hierna: Waerdenburgh). De zaak betreft de vraag of het terugboekrisico op een andere bemiddelaar is overgegaan na een intermediairwijziging. Reaal had aan Waerdenburgh afsluitprovisie betaald voor verschillende pensioencontracten, maar vorderde nu een deel van deze provisie terug, omdat de contracten binnen de verdientermijn waren opgezegd. Waerdenburgh voerde aan dat zij geen tussenpersoon maar een inkoopcombinatie was en dat Tensurance B.V. de feitelijke bemiddeling had uitgevoerd. Het hof oordeelde dat Waerdenburgh, ondanks haar verweer, gehouden was om de ontvangen, maar niet verdiende afsluitprovisie aan Reaal terug te betalen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vordering van Reaal toe, waarbij Waerdenburgh ook in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de voorwaarden voor intermediairwijzigingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.407
(zaaknummer rechtbank Utrecht/Midden-Nederland C/16/316559)
arrest van de tweede kamer van 17 maart 2015
in de zaak van
de naamloze vennootschap
SRLEV N.V.,
handelend onder de naam Reaal Levensverzekeringen,
gevestigd te Alkmaar
,
appellante,
hierna: Reaal,
advocaat: mr. E.W. Bosch,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Waerdenburgh B.V.,
gevestigd te Waardenburg, gemeente Neerijnen,
geïntimeerde,
hierna: Waerdenburgh,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 7 maart 2012, 9 mei 2012, 21 november 2012 en 9 oktober 2013 die de rechtbank Utrecht respectievelijk rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen Reaal als eiseres in conventie/verweerster in reconventie/verweerster in het incident en Waerdenburgh als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie/eiseres in het incident heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 december 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities van 19 januari 2015.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het vonnis van 9 oktober 2013.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Waerdenburgh heeft sinds 2003 een aanstelling als tussenpersoon bij (een rechtsvoorgangster van) Reaal. Op de overeenkomst tussen partijen zijn de samenwerkingsvoorwaarden van Reaal van toepassing. Tensurance B.V. is een assurantietussenpersoon die een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met Waerdenburgh. Waerdenburgh en Tensurance zijn betrokken geweest bij het sluiten van pensioenverzekeringen bij Reaal voor de medewerkers van drie werkgevers in Rijswijk. Per 1 januari 2005 is een pensioenverzekering gesloten voor de Vereniging Bemiddeling Onroerend Goed (hierna: VBO, contractnummer 82202), per 1 december 2005 voor Beroepsopleiding Makelaars B.V. (hierna: BOM, nummer 82606) en per 1 januari 2008 voor Effector B.V. (hierna: Effector, nummer 83209). Reaal heeft aan Waerdenburgh afsluitprovisie betaald voor deze contracten ad in totaal € 103.990,02. De provisieregeling van Reaal hield in dat afsluitprovisie wordt verdiend in een aantal jaren, afhankelijk van de duur van de verzekering, en dat bij beëindiging binnen de verdientermijn de niet-verdiende provisie moet worden terugbetaald. Dit wordt het terugboekrisico genoemd. In maart 2008 heeft Tensurance aan haar relaties meegedeeld dat zij per 1 maart 2008 zou gaan samenwerken met [bedrijfsnaam 1] te Pijnacker (hierna: [bedrijfsnaam 1]).
Op 30 september 2008 heeft VBO (kennelijk mede namens BOM en Effector) aan Reaal meegedeeld dat zij ontevreden was over Waerdenburgh en zou willen overstappen naar [bedrijfsnaam 1] als tussenpersoon. Op 16 september 2009 heeft Reaal aan Waerdenburgh meegedeeld dat VBO voor de genoemde contracten verzocht om intermediairwijziging. Waerdenburgh heeft hiermee ingestemd. Op 24 september 2009 heeft ‘[bedrijfsnaam 2]’ (hierna: [bedrijfsnaam 2]) aan Reaal een brief aangeboden waarin VBO contract 82202 per 1 januari 2010 pro forma opzegt. Effector heeft haar werkzaamheden beëindigd en is met ingang van 6 januari 2010 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Reaal heeft ermee ingestemd om het contract onder nummer 82606 eerder te beëindigen dan de einddatum, zodat voor VBO en BOM, die aan elkaar zijn gelieerd, een gelijkluidende pensioenregeling kon worden afgesloten. Per 1 januari 2010 heeft Reaal nieuwe pensioencontracten gesloten met VBO en BOM.
4.2
Reaal heeft in deze procedure, na vermeerdering van eis, betaling gevorderd van een bedrag van € 48.736,50, met rente en kosten (na een oorspronkelijke eis van € 48.058,09).
Dit bedrag betreft het saldo van de rekening courant die Waerdenburgh aanhield bij Reaal. Het saldo bestaat, volgens de stellingen van Reaal, grotendeels uit onverdiende afsluitprovisie in verband met de pensioencontracten van VBO, BOM en Effector. Het totaal daarvan bedraagt € 47.389,75, berekend per 1 september 2009. Reaal heeft daarbij gesteld dat zij aan Waerdenburgh afsluitprovisie heeft betaald in verband met deze contracten, dat de contracten binnen de verdientermijn zijn opgezegd en dat de geldende provisieregeling inhoudt dat in dat geval het onverdiende deel van de afsluitprovisie moet worden terugbetaald. Waerdenburgh heeft verweer gevoerd en (voor zover van belang) in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat Reaal zal worden veroordeeld tot betaling van eveneens € 48.058,09 met rente. Waerdenburgh heeft hieraan ten grondslag gelegd dat Reaal haar zorgplicht jegens Waerdenburgh heeft geschonden, dan wel in samenwerking met de nieuwe intermediair een vorm van (oneigenlijke) uitspanning heeft gepleegd.
4.3
De rechtbank heeft in het vonnis van 9 oktober 2013 de vordering van Reaal afgewezen, voor zover deze betrekking heeft op het terugboekrisico. De rechtbank heeft daartoe samengevat het volgende overwogen. De rechtbank gaat ervan uit dat de pensioencontracten rechtsgeldig zijn opgezegd per 1 januari 2010 en dat Reaal niet onbehoorlijk heeft gehandeld door daaraan mee te werken (rov. 4.4 en 4.5 van het vonnis). De nieuwe contracten zijn niet te beschouwen als voortzetting van de oude, zodat de overeenkomsten daadwerkelijk zijn opgezegd. Daarmee heeft zich het terugboekrisico gerealiseerd (rov. 4.6 tot en met 4.8 van het vonnis). Echter, de verzekeringnemer heeft kennelijk om overdracht gevraagd en Reaal heeft feitelijk de nieuwe tussenpersoon ([bedrijfsnaam 2]) geaccepteerd. Door deze aanvaarding mocht Waerdenburgh op grond van de polisvoorwaarden erop vertrouwen dat het terugboekrisico niet meer bij haar rustte (rov. 4.9 tot en met 4.12). De rechtbank heeft daarom alleen de rest van de hoofdsom (en van de rekening-courant) ad € 1.346,75, als onweersproken, toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Reaal is als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in conventie.
In reconventie heeft de rechtbank de vordering van Waerdenburgh afgewezen en Waerdenburgh veroordeeld in de proceskosten (die aan de zijde van Reaal zijn begroot op nihil). Het hoger beroep richt zich tegen de afwijzing van de vordering van Reaal ter zake van het terugboekrisico en de daarmee samenhangende proceskostenbeslissing in conventie.
4.4
Waerdenburgh heeft in hoger beroep nogmaals aangevoerd dat zij in feite geen tussenpersoon maar een inkoopcombinatie is. Zoals zij stelt, heeft feitelijk Tensurance bemiddeld bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomsten met VBO c.s. en heeft Tensurance ook het daadwerkelijke beheer van de portefeuille gevoerd. Volgens Waerdenburgh was dit ook bekend bij Reaal. Naar zij stelt, brengt dit niet alleen mee dat zij de ontvangen provisies (goeddeels) aan Tensurance heeft doorbetaald, maar betekent dit ook dat de stelling van Reaal dat de verzekeringnemers niet tevreden zouden zijn met de administratieve verwerking en begeleiding door Waerdenburgh in een vreemd daglicht komt te staan. Waerdenburgh hield zich daarmee immers niet bezig; het was feitelijk Tensurance die dit deed. Voorts komt de brief van 30 september 2008, waarbij om intermediairwijziging naar [bedrijfsnaam 1] werd verzocht, feitelijk erop neer dat de verzekeringnemers ontevreden waren over de werkwijze van Tensurance en vervolgens bij een nieuwe rechtsvorm van Tensurance hun belangen wensten onder te brengen, zo merkt Waerdenburgh op.
4.5
Aan dit betoog gaat het hof voorbij. Niet in geschil is dat Waerdenburgh een aanstelling als tussenpersoon bij Reaal had (zie de onbestreden vaststelling in rov. 2.2 van het vonnis van 9 oktober 2013) en in die hoedanigheid bij het sluiten van de onderhavige pensioenverzekeringen bij Reaal was betrokken. Ook staat vast dat Waerdenburgh voor deze bemiddeling afsluitprovisie van Reaal heeft ontvangen, waarvoor zij zelf had geopteerd.
Op grond van de provisieregeling droeg zij daarmee ook het bijbehorende terugboekrisico (het risico dat bij beëindiging van de pensioencontracten binnen de verdientermijn de niet-verdiende provisie zou moeten worden terugbetaald). Dit wordt niet anders als juist is dat, zoals Waerdenburgh stelt, VBO c.s. (zakelijke) relaties waren van Tensurance en enkel en alleen omdat Tensurance niet over een Reaal-aansluiting beschikte en Waerdenburgh wel, zij de overeenkomsten formeel tot stand heeft gebracht. Dat Waerdenburgh de door haar ontvangen provisie (grotendeels) aan Tensurance heeft doorbetaald, doet daaraan ook niet af. Het blijft Waerdenburgh die op grond van haar overeenkomst met Reaal (potentiële) verplichtingen jegens de verzekeraar had. Met haar opmerking over het verzoek om intermediairwijziging naar [bedrijfsnaam 1] lijkt Waerdenburgh te suggereren dat dit verzoek doorgestoken kaart was. Dit houdt kennelijk verband met de stelling van Waerdenburgh dat sprake is geweest van “oneigenlijke uitspanning”, waarop zij haar tegenvordering (mede) heeft gebaseerd. Deze opmerking is dan ook pas relevant voor de beoordeling van de vordering in reconventie.
4.6
De kernvraag blijft daarmee of het op Waerdenburgh rustende terugboekrisico al dan niet door intermediairwijziging op een andere bemiddelaar is overgegaan. Met de grieven 1 tot en met 4 stelt Reaal die vraag in hoger beroep opnieuw aan de orde. Het hof overweegt daarover het volgende.
4.7
Zoals hiervoor al is overwogen, staat tussen partijen vast dat de provisieregeling van Reaal inhield dat afsluitprovisie wordt verdiend in een aantal jaren, afhankelijk van de duur van de verzekering, en dat bij beëindiging binnen de verdientermijn de niet-verdiende provisie moet worden terugbetaald. Op Waerdenburgh rustte dus een voorwaardelijke verbintenis tot terugbetaling van de aan haar uitbetaalde maar nog niet verdiende provisie. De verschuldigdheid daarvan hing af van de vraag of de door haar bemiddeling tot stand gekomen pensioenverzekeringen voor het einde van de inverdienperiode van de provisie zouden worden beëindigd. Naar het oordeel van het hof is dit te kwalificeren als een voorwaardelijke schuld. Het standpunt van Waerdenburgh dat ten tijde van het verzoek om intermediairwijziging nog geen (voorwaardelijke) schuld bestond, zodat de wettelijke vereisten voor schuldoverneming (artikel 6:155 BW) niet van toepassing zijn, wordt dus niet gevolgd. De vraag is dan of de voorwaardelijke schuld van Waerdenburgh op een ander is overgaan of is tenietgegaan. Volgens Waerdenburgh is dat het geval, omdat een intermediairwijziging als bedoeld in artikel 7 van de samenwerkingsvoorwaarden heeft plaatsgehad. Dit wordt door Reaal betwist. De bewijslast rust in dit verband op Waerdenburgh, nu zij zich op de rechtsgevolgen van de gestelde intermediairwijziging beroept.
4.8
Artikel 7 van de samenwerkingsvoorwaarden houdt het volgende in:
“7 INTERMEDIAIRWIJZIGING
7.1
Op schriftelijk verzoek van een verzekeringnemer boeken wij zijn of haar financiële producten over naar een andere bemiddelaar. Wij boeken de financiële producten niet over als er gegronde bezwaren tegen de andere bemiddelaar bestaan.
7.2
Bij overboeking rust het risico van terugboeking van niet verdiende beloning op de nieuwe bemiddelaar.”
4.9
Waerdenburgh legt deze voorwaarden aldus uit dat, indien aan de twee genoemde voorwaarden is voldaan (te weten dat er een schriftelijk verzoek van de verzekeringnemer is en geen gegronde bezwaren tegen de andere bemiddelaar bestaan), de intermediairwijziging een feit is en het gevolg is dat het terugboekrisico op de nieuwe tussenpersoon overgaat. De voorwaarde dat de nieuwe tussenpersoon de overgang van het terugboekrisico moet hebben aanvaard, komt in de bepaling niet voor en kan daarom in haar visie niet worden gesteld. Reaal stelt daartegenover dat de bedoelde voorwaarden onverlet laten dat de wettelijke eisen voor schuldoverneming uit artikel 6:155 BW van toepassing zijn. Naar zij stelt, regelt artikel 7 van de samenwerkingsvoorwaarden niet dat de schuld van de oude naar de nieuwe tussenpersoon overgaat, maar slechts dat voorwaardelijke toestemming vooraf bestaat als bedoeld in artikel 6:156 lid 1 BW. Naar het oordeel van het hof ligt de door Reaal verdedigde uitleg het meest voor de hand. Uit de tekst van de geciteerde voorwaarden blijkt niet dat is beoogd af te wijken van de wettelijke regels voor schuldoverneming. De bepaling dat bij overboeking het risico van terugboeking van niet verdiende beloning op de nieuwe bemiddelaar rust, veronderstelt dat daarover overeenstemming met de nieuwe bemiddelaar is bereikt. Duidelijk is immers dat deze overgang niet enkel door de tussen partijen geldende voorwaarden wordt bewerkstelligd. Waerdenburgh heeft geen concrete feiten gesteld op grond waarvan zij dit redelijkerwijs wel zo heeft mogen begrijpen. De bepaling moet dan ook zo worden uitgelegd dat Reaal daarmee slechts bij voorbaat - onder de genoemde voorwaarden - toestemming tot schuldoverneming geeft. Dit laat onverlet dat er met de nieuwe bemiddelaar overeenstemming moet zijn bereikt, wil er van overname van het terugboekrisico sprake kunnen zijn.
4.1
Uit de vastgestelde feiten blijkt dat VBO in eerste instantie om intermediairwijziging naar [bedrijfsnaam 1] heeft verzocht. Volgens Reaal is deze intermediairwijziging echter nooit doorgevoerd, omdat [bedrijfsnaam 1] de onverdiende terugboekprovisie niet voor haar rekening wilde nemen. Waerdenburgh heeft dit niet (gemotiveerd) betwist. Daarmee staat vast dat van een intermediairwijziging naar [bedrijfsnaam 1] geen sprake is geweest.
4.11
Uit de gedingstukken blijkt dat VBO c.s. vervolgens om intermediairwijziging naar [bedrijfsnaam 2] hebben gevraagd. Bij brief van 29 juni 2009 heeft VBO aan [bedrijfsnaam 2] een “ingevulde en ondertekende intermediairswijziging” doen toekomen, met het verzoek deze in behandeling te nemen. [bedrijfsnaam 2] werd gemachtigd om alle benodigde informatie met betrekking tot de pensioencontracten van VBO, BOM en Effector op te vragen. Bij brief van 12 augustus 2009 heeft [bedrijfsnaam 2] deze informatie (“Polissen van alle deelnemers”, ”Juridische documenten”, ”Terugboekingrisico voor alle contracten”) bij Reaal opgevraagd (zie productie 19 bij conclusie van antwoord in reconventie/akte vermeerdering van eis). Bij e-mail van 31 augustus 2009 heeft [bedrijfsnaam 2] Reaal verzocht te wachten met het omzetten van de klant (waarmee zij kennelijk VBO c.s. bedoelde) naar haar intermediairschap (zie productie 20 bij conclusie van antwoord in reconventie/akte vermeerdering van eis). Bij brief van 16 september 2009 heeft Reaal aan Waerdenburgh bericht dat zij van VBO een verzoek om intermediairwijziging had ontvangen en dit in behandeling zou nemen als zij niet voor 28 september 2009 van Waerdenburgh had vernomen. Waerdenburgh heeft aan Reaal doorgegeven dat zij akkoord was. Bij brief van 24 september 2009 heeft [bedrijfsnaam 2] aan Reaal een opzeggingsbrief van VBO voor haar pensioencontract doen toekomen. Reaal heeft deze opzegging in behandeling genomen en daarna verder met [bedrijfsnaam 2] gecorrespondeerd.
4.12
Reaal stelt dat ook de intermediairwijziging naar [bedrijfsnaam 2] niet is doorgegaan, omdat ook [bedrijfsnaam 2] het terugboekrisico niet voor haar rekening wilde nemen. Reaal vermeldt daarbij dat de lasten- en lustenverklaring, die zij aan [bedrijfsnaam 2] had toegezonden, niet retour is gekomen. Waerdenburgh heeft dit op zichzelf niet (gemotiveerd) betwist. Wel stelt zij dat Reaal in telefonische contacten met haar medewerkster, [de medewerkster], te kennen heeft gegeven dat [bedrijfsnaam 2] de contracten één op één, met alle lusten en lasten zou overnemen. Zij verwijst daarbij naar een e-mail van 9 april 2010, waarin [de medewerkster] aan een medewerker van Reaal schrijft: “Zoals zojuist telefonisch besproken, doe ik je hierbij het verzoek intermediairwijziging toekomen, welke ik in september 2009 van jullie heb ontvangen en waar ik op 17 september 2009 mijn akkoord voor heb gegeven. Vervolgens heb ik in september 2009 nog eens met de betrokken afdeling van Reaal gebeld of er nog actie vanuit Waerdenburgh B.V. moest worden ondernomen. Dit was niet het geval, de contracten zouden één op één mét lusten en lasten worden overgezet naar de nieuwe intermediair (…)” (productie III bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie). Blijkens de e-mail heeft de medewerker van Reaal het bedoelde antwoord gegeven naar aanleiding van de vraag van [de medewerkster] of er nog actie vanuit Waerdenburgh moest worden ondernomen; die vraag werd daarmee ontkennend beantwoord. Naar het oordeel van het hof kan hieruit onvoldoende worden afgeleid dat [bedrijfsnaam 2] ook al daadwerkelijk met overname van alle lusten en lasten had ingestemd. Voorts beroept Waerdenburgh zich op een e-mail van 11 oktober 2010 en een schriftelijke verklaring van 10 september 2012 van [de medewerkster] (producties IX en XI bij brief van mr. E.B. van den Ouden van 11 september 2012 voor de comparitie van partijen in eerste aanleg). Hierin is verklaard dat een medewerker van Reaal telefonisch heeft bevestigd dat Reaal beschikte over een zowel door de werkgever als door de nieuwe bemiddelaar ondertekend verzoek tot intermediairwijziging. Kennelijk betreft dit het door Reaal ontvangen wijzigingsverzoek. Daaruit volgt echter niet dat [bedrijfsnaam 2] (na ontvangst van de gevraagde informatie over het terugboekrisico) met overname van alle lusten en lasten heeft ingestemd. Naar het oordeel van het hof staat dan ook als onvoldoende betwist vast dat [bedrijfsnaam 2] niet met overname van het terugboekrisico heeft ingestemd. Ook dit heeft dus niet tot overname van de voorwaardelijke schuld van Waerdenburgh geleid.
4.13
Het hof ziet ook geen grond om aan te nemen dat Waerdenburgh er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een intermediairwijziging had plaatsgevonden waardoor het terugboekrisico niet meer op haar rustte. Het feit dat er een verzoek om intermediairwijziging bij Reaal was ingediend, waarmee Waerdenburgh akkoord was gegaan, is daarvoor onvoldoende. Het feit dat Reaal de door [bedrijfsnaam 2] toegezonden opzegging in behandeling heeft genomen en daarover verder met [bedrijfsnaam 2] heeft gecorrespondeerd, is daarvoor ook niet toereikend. Reaal heeft erop gewezen dat zij de opzegging in behandeling heeft genomen, omdat deze van VBO zelf afkomstig was. Dat Reaal over het vervolg contacten met [bedrijfsnaam 2] heeft onderhouden en niet met Waerdenburgh, wil ook niet zonder meer zeggen dat Waerdenburgh ervan mocht uitgaan dat [bedrijfsnaam 2] het terugboekrisico van de bestaande contracten had overgenomen. Ook anderszins kon Waerdenburgh aan deze feiten niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat Reaal haar niet meer op het terugboekrisico ten aanzien van deze contracten zou aanspreken.
4.14
Het voorgaande betekent dat de grieven 1 tot en met 4 slagen. Het hof onderschrijft verder het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overige verweren van Waerdenburgh betreffende het terugboekrisico (rov. 4.4 tot en met 4.8 van het vonnis). De conclusie is dan ook dat Waerdenburgh gehouden is om de ontvangen, maar niet verdiende afsluitprovisie voor de pensioencontracten van VBO c.s. aan Reaal terug te betalen. Waerdenburgh heeft in eerste aanleg opgemerkt dat onduidelijk is wat de juiste hoogte van de vordering ter zake van het terugboekrisico is, nu een specificatie daarvan ontbreekt. In reactie daarop heeft Reaal erop gewezen dat in de rekening-courant, die maandelijks werd afgewikkeld, alle boekingen werden gedaan. Waerdenburgh ontving maandelijks een overzicht van de rekening-courant. Volgens Reaal is in deze overzichten per post gespecificeerd wat de omvang is van de terug te betalen afsluitprovisie. Omdat Waerdenburgh niet binnen redelijke tijd tegen een meegedeeld saldo heeft geprotesteerd, heeft dit saldo op grond van artikel 6:140 lid 3 BW tussen partijen als vaststaand te gelden, aldus Reaal. Waerdenburgh heeft hierop niet meer gereageerd, zodat het hof ervan uitgaat dat zij haar verweer op dit punt niet heeft gehandhaafd. In elk geval moet die betwisting, tegenover hetgeen Reaal heeft aangevoerd, als onvoldoende gemotiveerd worden beschouwd. Gelet daarop acht het hof de vordering, ook voor zover deze het terugboekrisico betreft, toewijsbaar. Daarmee slaagt ook grief 5. Hetzelfde geldt voor grief 6 (ten aanzien van de beslissing over de proceskosten in conventie): nu Waerdenburgh in het ongelijk wordt gesteld, zal zij deze kosten moeten dragen.
4.15
Nu het hoger beroep slaagt en de vordering van Reaal ten aanzien van het terugboekrisico zal worden toegewezen, gaat ook in zoverre de voorwaarde waaronder Waerdenburgh haar vordering in reconventie heeft ingesteld in vervulling. Het hof dient de vordering in reconventie in zoverre dan ook alsnog te beoordelen. Waerdenburgh heeft deze vordering in de eerste plaats gebaseerd op de stelling dat Reaal haar zorgplicht zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 1990 heeft geschonden. Het hof onderschrijft echter het oordeel van de rechtbank dat deze stelling moet worden verworpen (zo volgt al uit rov. 4.14). In de tweede plaats heeft Waerdenburgh gesteld dat Reaal zich heeft schuldig gemaakt aan “oneigenlijke uitspanning” door samen met de nieuwe intermediair de verzekeringnemers ertoe te bewegen de lopende verzekeringen te beëindigen en nieuwe verzekeringen af te sluiten. Naar het oordeel van het hof heeft Waerdenburgh die stelling echter onvoldoende onderbouwd. Zij heeft vooral gewezen op het merkwaardige verzoek om intermediairwijziging in de brief van VBO van 30 september 2008, zonder duidelijk te maken welke rol Reaal daarbij zou hebben gespeeld (en waaruit dat blijkt). Verder heeft zij gewezen op het feit dat Reaal aan (deels voortijdige) beëindiging van de verzekeringen heeft meegewerkt. Ook daaruit kan de juistheid van haar stelling echter niet worden afgeleid. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt verder ook niet in te zien dat de stelling van Waerdenburgh dat de verzekeringnemers van Tensurance niet tevreden waren over de dienstverlening door die tussenpersoon en vervolgens toch hun belangen weer bij (een nieuwe rechtsvorm van) diezelfde rechtspersoon wilden onderbrengen, kan bijdragen tot het oordeel dat Reaal haar zorgplicht jegens Waerdenburgh zou hebben geschonden. Voor de vordering van Waerdenburgh (voor zover nog aan de orde) ziet het hof dan ook onvoldoende grond.
4.16
Waerdenburgh heeft geen (voldoende concrete) feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst leiden. Aan het door Waerdenburgh gedane bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.

5.Slotsom

5.1
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis van 9 oktober 2013 (in conventie) moet worden vernietigd. Het hof zal de in het petitum van de memorie van grieven geformuleerde hoofdsom van Reaal toewijzen en de vordering van Waerdenburgh (voor zover nog aan de orde) afwijzen. De vordering van Reaal tot terugbetaling door Waerdenburgh van al hetgeen Reaal ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, met wettelijke rente, is bij deze uitkomst eveneens toewijsbaar.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal Waerdenburgh worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg (in conventie) aan de zijde van Reaal zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 90,81
- griffierecht
€ 1.744,-
subtotaal verschotten € 1.834,81
- salaris advocaat € 2.682,- (3 punten x tarief IV, € 894,- per punt)
Totaal
€ 4.516,81.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Reaal zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 101,89
- griffierecht
€ 1.920,-
subtotaal verschotten € 2.021,89
- salaris advocaat
€ 4.893,-(3 punten x appeltarief IV, € 1.631,- per punt)
Totaal € 6.914,89.
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 oktober 2013, gewezen in conventie, en doet opnieuw recht;
veroordeelt Waerdenburgh om aan Reaal te betalen het bedrag van € 48.058,09, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 11.2 van de samenwerkingsvoorwaarden juncto artikel 6:119a BW vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag der algehele betaling;
veroordeelt Waerdenburgh om al hetgeen Reaal ter uitvoering van het bestreden vonnis van 9 oktober 2013 heeft voldaan aan Reaal terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling tot de dag der algehele betaling;
veroordeelt Waerdenburgh in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Reaal wat betreft de eerste aanleg (in conventie) vastgesteld op € 1.834,81 voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.021,89 voor verschotten en op € 4.893,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Waerdenburgh in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval Waerdenburgh niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, H.L. van der Beek en P.H. van Ginkel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.